Ik ben een jaar of negen. Speel buiten met een stel vriendjes. We gooien een tennisbal tegen ons straatnaambordje. De van Lennepstraat is onze straat. We doen ‘bordje tik’. Om de beurt gooien we. Als een werper raak gooit, tegen het straatnaambordje dus, loopt iedereen hard weg. Behalve de werper. Als die ‘stop’ roept moet iedereen stilstaan. Dan gaat de werper zo veel mogelijk spelers met de tennisbal afgooien. Wie afgegooid wordt mag niet meer meedoen. Degene die overblijft, wordt de nieuwe werper. Dan mag iedereen weer meedoen. Simple comme bonjour.
Eens verdween mijn tennisbal in een rioolput. De put is
bedoeld om vol te lopen met regenwater,
bladeren en straatvuil. Eens per maand
kwam de puttenzuiger langs. Een wagen met een lange brede slang en een
reservoir om vuiligheid uit putten op te slaan, zodat het water weer goed kon doorlopen
naar het lager gelegen, grote riool. Gelukkig was de puttenzuiger deze maand nog
niet geweest.
Ik wist precies hoe ik die ijzeren putdeksel met mijn
wijsvinger moest optillen. Ik trok met mijn vinger de putdeksel naar boven en
zag daar mijn tennisbal liggen. Ik moest met mijn buik op de rand van de put
gaan liggen pas dan kon ik er net bij. Ik pakte het balletje op en wurmde me
naar boven. Met mijn rechterhand duwde ik mezelf het laatste stukje omhoog toen
Berend Knigge, een wat grotere jongen
uit de buurt, een harde trap gaf tegen het nog geopende putdeksel.
De putdeksel knalt op mijn rechterwijsvinger en klapt bijna mijn hele vingertopje eraf. Negentig procent. Ik moet het uitgegild hebben. Ik ben naar een ziekenhuis gebracht. Door wie en hoe weet ik niet. Het topje is er weer aangezet. Enige weken heb liep ik met mijn vinger in het verband en tot op de dag van vandaag weigert die vinger de door mij gewenste tekens op mijn mobieltje aan te slaan. Hoe het met mijn tennisballetje gegaan is? Misschien bij Berend Knigge?