De hele dag voelde ik me al niet lekker. Buikgriepje leek het wel. Beetje misselijk. Ik ging mijn verhaaltje schrijven en zo nel mogelijk ‘leggen’. Ik kon de slaap niet vatten en voelde me klote. Tussen drie en half vier lag ik nog wakker. Op een gegeven moment, dacht ik: ’Slaap, bekijk het maar! Ik ga wat doen’.
Binnenkort word ik 75. Al een tijdje denk ik er over om dan iets
leuks te organiseren. Een mens wordt tenslotte niet altijd zo oud. Negentien gezellige
mensen neem ik mee. Die kunnen gaan genieten van wat ik met mijn misselijke
lijf in deze nachtelijke uurtjes bekokstoofd heb. Ik ga op deze plaats niet verklappen
wàt we gaan doen. Ik kan wel zeggen dat het me een rib uit mijn lijf kost. Vier
duizend euro. De helft daarvan is al
betaald. Over een paar maanden gaan de uitnodigingen de deur uit.
De aandrang om over te geven blijft zich de rest van de dag gevoelen
... tijdens het sporten, winkelen. Op de krant focussen luk me niet. Als ik iets
eetbaars zie, begin ik al te kokhalzen.
Vanavond had ik afgesproken met mijn ena oudste zus. We
zouden naar cabaret gaan. Zij was ook al zo beroerd geworden! ’Het heerst,’ had
mijn zus horen zeggen. Nou, dat bleek! Ze ging dus niet met me mee naar die
leuke jonge cabaretier.
Moest ik met mijn misselijke lijf nog iemand vinden die met
mij naar het theater wou. Ik dacht: ‘Doe
eens gek. Ik vraag Elisabeth’. Ik gaf mezelf weinig kans. Op de gym hebben we
wel lol samen ... dus wie weet. Niet geschoten, altijd mis. Ze zei gelijk ‘ja, leuk’.
Ik vond die cabaretier matig. Kwam denk ik vooral omdat ik
niet lekker in mijn vel zat. Elisabeth daarentegen was erg enthousiast. ‘Dat smaak naar mee,’ zei ze.
Pas na afloop van de voorstelling, ergens tussen het theater
en de metro, gooide ik alles er uit. Aardbeien waren de boosdoeners. Gisteren
had ik (te) veel van die lekkere, kleine winterkoninkjes weggeschrokt. Daar
lagen ze, uitgekotst voor onze voeten: een roodachtig, onappetijtelijk papje met
een gelig-wit waterig randje.
Na het braken voelde ik me al weer gauw het ventje. Om die ‘dooie-ratten-smaak’
in mijn mond kon ik me niet druk maken. Elisabeth gelukkig ook niet.