dinsdag 4 april 2023

SONJA'S WANDELCLUB EN DE ERVAREN WANDELAAR ROB

Een stel sportieve zeventigers, tien dames en twee heren, staan, bij lekker weer, elke maandagmiddag rond een uur of een in het Huis van de Wijk Lage Land te trappelen om er dik drie uur op uit te gaan. Het is onze wandelclub. De ene week wandelen we dicht bij huis. In het Kralingse Bos. De andere week lopen we in een andere buurt van Rotterdam zoals Kralingen, het Noorden of Spangen. Ook wagen we ons nog wel eens wat verder van huis. Dan genieten we, al wandelend,  van stadjes in de buurt van Rotterdam; zoals Gouda, Vlaardingen, Dordrecht of Delft.  We lòpen natuurlijk nìèt helemaal naar die plaatsen buiten het Kralingse Bos. Daar gaan we dan naar toe met de trein of metro.

Met een gerust hart kunnen we dat doen omdat ‘Sonja’s wandelclub’ met wandelaar Rob een genie in huis heeft, die, zonder dollen, ontzettend veel kennis in huis heeft over reizen met de trein. Maar nog veel meer dan van reizen met de trein, weet hij  van het reizen met de metro. Daar hoef je hem helemaal niets over wijs te maken. Eigenlijk mag je wel zeggen, en dat zegt hij zelf gewoonweg ook: ‘Van reizen met de metro weet ik àlles. Al tientallen jaren lang reis ik dagelijks met de metro. Ik ben er echt kind aan huis.’

Wij hebben het eigenlijk nooit hardop gezegd maar het is wèl zo: ere wie ere toekomt: zonder Rob kunnen we niet. We zouden in de verkeerde metrostations en op de foute perrons terechtkomen en in de verkeerde metro’s stappen. ‘Sònja !!’ hoor je Rob dan in het metrostation zeggen, met de klemtoon op Son, ’je moet  niet naar links maar naar rechts, want als we dààrheen gaan, dan gaan we weer terug naar huis.’

Gelukkig  is hij er altijd bij. Door een kleine ongesteldheid laat hij zich niet kisten. Elke maandag om kwart voor een staat hij al vrolijk te trappelen in het Huis van de Wijk Lage Land. Hij zal glimmen van trots als hij dit leest. Het is ook beslist niet overdreven ... bovendien: het is niet alleen fijn om hem er bij te hebben op het gebied van ‘de weg weten.’  Rob is in de groep een ware sfeermaker, een gezellige prater. Hij babbelt vrolijk met iedereen.  Van vele … neen: van álle markten is hij thuis: politiek, godsdienst, muziek. Helemaal leeft hij op als hij kan praten over zijn vakanties. Hij is in zijn leven al in ontiegelijk  veel buitenlanden geweest. Daar wisselt hij graag ervaringen over uit met de mede-wandelaars, die toevallig ook in het zelfde gebied geweest zijn.

Halverwege de wandeling wordt er altijd een halfuurtje gepauzeerd. We drinken thee, cappuccino, Spa rood en een enkeling heeft alcohol nodig. Rob trakteert zich de laatste weken op een  warme chocolademelk met slagroom.

Tsja, Rob is ook een grapjas. Als hij bijvoorbeeld vindt dat Sonja de pauze wat te lang laat uitlopen gaat hij naar haar toe en zegt: ’Sònja (weer met die klemtoon op Son) het speelkwartier is al voorbij hoor!’ Ook een bekende dijenkletser van Rob is: Hé, Sonja, gisteren was er een bekende van jou op tv.’ ‘O ja, wie dan?’ vraagt Sonja nieuwsgierig. ‘Sinterklaas’ zegt Rob, gierend van de pret.  Ook dolt hij Sonja nog al eens met haar lieve hondje: ‘Jahaaa Sonja je hondje luistert altijd heel braaf naar jou, hè maar echte mannen  doen dat niet hoor!  

Wandelen is Rob’s z’n lust en zijn leven. Het komt regelmatig voor dat hij drie keer per week met een andere groep op pad is. Hij organiseert die wandelingen ook meestal zelf. Die ervaring heeft hij, dat merk je duidelijk.

Tijdens ònze wandelingen ‘jeuken zijn vingers’, dat kan hij niet verhullen. Hij realiseert zich altijd bijtijds, dat dit niet ‘Rob’s wandelclub’ is. Keurig netjes houdt hij zich dan in en laat hij Sonja van ‘Sonja’s wandelclub’ haar eigen plan uitvoeren.

maandag 3 april 2023

UITGEDROOGD.

Extra lang verhaal.

 Uitgedroogd.

Co, een neef van me uit Zwammerdam,  ligt met een zware longontsteking in het ziekenhuis. Op een zonnige zaterdagmiddag in mei ga ik bij hem op bezoek, samen met mijn driejarige zoon Theun. Het ziekenhuis is in Alphen aan de Rijn. Ik ga met de auto. Het is een half uurtje rijden van Rotterdam.  Bij aankomst in Alphen is Theun, in diepe slaap. Pech voor hem … hij zal toch echt die auto uit moeten.  Bijna vergeet ik de rode dirkvanderbroektas met het kado voor Co.

Eenmaal in het ziekenhuis wordt mij gelijk duidelijk gemaakt dat Theun niet mee mag naar Co. Het besmettingsgevaar is te groot. Ik zet Theun in de speelhoek van de wachtruimte. Vraag de receptioniste een oogje in het zeil te houden. Theun kijkt toevallig even van zijn kleurwerkje op als ik de lift in stap naar de achtste. Ik zwaai naar hem. Hij zwaait terug. 

Mijn oudste broer JoHans, de vader van Co en mijn zus Teha zitten zorgelijk kijkend aan weerskanten van de patiënt. Co ligt helemaal van pampus aan het infuus.  Totaal uitgedroogd.

‘In zijn geval  is er eigenlijk niks beters dan zo’n infuus, Jeetje,’ zegt mijn broer. 

Uit de rode dirkvanderbroektas pak ik de tros bananen die ik voor Co heb meegenomen. Ik leg het fruit aan zijn voeteneind. Of hij er blij mee is kan ik niet goed aan hem zien. Voor iemand die zoveel vocht heeft verloren zijn die bananen op zich prima!

Het uitzicht vanuit de kamer op de negende, ja, ik dacht eigenlijk dat hij op de achtste lag maar goed, het uitzicht hier, vanaf de negende is echt gran-di-oos. Dit ziekenhuis ligt op een unieke plek, waar de Rijn een bocht noordwaarts maakt. Tussen dit gebouw en de Rijn ligt een fraai langgerekt park met fiets- en wandelpaden en volop recreatiemogelijkheden. Aan de overkant van de rivier: uitgestrekte landerijen en de grote verkeersweg. Rechts het Alphense industrieterrein. Links de futuristische  Alphense brug een ontwerp van Rem Haaskool (1965-1998) van het fameuze Architectenbureau OPA.  Ook de grillige Rotterdamse Zwanenhal (1995) is een ontwerp van OPA.

Hé, begint mijn maag opeens te rommelen! Honger dus … op de automatische piloot, knak ik een banaan van de zojuist door mij aan Co gegeven  tros. Hij stelt het kado toch mèèr op prijs dan ik dacht. Zijn ogen spuwen nu vuur. Ik laat mij het banaantje er niet minder om smaken.

Hèt familienieuwtje van deze middag komt van mijn zus Teha (40): ‘Ik krijgt er weer een kleintje bij, Jee. Tsja, ’t is wel een ongelukkie, hoor,  maar dat was die eerste ook, en daar is toch helemaal niks mis mee?’ Wat ze gelijk heeft. Haar oudste was ongewenst èn is uitgegroeid tot een fijne knul. 14 jaar is hij nu. Voor die jongen is het leuk dat hij er een broer of zus bij krijgt.

'Weet je wie de vader is Teha?' vraag ik.

'Helemaal zeker ben ik er niet van, Jee maar ik dacht dat het de keeper van Alphense Boys was. Het was ook zó alle-jezus druk op dat kampioensfeest, hahaha.'

Mijn zus krijgt er straks een bij dus maar ik ben er nu een kwijt.

Theun zit in ieder geval niet dààr, waar ik hem met zijn kleurboek heb achter gelaten.

De receptioniste, die een oogje in het zeil zou houden, zit er trouwens ook niet meer.

Het zweet breekt me gelijk aan alle kanten uit.

‘Nee meneer, die mevrouw werkt hier maar tot drie uur. Ze is een kwartiertje geleden naar huis gegaan. Tegen mij heeft ze  helemaal niks gezegd over een jongetje.’

‘Nee, ook niet dat een vader aan haar gevraagd had, om even zijn kind in de gaten te houden.'

‘Ja, ze is helemaal alleen weggegaan.’

‘Nee, er liep geen driejarig jongetje aan haar hand mee naar buiten, meneer, nee.’

‘Wat zegt u nu Zou ze op hem letten? Ja, maar meneer … we zijn hier geen  oppascentrale. Dat had ze u nooit mogen toezeggen.’

Gek word ik van deze reacties.

Bonzend hoofd. Knalrood ook, voel ik.

‘Zal ik hem even voor u omroepen met de intercom hier?’

‘Als u dat doen wilt héél graag.’

‘Attentie!

Dit is een oproep aan alle aanwezigen in het Alphenland Hospitaal.

U wordt vriendelijk verzocht uit te kijken naar een kleuter van bijna drie jaar met halflang blond haar. Hij is gekleed in een blauw t-shirt, zwart voetbalbroekje, bruine sandaaltjes en gele sokken. Hij luistert naar de naam Theun. Theun loopt zonder begeleiding door het ziekenhuis. Waarschijnlijk is hij op zoek naar zijn vader. U wordt vriendelijk verzocht om, wanneer u een los lopende kleuter ziet, die voldoet aan het gegeven signalement, hem snel naar de receptie te brengen of met de receptie contact op te nemen (telefoon 555).

Dank u.’

Ik heb die oproep natuurlijk niet afgewacht en loop nu 'als een gek' met grote passen en ongecontroleerd om me heen kijkend, in de nabije omgeving van het ziekenhuis. Ik zie van alles en iedereen maar geen Theun. Rechts van mij mijn angstbeeld: een gillende en spartelende Theun, in die woeste krachtige Rijn.

Weer terug in het ziekenhuis, bij de receptie: geen enkele reactie op de intercom-oproep. Wel zie ik twee, mij totaal onbekende ventjes, hysterisch om hun moeder staan brullen.

‘Belt u de politie alsjeblieft even,’ vraag ik de receptioniste

‘Kunt u denk ik beter zelf even doen, meneer.’

‘Natuurlijk kan ik dat beter zelf doen, dat weet ik ook wel, alleen nú even niet. Nú moet ik eerst andere mogelijkheden uitsluiten!’

‘Alstublieft, mevrouw...’

Met nauwelijks verholen tegenzin draait ze het alarmnummer. Als ik hoor dat ze contact heeft ga ik weer buiten zoeken.

Knal bijna uit elkaar van de spanning.

Ik ren de dijk op langs de Rijn.  Wanhopig word ik van de aanblik van die snelstromende waterpartij … als Theun daarin terechtkomen is ….

Van gericht zoeken is geen sprake meer.

Vanaf de dijk met mijn rug naar de rivier, zie ik links een woonwijkje. Eengezinswoningen.

Ik krijg een ingeving … misschien is Theun wel terug naar de auto gelopen. Dat deed Sita, onze hond ook altijd als ik hem tijdens een strandwandeling kwijt was geraakt. Ik trof Sita dan vaak als een dood vogeltje naast de auto aan. Stom eigenlijk,  dat ik niet eerder aan die mogelijkheid heb gedacht … geeft me wel wat ontspanning … het is maar voor even, want Theun is níét bij de auto.

Tergende koppijn, zeiknat van het zweet en dan brandt die zon verdomme ook nog eens op mijn kop.

Ik ren nu naar het woonwijkje, dat ik net zag. Straatje in, straatje uit, niks, nog een straatje in straatje uit, weer niks. Nog een straatje verder … hé , daar aan het eind van die straat loopt iemand, een mevrouw … een mevrouw,  helemaal in het wit … ze loopt de straat uit richting ziekenhuis … met een kind aan  haar hand …. een kind met een blauw truitje en halflang blond haar … ik  zet het op een rennen. ‘Mevrouw! … Theun! … Mevrouw!…Theun! … Dag mevrouw .. dat is mijn zoontje … Theun…’ 

Ik ben helemaal gesloopt.

‘Oh, heet jij Theun, mannetje?’

‘Ja, Theun, met een ‘h’ ‘, antwoord ik.

Goh, wat een leuke naam.’

Ik neem Theun op mijn arm. Hij legt zijn hoofd tegen mijn schouder. Ik streel hem over zijn rug. Wat ben ik blij!!!!!!

‘Ja, meneer, Theun staat zomaar ineens bij mij in de keuken … met grote ogen kijkt hij me aan … ’drinken’ zegt hij … droge lipjes heeft hij … achter mekaar drinkt hij twee bekertjes water … hij is zowat uitgedroogd.’

‘Jaha, wat had jij een dorst, hè?! zegt de vrouw lachend tegen Theun, terwijl ze hem lief  over zijn bol aait.

‘Ik had dat ventje hier nog niet eerder gezien. Ik dacht, die is hier vast ergens op bezoek.  Dus ik vraag aan hem:  ‘waar is je pappa … je mama?’ … en toen wees hij in de richting van het ziekenhuis …’ nou, dan breng ik je daar toch naar toe.'

'Ach, het is toch zo’n lief ventje!’ Ze geeft Theun een paar zachte lieve tikkies op zijn kontje.

Ik vertel haar hoe dit naar mijn idee zo heeft kunnen gebeuren. Hij is waarschijnlijk weggelopen uit het ziekenhuis toen hij dorst kreeg. Ben zo blij dat ik Theun weer in mijn armen heb. Bedank de mevrouw uitbundig.

Vòòr het ziekenhuis staat een politieauto. Met Theun op m’n arm loop ik daar naar toe en meld de agente in de auto, dat ik m’n zoon gevonden heb. Ze is blij voor mij, feliciteert me en ze zegt dat ze het zal doorgeven aan de receptioniste van het ziekenhuis.

Ik zet Theun in de auto en stap zelf in. De deur van de auto is nog maar net dicht of ik barst uit in een onbedaarlijke huilbui.

zaterdag 1 april 2023

OP DE KAAP.

Mijn vriend, René en ik zijn zeventien jaar en hebben een leuk vakantiebaantje in de kantine bij de Volksbond. Vuile borden en kopjes ophalen, afwassen en afdrogen.  Afwasmachines waren er nog niet halverwege de zestiger jaren (vorige eeuw dus). Die kantine was ‘op de Kaap’, de Rotterdamse hoerenbuurt. Na een dag hard werken kunnen René en ik flink geil worden van die wijven. Sommigen staan op hun stoepje voor de deur (ook tegen mij en René zeggen ze ‘ga je mee, schat’), anderen zitten binnen en tikken op hun raam om onze aandacht te trekken.

We spreken af om een keer naar de hoeren te gaan. Als we voldoende verdiend hebben. Tot die tijd gaan we rustig kijken met wie we het gaan doen. René weet het nu al. Hij neemt die donkere, Spaanse met lang, stijl zwart haar. Vlak naast sigarenmagazijn ’t Hart’ staat ze meestal. Ze is niet meer zo jong, veertig denken we maar haar grote borsten maken voor René veel goed. Hij hoopt dat ze niet zo duur is omdat al aardig op leeftijd is.

Ik heb mijn keuze vandaag pas gemaakt, de dag, dat we ook echt gaan! Ik val op blonde, niet zo grote, slanke vrouwen met stevige billen en benen. Haar tietjes hoeven voor mij niet zo super groot te wezen. En … ziedaar: aan de overkant  naast dat Chinees restaurant staat ze. Helemaal mijn type. 

René is al met zijn Spaanse schone naar binnen.

Ik loop naar de overkant.

Best eng om naar die vrouw toe te gaan en haar te vragen:

‘Hoeveel, mevrouw?’

Ja, ik vraag het gewoon netjes. Waarom ook niet?

‘Fünfundzwanzig,’ zegt ze.

‘Das ist nicht so teuer,’ denk ik en dan ‘oh, ze is een Duitse ….’

‘Gut,’ zeg ik in mijn beste Duits.

De sappige Duitse vrouw pakt een grote bos sleutels uit haar vest, opent de voordeur en loopt voor me uit een trap op. Ik kan me haast niet beheersen. 

Een smal eenpersoonsbed in een piepkleine kamer. Zouden we het echt hierop moeten doen?

‘Setz dich nur, Jung  und Hose aus bitte.’

‘Komm mal hier,’ beveelt ze. Ze staat bij een fonteintje en gaat mijn piemel staan wassen met een ingezeept koud washandje. Gelukkig droogt ze hem ook nog even af.

‘Setz dich mal wieder aufs Bett, Jung, ich komm sofort.’

Lekker voel ik me niet echt, op dat kraakbed,  in mijn t-shirt, spijkerjasje met daaronderuit  mijn blote kont en blote benen. Zelden was mijn piemel zieliger dan ‘jetzt’. Zij komt naast me zitten, doet zwaar zuchtend haar truitje uit en wipt verveeld haar borsten uit haar beha. Ze wenkt me: ik mag met haar borsten spelen. Het effect op mijn piemel is vooralsnog nihil. Ook haar plichtmatige massage heeft geen enkel effect. Ik vraag haar of ze zich alsjeblieft (bitte) helemáál wil uitkleden.

‘Dat zal me gewiss wóhl aufregen,’ zeg ik tegen haar.

‘Gut, … aber das kostet wohl etwas,’ zegt ze …’wie veel habst du sie eigentlich bei dir, Jung?

‘Wie meinen Sie dass …. Sie sagte doch fünfundzwanzig?’

‘Um an zu fangen, ja … aber ganz nackt … : gib mir noch mal fünfundzwanzig, Jung.’

‘Tering wijf,’ dacht ik, ‘dan ben ik godverdomme bijna blut en misschien wil ze dan nòg wel meer van me aftroggelen.

Haar geheel blote lijf kan me gelukkig wel wat opwinden. In ieder geval heb ik nu (al zeg ik het zelf)een joekel van een erectie. Het probleem dat zich nu voordoet is dat haar poes, door de aard van haar werk, drie keer zo wijd is als mijn piemel dik. Dus ìn haar klaarkomen gaat van geen kanten lukken.

Als zij dat ook beseft gooit ze me van zich af. Gaat  naast me op bed zetten en trekt me dan nog even vlug-vlug af voor die vijf tientjes. Hooguit tien minuten ben ik binnen geweest.

René baalt helemaal als een stekker. Die is ook zijn vijftig piek kwijt en niet eens klaargekomen. Die Spaanse hoer heeft hem flink belazerd. De vrouw blijkt een stuk ouder dan veertig. Ze weigert haar beha uit te doen en bovendien: dat mooie zwarte haar is een pruik, die van haar hoofd kukelt als ze op d’r bed neerploft. Ook René stond binnen tien minuten weer op straat. 

 

vrijdag 31 maart 2023

DE KORTROKS (SLOT) KIK IS EEN WOESTE.

Dan is er ook nog broer Kik. Kik is een jaar ouder dan ik. Deze jongen is totalemento ditorbiato dell completemento falicantissimo victoria in excelsis pro deo … geestelijk gestoord dus …  eten, drinken gaan bij hem meer dan goed en tevens in razend hoog tempo. Zijn motoriek is matig te noemen. Horen doet hij goed. Zien heel slecht. Zwijgen kan hij helemaal niet. Kik functioneert tot zijn dood op het niveau van een peuter van anderhalf jaar. Vrolijk, onbekommerd en onbeheerst gaat hij door het leven.

Kik is een woeste. Mam vertelt me dat hij het presteerde, om mij, ik was drie,(nota bene één jaar ouder dan Kik, een zwieper te geven tegen onze kokendhete  potkachel aan.  Nog altijd is op mijn scheenbeen het litteken van de derdegraads brandwond te zien; een souvenir uit een periode waarvan ik me god-zij-dank he-le-maal niets meer kan herinneren.

Al snel wordt duidelijk dat Kik een gevaar is voor zichzelf en zijn omgeving. Als hij twee is wordt hij opgenomen in een tehuis voor geestelijk gehandicapten bij de Witte Nonnetjes ver weg in Zuid-Limburg. Eens in de paar jaar bezoeken mam en pap hem. Hij vervreemdt van zijn broer en zussen.

Het is nù zó gelopen dat Kik Kik is en ik Onno ben … maar … even zo goed had het zo kunnen zijn dat ik Kik was en Kik Onno. Dan was me wel een heleboel ellende bespaard gebleven. Werkelijk, dat realiseer ik me nu pas, want voor Kik is het immers elke dag lekker makkelijk.

‘Hallo Kik, lekker geslapen Kik?’

‘Ontbijtje Kik? Wat wil je op je boterhammetje?’

‘Zullen we even samen aankleden Kik? Want we gaan dadelijk naar de dierentuin, zwembad, wandelen in het park, kijken naar een voetbalwedstrijd of paardrijden enz.  enz. ….Kiks leven is keuzenloos genieten

Zijn eten wordt dag in dag uit, gekozen, klaargemaakt en voor zijn neus gezet. Hup, lekker eten Kik. Gaat hij ergens heen dan wordt hij door een busje voor zijn huisdeur opgehaald en afgezet voor de deur waar hij moet wezen. Lezen of schrijven kan hij niet dus dat wordt voor hem gedaan. Af en toe een beetje wandelen en  in ’t rond kijken ... en ga zo maar door … een luizenleventje.

Met zijn verjaardag krijgt hij bezoek en zijn standaard verjaardagskado’s zijn grote kralen om kettingen mee te rijgen, daar krijgt hij, ook na tientallen jaren rijgen, nog geen genoeg van. Hij probeert op zo’n verjaardag ook altijd de tas van een van de gasten af te pikken … tsja, als Kik dat soort dingen gaat doen wordt hij door de begeleiding naar zijn kamer gebracht.

Op haar sterfbed vraagt mam mij of ik Kik zo nu en dan wil bezoeken. Dat heb ik gedaan. Het eerste wat ik deed was hem van Zuid-Limburg naar Rotterdam verhuizen. Dan kon ik hem makkelijker bezoeken en kreeg ik toch nog een beetje een band met hem. Hij leefde nog zes jaar hier in de buurt. Op 65 jarige leeftijd stierf Kik.

donderdag 30 maart 2023

DE KORTROKS 5. HIJ HEEFT HET ZWAAR GEHAD.

 Niet zonder een flinke dosis gêne, erken ik, dat ik me nauwelijks bemoeit heb met mijn broertje Tet, ons mongooltje.  Mam, mijn zussen, broers en ook pap zijn veel meer bij Tet betrokken geweest, dan ik.  Twintig jaar ben ik, als hij geboren word. Tet en Ik hebben in feite nooit als broers onder één dak gewoond.

Vlak voor Tet ter wereld komt leer ik haar kennen. Tijdenlang kan ik aan niemand anders denken dan aan Carola, mijn grote liefde … alles draait dan alleen nog maar om haar.

Drie weken na Tets geboorte ga ik ‘op kamers wonen’. Van het knetterdrukke Kortrok-huis, naar de  beklemmende, eenzaamheid van de kleine, veel te dure zolderkamer in Utrecht.  Voor journalist ga ik daar leren.

Nieuw in huize Kortrok is de aanwezigheid van pap. Pap vaart niet meer! Hij doet nog precies hetzelfde werk (afwassen)  maar zijn werkplek is nu geen stralend, decadent cruiseschip meer op de oceanen maar de gaarkeuken van een de adem benemend-christelijk bejaardentehuis in Barendrecht.

Het is natuurlijk niet voor niks, dat die man ruim twintig jaar op zee gezeten heeft. Hij is liever weg of onderweg, dan thuis bij vrouw en kinders. Ook als hij vrij dichtbij huis werkt, is hij niet veel thuis. Òf hij werkt over, òf hij klaverjast, biljart of bingoot met de ouwetjes in zijn ouden-van-dagen-huis. Met de jongelui thuis weet hij niet zo veel raad. Thuis is hij de boebaas, op zijn werk de toffe peer.

Pap heeft er zelf nooit zo veel over verteld, maar hij moet het zwaar hebben gehad in zijn jeugd. Hij woont in Nederlands-Indië als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Op negenjarige leeftijd wordt hij gevangen gezet in een concentratiekamp, een Jappenkamp. In het plaatsje Tjimahi zit hij met zijn moeder en twee oudere  zussen en nog een stel Duitse vrouwen in een voormalige kazerne van de KNIL (het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger). Twee oudere broers en paps vader verdwijnen dan in zijn beleving, van de ene op de andere dag. Ze zijn zomaar ineens van de aardbodem verdwenen. Zijn vader en broers moeten aan die beruchte Birma-spoorlijn werken. De spoorlijn, die zo bekend wordt door de gruwelijke verhalen van de cabaretier Wim Kan. Eten en drinken krijgen de Hollandse gevangenen niet. In de tropische hitte moeten ze heel, heel hard werken aan die spoorlijn, werken en hun eigen reserves opgebruiken … tot ze er uitgemergeld, dood bij neervallen. Het is een hel  en het kost vele levens … maar niet die van mijn opa en de broers van pap … ook de cabaretier Wim Kan,  brengt het er levend van af.  Gelukkig maar, want hoe waren we anders die schokkende verhalen te weten gekomen?!

Als pap in het Jappenkamp vastgezet wordt, is hij negen jaar en zit hij in de derde klas van de lagere school. Pap zal nooit meer in welk schoolklasje, waar  dan ook zitten.

Soekarno, de president van Indonesië, schopt rond 1949 alle Hollanders zo’n beetje zijn land uit. In 1949 komt pap met het passagiersschip de Willem Ruys aan in Nederland. Om precies te zijn in Rotterdam, dat vier jaar na de Duitse bezetting, nog opgescheept zit met de puinhopen van de nazi terreur.

Pap laat zich daar niet door van zijn stuk brengen. Hij ontmoet mam, ze worden verliefd. Spoedig maken zij hun eerste kind en gaan dan trouwen (in die volgorde). Het gezin Kortrok is gesticht.

woensdag 29 maart 2023

DE KORTROKS 4. EEN MONGOOLTJE.

 Bijna zou ik mijn eigen diepe ellende, als kind, in de tweede helft van de vorige eeuw, hierdoor vergeten … een van mijn geliefde jankonderwerpen: het grote gezin. Ja, je spoort in feite toch niet als ouderpaar als je dertien kinderen neemt wanneer je er hooguit één misschien twee kan onderhouden. Nu heb ik nog niet eens verteld, dat van die dertien kinderen er twee geestelijk gestoord zijn. De een nog erger dan de ander.

De jongste is een mongooltje. (Aan het Syndroom van Down doe ik niet). Nota bene geboren in een periode dat alle bladen, van de Margriet tot de Donald Duck met schreeuwende koppen publiceerden: vrouwen opgelet!  Als je boven de 38 jaar zwanger wordt,  is de kans wel héééééééeéél erg groot, dat je een mongooltje baart!!!! Maar mam leest dat niet of ze wil het gewoon niet weten of het kan haar geen ene moer schelen. Mam maakt het inderdaad helemaal niks uit: ze is 43, houdt van zwanger zijn en van alle mogelijke kleine baby’tjes. Terwijl ik net in het tijdschrift ‘Ouders van Nu’ een ongeloofwaardig  artikel lees over pril ouder geluk in combinatie met een meervoudig gehandicapte kind, baart mam, haar dertiende en laatste kind. Mijn jongste broer: Tet (met een t). Op kraamvisite zegt iedereen: ‘wat een leuk ventje’ … ja, ja, zeg dat wel....maar ik zie het gelijk al. Tet, dat leuke ventje, is dus een mongooltje. Dat zie ik zo. Mij hoeven ze niks wijs te maken. Ik ben niet gek. Een mongooltje uit het boekje: oogplooitjes; breed neusje, huidplooitje op de handpalm en ga zo maar door. Ik heb het net allemaal zitten lezen in Ouders van Nu.

‘Dat heb je d'r nou van, mam' zeg ik, 'daar zit je tot je dood aan vast.' Als een soort troost vertel ik haar, dat mongooltjes nooit zo erg oud worden vijftig hooguit zestig jaar. Mam reageert nauwelijks verheugd. Ze lijkt wel geïrriteerd door wat ik zeg … ’zo lang ik kan, zorg ik voor Tet,’ zegt ze berustend, ‘al word ik  honderd … wie dan leeft, wie dan zorgt’.

In 1970 zijn er nog geen testen die kunnen aantonen dat er een mongooltje groeit in de buik van de zwangere vrouw. Als die er wel waren geweest had ie tenminste al in een vroeg stadium geaborteerd kunnen worden. Dan hadden we geen Tet gehad.

Ik vraag me af of mam dan besloten zou hebben om Tet te laten afdrijven … nee, ik vraag het me niet af ook … ik weet heel erg zeker dat ze dat  nóóóít, nooit van haar leven gedaan zou hebben. En … eerlijk is eerlijk:  Tet is een lieverd, een heel kwetsbare lieverd. Hij is gevoelig, lief, vriendelijk en grappig. Kortom: Tet is een schat, fijn dat hij er is.