‘Bang’ is een gedicht van Derek Otte bij een foto van een schilderij van Goya: ‘De verdrinkende hond.’
Google het met de woorden: Goya Volkskrant hond
Het stond afgelopen zaterdag
21 augustus 2021 in het Volkskrant Magazine.
‘Bang’ is een gedicht van Derek Otte bij een foto van een schilderij van Goya: ‘De verdrinkende hond.’
Google het met de woorden: Goya Volkskrant hond
Het stond afgelopen zaterdag
21 augustus 2021 in het Volkskrant Magazine.
Ik zit in de metro op weg naar huis. De film die ik in de
pleinbioscoop zag: ’The last black man in San Francisco’, speelt nog door in mijn hoofd. De hoofdrolspeler is verliefd op een huis,
dat ooit gebouwd is door zijn grootvader. Hij heeft er alles voor over om het
huis in zijn bezit te krijgen maar het
huis is inmiddels peperduur geworden. Hij is bang dat het niet zal lukken, want
zo vermogend is hij niet.
‘Station Prinsenlaan,’ wordt er omgeroepen, ‘don’t forget to
check out ...’ Net op tijd realiseer ik
me dat ik er hier uit moet. Ik blijk de
enige te zijn die is uitgestapt op dit perron. Het zal wel vaker zo rustig zijn ’s avonds om deze tijd; het is tenslotte
kwart voor twaalf. Het is volgens 9292 tien minuten lopen naar
huis. Dat wordt wel wat meer omdat ik er bij de stoplichten achter kom dat ik
toch nog ben vergeten uit te checken.
Terug dus. Nooit leuk en in de miseregen
zeker niet. Het is ook fris. Het stoplicht staat op rood maar daar loop ik
gewoon door omdat er alleen heel in de verte een auto aan komt. Overdag loop ik
rechtdoor over de Prinsenlaan en neem halverwege het olifantenpaadje richting Rodaristraat; maar in het donker
prefereer ik het voetpad langs de Alexanderlaan. Ondanks de straatverlichting
is het hier nog tamelijk duister. De ganzenfamilie, die hier de ganse dag
graast, is in diepe rust, de poep die ze op het voetpad hebben achtergelaten kan
ik met dit ‘licht’ helaas niet ontwijken.
Op de hoek van de Alexanderlaan en de Rodaristraat ontwaar
ik een menselijke gestalte, die als ik het goed zie daar heen en weer drentelt.
Ik krijg gelijk kippenvel maar loop
dapper door in de richting van die figuur waarvan ik nu nog niet kan zeggen of
het man of een vrouw is. Het is voor het eerst in vijf jaar dat ik hier loop … de
spanning in mijn lijf stijgt. Nu begrijp ik waarom Rinus, die bij mij in de
flat woont, zegt dat hij altijd voor het
donker thuis wil zijn. Ik ben de figuur nu op zo’n meter of twintig genaderd.
Het is een tamelijk grote man, groter dan ik. Ik zie een baardje. Een jaar of
vijftig lijkt hij mij.
In mijn binnenzak zit mijn portemonnee, met alle voor vanavond belangrijke pasjes:
Rotterdampas, cinevillepas, bankpas en er zit nog wat cash in, dus dat ben ik straks
allemaal kwijt, denk ik mistroostig. Mijn hart zit zowat in mijn keel … ik
probeer hem nog te ontwijken maar er is geen ontkomen meer aan, hij loopt, met
een blikje bier in zijn hand, naar me toe en zegt met een enigszins lallende
tongval: ‘Goede avond mieneer, oe mij alstoeblief helpen wil … ik bang … nat …
koud … en niet weten ik, waar huis.’ Het
is een dronken Turk, hij is doorweekt. ‘Waar
moet je dan naar toe, man?’, vraag ik. ‘Romanohof
7, wonen ik. ‘Dat weet ik wel te vinden, ik zal je er naar toe brengen.’ Ik ben
zo opgelucht, dat ‘die figuur in het duister’ geen kwaad in de zin had. Ik ga
er haast van dansen.
Romanostraat 7 is hier niet zo ver vandaan, hooguit tien minuten; het is het pand van de Bouman kliniek, een centrum voor verslavingszorg, onder andere alcoholisme. Hij neemt nog gauw een slok bier en gooit zijn blikje een eind weg. Ik bel voor hem aan, als er wordt opengedaan geeft hij mij een hug en bedankt me.
Brenda, een collega van me, heeft de tafel gedekt, een oud model van Ikea,
dat al jaren niet meer verkocht wordt. Ze heeft m’n rozen afgesneden en in het
water gezet. In haar kleine keuken heeft ze gekookt, kip met rijst, vooral
omdat ik het zo lekker vind, vermoed ik. In afwachting van haar seintje ‘aan
tafel!’ zit ik in haar vintage
fauteuil te lezen in het boek ‘De
helaasheid der dingen’ van Dmitri Verhulst, een Vlaamse schrijver. Het gaat
over de belevenissen van een asociale, alcoholistische familie, in een gehucht
in Vlaanderen. Daar wordt een Tour de France georganiseerd, waarin geen water
of sportdrank gedronken mag worden maar uitsluitend alcohol houdende drank …
‘Aan tafel!’ roept Brenda.
De kip met rijst ziet er lekker uit … óók het groenvoer (komkommer, paprika,
sla), dat ze erbij heeft geserveerd. Rode
wijn drink ik altijd bij het. Brenda weet dat. Ze verrast me nu wel heel erg door me mijn
lievelingswijn te schenken: een
Saint-Emilion van 1995 1995; een
uitstekend wijnjaar.
‘Waar heb ik dit eigenlijk aan verdiend, Brenda?’
‘Voor jou is het misschien niks bijzonders, Henk, voor mij
wel: we zijn vandaag op de kop af één jaar collega’s. ‘
‘Goh, is dat nou alweer een jaar? Wat vliegt de tijd toch!
Ik kan me nog goed herinneren dat je op
de afdeling werd voorgesteld, met name aan mij, want wij moesten gaan
samenwerken. Je was echt nog zo’n meisje
toen, net van school, verlegen, een beetje giechelig,’
Ze proosten op hun samenwerking bij Krootjens, hun werkgever.
‘Heerlijke wijn,’ zeggen ze bijna in koor. ‘Het is een echte Saint-Emilion,
goed op dronk ook,’ zegt Henk. Wat heb je er voor betaald?’
‘Tweeëntwintig’.
‘Goeie prijs-kwaliteit verhouding!’
Het moment dat ik aan Henk en zijn collega’s werd voorgesteld
zal ik nooit vergeten … ik was al goed nerveus en had het helemaal niet meer
toen hij begon over hoe ik er uit zag: …
mijn oranje gestifte lippen en blauwe hanenkam, ogen zwaar opgemaakt, veiligheidsspelden
in mijn oren, piercings, scheuren in mijn broek ... hij somde dat allemaal zo
onbeschaamd achter elkaar op …. zijn collega’s stonden er schaapachtig bij te grinniken
... wat een klootzakken zeg … moet ik met hen samenwerken? Dat kan toch niet!’
Nu herinner ik het me weer Bren: ‘daar hebben we ons eerste
Punkie!’ zei ik, weliswaar lachend maar ik dacht: als ze net zulk rommelig werk
aflevert als ze er uit ziet, dan komt ze haar proeftijd echt niet door. ‘Je
hebt een lekker gekruid, krokant kippetje gemaakt … met kerrie, hè?’
‘Ja … een beetje chili
poeder en gerookte paprikapoeder heb ik ook nog gebruikt ... het smaakt mij ook
goed.’ Ze snijdt met het grote mes nog
een paar stukken van de kip en schenkt nog eens bij.
Vanmorgen kreeg Brenda een brief van Krootjens, hun baas: haar
contract loopt af en wordt niet verlengd. Brenda staat op van tafel. Zonder dat
Henk er erg in heeft, pakt ze het mes. ‘Ik zal je de brief laten lezen, Henk.’
In de brief leest hij, dat Brenda wegens ‘onverenigbare karakters’ wordt ontslagen. Het is zonneklaar dat Henk hier achter zit. Ze wil hem eerst dat grote mes tussen zijn ribben steken maar bij nader inzien krijgt ze daar zelf te veel last van dus volstaat ze ermee hem een klap zijn kop te geven met de fles van zijn lievelingswijn. Henk valt buiten westen naast zijn stoel. Brenda drinkt het laatste beetje Saint-Emilion uit de fles.
Het was alweer eenenveertig dagen geleden dat mijn vader geld had overgemaakt naar mijn moeder. Tenminste, dat zei ze tegen mij. Het was in feite mijn zorg niet als haar tienjarige zoon. Ik kon er verder ook niks aan doen. Mijn vader was zeeman. Hij voer op een cruiseschip, de s.s. Rotterdam van de Holland Amerika Lijn. Bijna het hele jaar was hij van huis. Hij zei altijd dat hij zich rotwerkte in de keuken van dat schip, dat geloof ik ook wel maar hij verdiende er alleen niet veel mee. Al halverwege de maand begon mijn moeder hem te knijpen dat ze de huur, het eten en het gas en licht niet kon betalen. Ik ben haar oudste zoon, misschien vertelde mijn moeder me daarom, bij gebrek aan een partner thuis, van alles en nog wat. Niet alleen over de geldproblemen maar ook over de zorgen die ze zich maakte over mijn één jaar jongere broer, die geestelijk gehandicapt was en ver weg, in Zuid-Limburg, woonde in een inrichting, geleid door witte nonnetjes … over mijn twee oudste zussen, die elkaar onophoudelijk in de haren vlogen … en over haar lievelingszus, onze tante Loes, die plotseling was weggelopen bij haar man, onze ome Willem … enz ... wat moest ik er mee??
We hadden een huurachterstand van één maand. De maand mei konden
we niet betalen, dat moest ik van mijn moeder gaan zeggen tegen de man die de
huur kwam ophalen, een izegrim met wratten op zijn handen. ‘Zeg maar tegen je
moeder,’ zei de engerd,’ dat ze het huis uit moet als in juni de huur wèèr niet
betaald wordt.’
En dan was er, bij al die krapte, ook nog eens een logé.
Neef Peter van zes, een zoontje van een zus en een zwager van mijn vader: tante Mien en ome Bram. Tante Mien lag met
een zware navelbreuk in het Franciscus ziekenhuis. Peter was nog te jong om
alleen thuis te blijven; ome Bram kon geen vrij krijgen van zijn werk. Dus logeerde
Peter bij ons. ’t Was bij ons thuis geen vetpot … maar we kwamen ook weer niet om van de honger … er was voldoende. Maar niet voor Peter… Petertje, met
z’n onnozele, trieste blik, had altijd honger: ‘Tante Lida (dat was mijn moeder)…..
, ik heb honger,’ zeurde hij.
Het geldgebrek werd inmiddels zo dreigend dat we met z’n
allen een bezoek gingen brengen aan het rijdend filiaal van de Rotterdamse Spaarbank
vlakbij de Maastunnel. Misschien had mijn vader inmiddels geld overgemaakt en anders kunnen we daar misschien een
voorschot krijgen. Wij woonden in Spangen, het was een eind lopen naar de bank.
Gelukkig was het lekker weer. Ik duwde de wandelwagen waarin mijn jongste zusje
zat te sabbelen op haar speen. Mijn twee jongere zusjes liepen aan weerszijden van mijn moeder. Telkens liepen ze aan elkaars
haar te trekken. Petertje liep tussen ons in en had inmiddels al minstens tien
keer met zijn lijzige stemmetje gedreind: ‘tante Lida, ik heb honger.’
Mijn moeder was het ineens spuugzat, eerst ze gaf ze mijn
zussen allebei een flinke pets op hun kop, voor het haartrekken; allebei huilen
natuurlijk. Toen pakte ze Peter bij zijn arm, schudde hem driftig door elkaarr
en zei boos, dat ze nu geen gezanik meer over honger wilde horen: ‘dadelijk,
Peter, als we thuis zijn, maak ik een boterhammetje voor je.’ ‘Ja, tante Lida,’
zei Peter geschrokken.
Er was bij de Spaarbank Rotterdam nog geen geld gestort door mijn vader. Mijn moeder kon wel een voorschot krijgen,
zodat ze de huur van juni kon betalen. Wanneer het schip met geld binnenkwam moest
ze het voorschot terugbetalen.
De film ‘Druk’, die ik vanmiddag in bioscoop Cinerama zag, gaat over de theorie van een Noorse psychiater, die zegt dat de mens met een half promille alcohol te weinig in zijn bloed is geboren. Je zou pas optimaal presteren als je dat tekort gedurende de dag blijft aanvullen. Dan ben je relaxter, evenwichtiger en heb je meer lef.
Vier vrienden, middelbare school leraren, besluiten het
lesgeven heimelijk te combineren met een beetje alcohol en later ook met meer,
op zoek naar de ideale verhouding. Ze
willen, na een jaar van corona beperkingen, weer leven in plaats van enkel bestaan. ‘Druk’ belooft wat de door corona geplaagde
mens óók zo nodig had: een vaccin voor de geest. De leraren worden een
bruisende versie van zichzelf. Het is precies zoals een alcoholdrinker zichzelf
ziet na twee biertjes, waarna die uiteraard denkt dat een derde alles nog beter
zal maken en een vierde, en vervolgens wakker wordt gemaakt door de
buurtkinderen, omdat hij zijn roes ligt uit te slapen op hun stoep. Na
drankgebruik is er de grens tussen de bevrijdende blije roes en het controleverlies. Het verlies
van de beheersing kan mensen de vernieling in helpen maar buiten de controle kunnen ook ideeën ontstaan
en verliefdheid; je kunt niet zeggen: ik ga vrijdag verliefd worden op die of
die persoon.
Na afloop van de film wil ik heel graag in Cinerama een
biertje drinken. Ik ben geïnfecteerd door de theorie van de Noorse psychiater.
Eén biertje is niet genoeg om te bruisen. In totaal neem ik er vier. Ik voel al
een zekere blijheid in mijn lijf. Uit de speakers klinkt rapmuziek die me doen swingen op mijn stoel. Normaal
hou ik niet van die muziek.
Een paar tafeltjes verder zie ik een man van een jaar of
vijftig. Hij is aan de wijn; heeft een hele fles besteld. Onderuit gezakt zit
hij op zijn stoel. In hoog tempo neemt hij slokken wijn. Nu schenkt hij
zichzelf bij en neemt gelijk weer een slok. Misschien is hij ook naar ‘Druk’
geweest. Ik heb hem niet gezien in de filmzaal. Af en toe kijkt hij in mijn
richting; ik af en toe naar hem. Als onze blikken elkaar kruisen, knikken we naar
elkaar, ik sta op en loop met mijn biertje in de hand naar zijn tafeltje.
Hallo, mag ik er even bij komen zitten? Dat mag. We stellen
ons voor. Ik zeg dat ik naar ‘Druk’ ben geweest. Hij was daar ook. Een kutfilm
vond hij het en weet je waarom. Het is een film die aanzet tot alcoholisme; een relaxter, bruisender leven wordt je in
het vooruitzicht gesteld, heel verleidelijk. Hij was nog maar een paar dagen
clean, na een traject bij de AA. Nu zit hij hier half teut achter een fles wijn.
Ik vond het een goede film. Na de film heb ik mijn bloed met
ongeveer een half promilletje alcohol aangevuld. Wat meer lef, balans voelt
goed. Ik ga naar huis ... aangeschoten en
opgewekt. Loop je met me mee? Hij knikt en staat somber zuchtend op. Zijn alcoholpromillage is duidelijk nog te
laag. De fles wijn laat hij halfvol achter.
Wat een paniek heerst er onder veel inwoners van Afghanistan nu de Taliban de macht daar hebben overgenomen. De nieuwe Afghaanse leiders sussen de angst onder de Afghanen door te beloven dat het leven in het land rustig door kan gaan. Er zal niet, zoals de Taliban in het verleden deden, gewelddadig worden opgetreden. Deze belofte horen veel Afghanen met groot wantrouwen aan. De Taliban proberen met die belofte alleen maar goede contacten met het buitenland aan te zwengelen. Afghanen die samengewerkt hebben met de Amerikanen en Nederlanders, vrezen voor een gewelddadig einde van hun leven. Afghaanse vrouwen moeten weer gesluierd, mogen niet meer werken, moeten trouwen. Vrouwen worden weer ongestraft verkracht door Talibanstrijders.
Hoe bang de Afghanen zijn
werd heel duidelijkst geïllustreerd door hun massale vlucht naar het
vliegveld van Kabul, de hoofdstad van Afghanistan. Een vliegtuig dat daar gereed
stond om naar Amerika te vertrekken, werd door tientallen mensen beklommen. Op het dak, op de vleugels,
op het landingsgestel van het vliegtuig
zaten Afghanen klaar om te vluchten naar de Verenigde Staten. Ze zullen niet beseft
hebben dat ze kansloos waren daar ooit aan te komen. Op beelden van het
opstijgen van dat vliegtuig, was te zien hoe vluchtelingen van het vliegtuig af,
te pletter vielen.
Nederland is het nu aan zijn stand verplicht om snel de bedreigde
Afghanen, die daar voor Nederlanders hebben gewerkt, hier een veilige plek te
bieden. Dat had in feite al geregeld moeten zijn. Nu het al bijna te laat is, wordt
er in het parlement nog gekissebist over wie hier en wie hier niet welkom is. Hopelijk
gaat Nederland niet opnieuw voor een internationale blamage zorgen zoals het in
1995 deed in Srebrenica.
(En dan iets geheel anders)
DUIVEN
De duiven schijten sinds drie weken de balkons van onze flat
niet meer onder. Het is wel even wennen.
Niet meer een paar keer per avond opspringen om een of meerdere duiven te
verjagen. Geen duivenstront meer wegboenen. Zouden de duiven en masse besloten
hebben een andere flat te gaan ‘bewonen’? Nee, zoiets besluiten duiven niet instinctief.
Vanmorgen was ik op de sportschool. Zoals altijd op woensdagochtend. Buurvrouw
Diane was daar ook.
‘Eindelijk geen last meer van die duiven, fijn hè Diaan?’
zei ik. Ze was een van de flatbewoners die heel erg veel last had van de
duiven. Dat kwam omdat haar buurman ten eerste die vogels voerde en ten tweede omdat
hij zijn ondergescheten balkon en ramen nooit schoonmaakte, wat weer een
aantrekkende werking had op die beesten. Op zijn balkon zijn heel wat eitjes
uitgebroed.
Diane vertelde me dat ze voor zestig euro op internet een
apparaatje gekocht had, de stop-bird-pro doos (SBP-doos), die doos heeft een
hoge frequentie en werkt in op het zenuwstelsel van gevogelte om ze te
verjagen. Dat apparaat heeft ze aan haar balkon bevestigd, aangezet en
sindsdien is de hele flat verlost van de duivenoverlast. Nee, ze is niet van
plan om een collecte onder de buren te gaan houden om die zestig euro terug te
krijgen. De meeste flatbewoners zullen
de duiven wel missen (als kiespijn) maar niemand weet hier vanaf … behalve ik
dan … Diane is al lang blij dat ze geen last meer heeft van die vogels.
Mij valt de laatste weken op dat de andere vogels bij ons achter
luidruchtiger zijn dan ik gewend ben. De meeuwen, roeken, kraaien en eksters (die
herken ik) blijven gewoon rondvliegen bij ons in de buurt maar ze klinken wat
onrustiger … misschien heeft dat te maken met de geluidsfrequentie van de
SBP-doos.
Over vroeger, altijd maar weer over vroeger schrijven wil ik eigenlijk helemaal niet; het maakt me kotsmisselijk … de lezer zal het zo langzamerhand ook wel spuugzat zijn. Het zal meer moeten gaan over straks, vanavond, dadelijk, morgen, overmorgen, in het weekend, als het weer herfst, winter, lente wordt, volgende week, volgende maand, volgend jaar, volgend kwartaal, als ik de tachtig haal en wie weet wel (veel ouder) wordt, in december, met de Kerst en Oud en Nieuw, het reisje dat ik, wanneer weet ik nog niet, ga maken naar Berlijn, films of theaterstukken die nog gemaakt moeten worden en die ik ga zien, mensen die ik nog zal ontmoeten.
Straks, over een kwartiertje al, ga ik eten maken; ik durf
het haast niet op te schrijven maar ik ga weer mijn lievelingsrecept maken:
witlofsalade; mijn lezers kunnen haast dromen wat daar in zit, dus zal ik het
voor de zekerheid nog eens opsommen (dit is voor één persoon voor twee dagen):
twee in partjes gesneden witlofstronken,
2 in plakjes gesneden bananen, 2 grote
appels geschild en in stukjes gesneden, 2 handen vol rozijnen en een flinke
plens sinaasappelsap; dit alles door elkaar roetsjen en een kwartiertje
laten marineren. In feite kan dit recept
natuurlijk ook voor één persoon voor één dag worden gemaakt door alle
ingrediënten te halveren èn er dus een halve plens sinaasappelsap er op te
gieten … stom dat ik dat niet eerder zag.
Ik begin vandaag wat vroeger met eten maken dan normaal
omdat ik vanavond een vergadering heb; ik ben namelijk gevraagd om bestuurslid
te worden van het ontmoetingscentrum (O.C.) Prinsenhof, hier in Prinsenland. Deze vergadering ga ik
snuffelen, proeven het of het wat voor mij is. ‘Un peu nerveuse’ ben ik wel
moet ik eerlijk zeggen; het is al zolang geleden dat ik vergadert heb.
En dan krijg ik het weer een beetje moeilijk, want ik ga nu eten
maken en daarna naar de vergadering. Met het volgende stukje ga ik verder na de
vergadering en dan zit ik dadelijk toch weer te schrijven over het verleden.
Onder het eten maken staat buurvrouw Mies (niet haar echte
naam) plots voor mijn keukenraam; ze gebaart me dat ze wat wil vertellen: er is
in onze flat een buurman van de vijfde door een buurvrouw van de zesde etage
met een ijzeren tang aangevallen; hij woont vlak onder haar. De man was een
zestiger, zeker 160 kilo, abnormaal zwaar dus. De vrouw was al oud,
achtentachtig. Hij had zijn geluidsinstallatie de laatste tijd keihard staan.
Zij had er al regelmatig bij hem over geklaagd; vooral haar kleine poedeltje
had er veel last van. Het beestje maakte de laatste tijd, natuurlijk door die
geluidsoverlast, de vreemdste buitelingen in huis. Maar de buurman van de
vijfde deed net alsof hij gek was en liet het geluid gewoon zijn boxen uit knallen.
Hij is gewond geraakt aan zijn hoofd en met
een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Zij werd geboeid (!) meegevoerd naar
het politiebureau. De traumahelikopter kwam nog aangevlogen … maar te laat.
Bestuurslid van het O.C. Prinsenhof word ik zeker niet, weet
ik nu al. Heel snel word ik vanavond moe van het vergaderen met die vier andere,
aardige mannen van het OC-bestuur … het lukt me niet meer; ik klap dicht … kan me niet concentreren. Met
een goed boek, een film, een voetbalwedstrijd, het gezelschap van een of twee leuke mensen of zelfs in mijn eentje, vermaak
ik me ongetwijfeld beter.