woensdag 12 augustus 2015

DEPRESSIEF?

Het is net als vroeger: nooit alleen maar altijd eenzaam. Elke dag begint met hoofdpijn. Een heel zwaar hoofd zo voelt het aan, alsof het twee keer zo groot is. Van de ochtendkrant kan ik nu alleen nog enkele sportartikelen lezen. Met name dan over voetbal. Van díé geringe inspanning zijn mijn ogen al te moe, om verder nog iets te kunnen lezen.
Eigenlijk is het niet alleen mijn hoofd dat zo ‘zwaar en dubbel’ aanvoelt. Het zijn ook mijn voeten, mijn handen mijn bovenbenen. Precies weet ik het me niet te herinneren van toen in IJsselmonde maar dàt gevoel van lamlendigheid en futloosheid was identiek met hoe ik me nu voel. Depressief?
Toen was ik veertien jaar en dagelijks omringd door mijn moeder, drie zusjes en twee broertjes en dan op school nog eens een stuk of dertig klasgenoten.  Ik zat voor de tweede keer in de tweede klas van de hbs. Ik was dus blijven zitten. Voor de meeste zittenblijvers is doubleren makkelijk. Je krijgt alle leerstof voor de tweede keer … dan blijft alles makkelijker hangen. Bij mij niet. Ik vond alles nog even moeilijk … het kostte me net zo veel tijd als het jaar daarvoor. Ik vond het eerder moeilijker … dat kwam denk omdat ik er zo zwaar de pest in had dat ik het jaar over moest doen. Depressief?

Ik moet vandaag naar Blijdorp. Waarom kan ik niet precies zeggen maar ik wil vandaag beslist niet op de fiets. Er is absoluut geen pijntje tussen mijn benen, dus daar ligt het niet aan.  Toen ik vanmorgen de deur uit ging pakte ik mijn sleutels van het sleutelrek en liet die van mijn fiets bewust hangen. Ja … nu ik dat opschrijf zie ik mezelf in een flits met die ‘dubbele pijnlijke’ bovenbenen fietsen … dat wil ik niet … en wat ik ook niet wil is: binnen een uur weer terug zijn en dan verder geen raad meer weten met deze dag. Deze dag moet, al is het met tegenzin, langzaam vol lopen.
Lopend. Traag lopend (ik kàn ook niet anders) zou ik naar Blijdorp, de dierentuin, gaan. Ik wil een jaarabonnement kopen. Met mijn Rotterdampas. Dan kost het me zevenendertig euro vijftig. Normaal is het vijfenzeventig euro.

Op de heenweg moet ik weer denken aan vroeger, toen ik nog niet eens tien jaar was. Toen speelde ik wel eens ‘paardje’ met een van mijn vriendjes. Dat ging zo: het midden van het touw, van twee a drie meter, werd in mijn nek gelegd en het ene uiteinde van het touw ging voorlangs over mijn linkerschouder en onder mijn linker-oksel door en het andere eind van het touw aan de rechterkant, schouder, oksel. Die twee uiteinden van dat touw waren dan de teugels. Dat paard was ik dus. Als een echte cowboy liet mijn vriendje de teugels vieren als het paard zijn eigen tempo mocht lopen. Mijn vriendje sloeg het paard (niet zo erg hard) op zijn rug als het harder moest lopen. Het kwam ook voor dat hij constant de teugels strak gespannen hield. Het paard liep dan wel maar kwam nauwelijks vooruit. Zó liep ik dus naar Blijdorp. Er waren zeker tien anderen vòòr mij, die ook zo’n voordelig abonnementje wilden. In dat benauwde abonnementenhok van Blijdorp ging ik echt niet op mijn beurt zitten wachten.

Ik zakte zowat door mijn hoeven van vermoeidheid. Minstens een uur heb ik op een bankje bij de dierentuin zitten bijkomen van dat lullige wandelingetje van het Oude Noorden naar Blijdorp. Beetje gedronken, beetje gegeten.
Nu ben ik godzijdank wel snel aan de beurt voor een abonnement.
Met nog steeds die frisse tegenzin maak ik meteen gebruik van mijn nieuwe abonnement. In de waanzinnige drukte hier vandaag, wandel ik van de nieuwe naar de oude ingang. Als ik nu aan die, wederom vermoeiende, wandeling door Blijdorp terugdenk, is het enige dat ik me nog herinner, die ultra-traag herkauwende kameel met allebei zijn lege bulten plat op zijn rug.  

Hoe is het mogelijk, dat ik die, dartele, speelse, jonge ijsbeertjes, waar iedereen het over heeft, toch niet gezien heb,?! Duidt dat misschien op een depressie?

dinsdag 11 augustus 2015

NAGELBIJTEN

Dat Karel, onze buurman geen vast werk had merkten we. omdat we hem veel thuis en in de kroeg aan de overkant zagen zitten. Die enkele keer dat ie es ging werken moest de hele buurt het zien ook.  In een schoongewassen, gladgestreken, origineel donkerblauwe overall, ging hij met zijn lederen boekentas (voor zijn twaalfuurtje inclusief fles jenever) op weg  naar zijn koppelbaas. Soms duurde dat werk maar één dag. Soms een of twee weken. Maar het was erg duidelijk dat Karel steeds zijn eigen glazen ingooide door hetzij te laat, hetzij bezopen of allebei tegelijk op zijn werk te verschijnen. Hij had, als WAO’er,  te lang niks gedaan om weer aan het gewone dagelijkse ritme van werken,  eten, slapen te kunnen wennen.
Toen we, in 1970, nog maar net op het Zwaanshals woonden was Karel onze vriendelijke onderbuurman. Geregeld nodigde hij ons uit voor een drankje. Aan uitnodigingen van ons gaf hij ook altijd gehoor. We vonden het wel vreemd en hoogst ongemakkelijk, dat hij vrijwel nooit iets zei. Hij kwam, nam zijn pilsje in ontvangst en ging zitten nagelbijten.
‘Kijken jullie nooit tv?’ vroeg hij op een keer.
‘Nooit als we bezoek hebben.’
Het was ons toen duidelijk dat hij genoeg had aan z’n sjekkie, biertje, zijn nagels en tv ... verder was het gewoon prettig voor hem, zo met z’n drietjes bij elkaar te zitten.

Een heel enkele keer liet hij iets los over zijn verleden. Hij had als jonge militair in het begin van de vijftiger jaren meegedaan aan de politionele acties in Nederlands Indië. Hij had midden in het grof geweld gezeten dat destijds zowel door de Nederlandse als Indonesische strijdkrachten werd gebruikt. Beide legers wilden macht. Koste wat kost. Het Nederlandse leger wilde wat koloniale macht behouden. Indonesië vocht om geheel baas in eigen huis te worden. Karel heeft daar mee gevochten. En als we hem nu in zichzelf gekeerd zijn zware Van Nelle sjekkies zien rollen (een pakje per dag), zijn bier zien opslurpen (een kratje per dag) en voortdurend op zijn nagels zien bijten dan maakt hij op ons een behoorlijk gebroken indruk.

Op een dag, het was in de herfst, vroegen kennissen ons hun kater, Joep, over te nemen. Een reuzenbeest die Joep. Tot op de dag van vandaag ben ik nooit meer zo’n grote kater tegengekomen. Onze kennissen waren duidelijk blij het beest kwijt te zijn. Ik kan me zelfs niet herinneren, dat we ze nadien ooit nog gezien hebben. Zeker bang dat ze Joep weer mee terug moesten nemen. Maar goed … wij hadden zelf destijds drie speelse jonge poesjes. Binnen een halve dag waren ze door Joep hun jeugdig élan verloren. Als drie dooie vogeltjes zaten onbeweeglijk ze in een hoekje van de kamer.
We hadden het er al snel over, dat wij Joep niet konden houden, bij die kleine poesjes. Toen Karel, zelf ook een grote, zware man, dat ter ore kwam bood hij onmiddellijk aan Joeps nieuwe baasje te worden. Er was gelijk al een klik de eerste keer dat Karel Joep zag.

Op een nacht was Joep de deur uit geglipt. Op het trappenhuis was hij niet te vinden dus moest hij wel op dak zitten. Karel waagde zich met zijn superzware lijf op het gladde, natte dakje van draadglas. Dat hield het niet. Karel zakte door het draadglas en maakte een smak van een meter of vier, waarbij hij wonderwel niks brak maar waaraan hij wel twee slagaderlijke bloedingen overhield. De ambulance was godzijdank snel ter plekke … Karel heeft het overleefd … alleen Joep hebben we nooit meer terug gezien.

zondag 9 augustus 2015

TWAALF

Ik probeer me voor te stellen wat er kan zijn gebeurd. In het huis is het doodstil, alsof er niemand aanwezig is, wat vrijwel nooit voortkomt. Zeker niet op zondagmorgen. In dit huis woont een gezin met twaalf kinderen! De familie Richardson. Ik kan naar binnen omdat de deur van de bijkeuken  niet op slot zit. De deur was wel dicht. Aan de linkerwand zie ik een werkbank met een stoel  ervoor en op de grond een houten krat met ijzeren veren. Tegen de stoel zijn twee blauwe mountain-bikes aangegooid. Onder de ene helft van de werkbank staat een heel regiment schoenen en pantoffels kriskras door elkaar, onder de andere helft zie ik een verzameling schoonmaakspullen: een zwabber, een stoffer en blik, emmers, schoonmaakmiddelen, moppen en dweilen.  
Rechts hangt regenkleding en jassen voor alle seizoenen.
‘Hallo’ roep ik, ‘hallo, ik ben het, Peter. Is er iemand thuis?
In de keuken ziet het er opgeruimd en ordelijk uit. Abnormaal, want normaal gesproken,  is het een behoorlijk rommeltje. De stoelen staan dan schots en scheef naast de tafel. De kruimels en plassen omver gegooid drinken, van het ontbijt liggen dan nog op de eettafel en de keukenvloer. Het aanrecht staat dan boordevol vuile afwas.

Ook de huiskamer maakt een nette opgeruimde indruk. Ik roep nog maar eens:
‘Hallo, is er iemand?’ De voordeur is op slot, dat is vrij normaal, de wc-deur is ook op slot maar dat is pas normaal als er iemand op zit … als ik na herhaaldelijk kloppen en roepen geen reactie krijg  ruk ik hard aan de deur …. en … lig ik bijna met mijn rug op de grond …  blijkt hij toch gewoon open te zijn. Maar ook daar is niemand. Er hangt nog enigszins vochtig wasgoed aan een wasrek aan de deur van de meterkast. De was lijkt een paar uur geleden opgehangen.
Misschien dat er boven nog iemand is … wel vreemd want ik heb toch herhaaldelijk en luid geroepen. De badkamerdeur zou volgens het witte kleurtje onder de deurknop vrij moeten zijn maar ik krijg hem niet open. Ik hoor geen douchestraal lopen. Ik hoor ook geen gerommel met zeepjes eye-liners of deodorant. Ik stompte  op de deur roep een paar maal maar geen reactie. Ik trek dan hard aan de deur en voel aan de bovenkant wat speling. .. blijkt dat er aan de onderkant een schuifknipje de deur dicht houdt. Waarom is dit? Zoals verwacht is er niemand in de vier slaapkamers maar er heerst wel een bijna onbeschrijfelijke orde en netheid in die slaapkamers. Het is in elke kamer, op één na dan, eerlijk gezegd altijd een zooitje. In alle kamers staan de ramen wagenwijd open, terwijl het toch niet echt erg warm is buiten. Gewoonlijk staan de ramen op een kiertje met dit kille regenachtige weer. Hij gaat eens bij de buren vragen. Misschien hebben zij iets vreemds gezien.
De naaste buren wisten van niks, hadden niks bijzonders gezien.
Maar de over buurvrouw, een tenger Indisch vrouwtje wist ter vertellen dat er rond 12 uur vandaag een zwart geblindeerd busje stopte. Twee mannen in het zwart, met bivakmuts belden aan bij de Richardsons. De vrouw die opendeed stribbelde wel wat tegen maar was kansloos. Er was opeens veel activiteit en heen en weer geloop in het Richardsonshuis gedurende zeker een kwartier. Dan komen één voor één, van klein naar groot, alle bewoners naar buiten gelopen en worden naar het busje geleid. De zwarte mannen met bivakmuts herstelden de voordeur, deden hem op slot en reden tussen half een en een uur de straat weer uit. Zo althans luidde het relaas van de kleine overbuurvrouw. Zij belde wel ogenblikkelijk 1-1-2 maar bij 112 moeten ze slechts hartelijk lachen om haar verhaal. Ze deden zelfs haar rare Indonesische stemmetje na in het 1-1-2-gesprek dat ze voerden. Heel stijlloos!.
Het Indonesische vrouwtje had ook nog gezegd dat er ‘Groep 12’ in sierlijke gouden letters en cijfers op het busje geschreven stond.

Er waren nog meer raadselachtige ontvoeringen die dag, zo werd op teletekst gemeld. Niet alleen gezinnen met 12 kinderen. Ook huishoudens die op huisnummer 12 woonden van een bepaalde straat, in elke willekeurige stad, werden opgepakt en allemaal rond 12 uur en uitsluitend in Nederland. Ook de van de televisie bekende familie van den Twaalf is spoorloos. Zolang de verantwoordelijkheid voor deze acties niet is opgeëist tast een ieder nog danig in het duister omtrent het lot van de ontvoerden.


(wordt niet vervolgd)

vrijdag 7 augustus 2015

MASOCHISTISCH

Een oudere dikke man schuifelt, in zichzelf brabbelend, voorbij haar portiek. Ik heb Jolanthe zojuist twee uur Nederlandse les gegeven. Ben nog een beetje met mijn gedachten bij haar. Een vriendin, die ooit wel eens een boek over psychiatrie had gelezen betichtte Jolanthe ervan een masochistische inslag  te hebben.

De dikke man was gekleed in een oversized t-shirt, een korte broek en een paar sandalen, alles geheel in het donkerblauw. Hij bleef opeens staan en draaide zich half om.
‘Zijn hond zoekt ie zeker,’ dacht ik, hoewel hij geen riem in zijn hand had. Vanuit die stilstand tuurt hij naar het vorige portiek.
‘Nou, kom op Bassie!’ bromt hij. Uit die portiek sluipt heel voorzichtig een lapjeskatje tevoorschijn. Ze is er nog geen meter uit of ze gaat op haar gat naar haar baas zitten staren.
‘Dat zie ik niet zo vaak, dat een katje uitgelaten wordt,’ zeg ik.
‘Oh, nou, ik doe het al zes jaar. Ik ben er elke avond een uurtje of zo mee bezig. Zij vindt het leuk … en ik ook’
De man is heel vriendelijk; maakt een simpele indruk:
‘Ik heb het beestje gekregen toen ze drie jaar was en ik ben gelijk begonnen haar hier uit te laten. Zes jaar doe ik het nu al.’
In feite is hier niks te beleven voor die poes, allemaal steen van de huizen en de straten; geen bomen, geen struiken. Alleen het diepe water van de Leuvehaven. Soms komt ze wel eens een andere buurtkat tegen; soms klikt het soms niet. Het kan flink knetteren als het niet klikt met die ander.
Zij zit wel eens over die kade in het water te turen, dan zit ze krampachtig te mekkeren alsof ze lekkere visjes ziet zwemmen.

Het masochistische van Jolanthe zou zijn, als academica, uitzichtloze baantjes aanneemt als vakkenvuller bij de Aldi, groente- en fruitweger op de veiling en assistent van de tandartsassistente.
Verder woont ze samen met Hassan, een Turkse man die wel goed voor haar is, als ze ziek is bijvoorbeeld  …  en als ze geen geld heeft mag ze voor niks bij hem inwonen … maar … er is absoluut helemaal geen klik tussen die twee … ook dat zou een soort masochisme zijn volgens haar psychiatrische vriendin.
Jolanthe heeft nu twee zaken waar ze 100% voor gaat; waar ze een klik mee heeft.
Ten eerste de liefde, ze is hopeloos verliefd op de arrogante Dashja en
ten tweede haar baan: ze heeft nu een contract tot maart 2016 en ze is er van overtuigd dat ze bij haar huidige baas een vast contract  gaat verdienen. Niet masochistisch maar realistisch, optimistisch.

‘Negen is ze nu,’ dacht ik. Ik heb haar nu zes jaar en ik kreeg haar toen ze drie was. ‘Kom Bassie, kom … nee … poepen en piesen doet ie niet op die harde stenen, buiten, dat doet ze alleen op haar eigen kattenbakkie, die staat boven op het balkon (hij wijst naar boven) kijk, daar helemaal rechts in de hoek van dat balkon, dat is mijn balkon, daar, die blauwe bak daar. De poes draait intussen achtjes om het linker- en rechterbeen van de man. Nou meneer, bedankt voor het gesprekje en goedenavond dan maar …..

Het scheelt niet veel of de dikke man wordt  omvergelopen door een kerel die duidelijk veel te diep in het glaasje gekeken heeft. Hassan als ik me niet vergis.

donderdag 6 augustus 2015

MOEDER

Ik heb nu al ruim elf jaar geen moeder meer. Althans geen moeder meer in levende lijve. In juni 2004 is ze overleden. Vraag me niet waaraan ze precies is overleden want dan ga ik stotteren … kom, laat ik toch een poging wagen: ze had een paar tia’s gehad ze begon te dementeren, toen kreeg ze nog een tia en toen gaven ze haar in het verpleeghuis de pijnstiller morfine en daar is ze heel langzaam aan dood gegaan. Vijfenzeventig is ze geworden. Ik was toen vierenvijftig.
De eerste twintig jaar van mijn leven was ma mijn idool. Ik deed alles voor haar en zij deed alles voor mij. Ik was haar oudste zoon (van een gezin met in totaal tien kinderen). Ik was haar oogappel, werkezel, boodschappenjongen  en vertrouwenspersoon in gezins- en familiekwesties. Het zal wel een bijzonder soort liefde geweest zijn, die liefde tussen moeder en haar oudste zoon. Het was vanzelfsprekend een liefde zonder een spoor van lichamelijk contact.
Carole gooide mij wel eens voor de voeten dat ik pas tevreden zou zijn als onze echtelijke relatie net zo zou worden als mijn relatie mijn moeder. Was de relatie tussen mij en mijn moeder dus geheel zonder lichamelijk contact, de echtelijke relatie tussen Carole en mij was vrijwel geheel zonder lichamelijk contact. Dus op dat gebied ontliepen die relaties elkaar niet zo veel.

'Alles’ voor elkaar over hebben klinkt ook wel erg ruim. Wat zit er in dat ‘alles’ voor mij?
Mijn zusjes bezig houden als ma het druk had met huishoudelijk werk.
Met mijn zusjes naar het Kralingse Bos gaan als het lekker weer was, dan kon ma haar zwakke moeder, onze lieve oma,  lekker een dagje gaan helpen.
Voor haar zus, mijn tante Lenie, boodschappen doen, want die had zulke drukke kinderen en haar man zat in de continudienst dus die kon ook geen boodschappen doen.
Geld voor haar te leen vragen bij mijn opa, (de vader van mijn pa) om brood en suiker te kunnen kopen.
Later, toen er steeds meer broertjes en zusjes bij kwamen, ging ik ook wel lopen stoffen en stofzuigen. Gras maaien deed ik ook. Dat vond ik wel leuk.
Voor mijn jongste vier broertjes was ik behalve grote broer, ook een halve vader. Ik gaf ze de fles, verschoonde hun luiers, deed ze in bad, bracht ze naar bed en deed overdag allerlei leuke dingen met ze van zwemmen tot voetballen.

Ma had ook ‘alles’ voor mij over, schreef ik. Wat dan wel?
Er was nauwelijks geld. Mijn vader verdiende nog niet eens genoeg geld om een vrouw met één kind te onderhouden. Laat staan een vrouw met tien kinderen. Ze leent her en der geld zodat ik met een studie kon beginnen. Klasse.
Net zo ging het met die brommer. Ze kocht een brommer voor me. Op afbetaling. Elke maand vijftig gulden. Die kon ze absoluut niet missen. Iedere jongen van zestien had een brommer. Ik dus ook, vond ze. Het was een ontzettende kutbrommer. Dat heb ik haar maar nooit gezegd.
Ook dat camelkleurige colbertje wilde ze persé voor me kopen. Iedere jongen op de hbs, waar ik toen op zat, had zo’n jasje.
Ze gaf mij met eten altijd van alles het meeste: vlees, groente. Ik moest er nog van groeien en hard studeren … (die anderen zeker niet dan??)


Ik leerde door haar goede zorgen zo goed dat ik in Utrecht kon gaan studeren van een ruime studiebeurs. Ik kreeg toentertijd een leuke vriendin, Carole,  doo wie de verhouding met ma rigoureus veranderde. Carole was mijn nieuwe idool … niet zo leuk voor ma … maar ja  … Carole was de ware liefde. 

dinsdag 4 augustus 2015

KABOUTERS

Ik heb altijd van boeken gehouden … of liever gezegd van lezen. Een van mijn eerste leesboekjes was ‘Pim en de maan’. Ik heb het wel duizend keer gelezen. Er schijnt een hele reeks Pimboekjes te zijn, maar ik had alleen die ene. Net als van Okkie , daar waren ook een heleboel delen van maar ik had er maar één wel honderd keer gelezen: Okkie en Moortje (Moortje was een poesje). Okkie was geschreven door Leonard Roggeveen. Van Pim heb ik nooit geweten wie het geschreven heeft. Pim is een gewoon jongetje dat kijkt naar de maan en daarover droomt.
Okkie is een kabouter, die allerlei grappige avonturen beleeft met de kat Moortje. Kabouters zijn dacht ik altijd mannetjes en hoogstwaarschijnlijk worden zij al oud geboren … meestal ook met een baard … ze gaan nooit de pijp uit ... heeft iemand trouwens ooit een kabouter geboren zien worden? Of een kind-kabouter gezien? Ja, er bestáán warempel wel héél kleine kaboutertjes maar die zijn toch altijd al héél oud. Misschien heeft er iemand ooit wel eens verhaaltje gelezen waarin een kabouter overlijdt. Ik niet in ieder geval.
Stel je eens voor dat ze wel dood kunnen gaan, dan betekent dat, dat  eens de kabouter als soort ophoudt te bestaan. Want heeft er iemand ooit wel eens een vrouwtjes kabouter gezien? Sterker nog … wie heeft er ooit wel eens een kabouter een nummertje zien maken? Niemand toch. Nee ik denk dat kabouters per definitie oud, onzijdig en onsterfelijk zijn.

Ik zat op een katholieke lagere school en daar wordt ouders dan een abonnement op het Rooms Katholieke Jeugdmaandblad Okki (zonder e) in de maag gesplitst. Het blad had helemaal niks met die kabouter te maken. Het doel van het blad was leren lezen. Ik kan me geen enkel verhaal meer herinneren uit dat blad, ook niet of er wel of geen katholieke verhalen in stonden. Maar of het nu wel of niet door dat blad komt: ik heb wel goed leren lezen.

In de derde klas van de lagere school begon ik Arendsogen te verslinden. Arendsoog en de Indiaan Witte Veder, dat waren mijn grote helden. Helden die het Amerikaanse Wilde Westen wilden temmen. Er zijn maar liefst 63 delen van Arendsoog verschenen; ik heb ze allemaal gelezen. De eerste twintig Arendsogen zijn geschreven door Jan Nowee, die al jong stierf; hij werd 58 jaar). Daarna zijn er nog 43 Arendsogen geschreven door de zoon van Jan:  Paul Nowee. De boeken die door de vader geschreven zijn hebben me altijd het meest geboeid. Grappig detail is, dat, hoewel de boeken zich allemaal in de Verenigde staten afspelen, de schrijvers nooit één voet op Amerikaanse bodem hebben gezet.

Voor ik op de middelbare school mijn verplichte eindexamen leeslijst samenstelde, las ik eigenlijk alleen,
de Nederlandse vertaling van Lady Chatterly’s lovers van D.H. Lawrence;
Ik, Jan Cremer en
de Avonden van Gerard van het Reve.
Van alle drie die boeken heb ik erg genoten en soms herlees ik ze en geniet er dan opnieuw van. Het zijn stuk voor stuk heerlijke leeservaringen.  
Mijn eindlijst van de hbs bestond, behalve uit verplicht oud-Nederlands werk, ook uit wat moderns: Simon Vestdijk stond er onder andere op … die vond ik niet zo veel soeps.

Maar de werken van Jan Wolkers, ik had er twee op mij lijst staan(Kort Amerikaans ... en … Een Roos van vlees) vond ik uitmuntend. 

maandag 3 augustus 2015

FIETSSLEUTEL

Vandaag  is het puik fietsweer. De diverse weermannen zijn het er al dagen over eens: het wordt een mooie zondag.  Samen met mijn overbuurman wil ik gaan fietsen maar die trekt gelijk al zo’n gezicht van: ‘mij te heet, geef mijn portie maar aan fikkie’. Ik hoopte juist op mijn overbuurman, dat hij een idee zou hebben, waar naar toe te fietsen. Want zelf heb ik geen enkele inspiratie,  ja, negatieve: ik weet perfect welke kant ik beslist níét op wil:
Langs de Rotte bijvoorbeeld, daar heb ik nou he-le-maal geen zin, die Rotte had ik dit jaar al twaalfduizend keer gedaan. Genoeg voor dit jaar!
Richting Bergschenhoek ook niet dan rij je teveel langs de snelweg en naar Utrecht fiets je te veel op wegen waar auto’s veel te hard langs je heen zoeven ... daar heb ik absoluut geen trek in.

Het wordt dus fietsen naar het zuiden, richting Barendrecht en zo. Hoewel ik helemaal geen tegenzin heb in een fietstocht, zoek ik wel de op papier gemakkelijkste route. Die Erasmusbrug is voor de gemiddelde fietser, die ik nu eenmaal ben, te stijl, dus die mijd ik tegenwoordig als de pest. Het wordt of de Maastunnel of de Willemsbrug. 
Het kenmerkende van dit fietstochtje is, dat ik mijn keuzes heel laat maak. Nu is het bijvoorbeeld zo dat het stoplicht richting Maastunnel op rood staat en dat in de richting van de Willemsbrug op groen. Dus ga ik over de Willemsbrug. Die brug is te nemen zonder al veel te noemenswaardige inspanning. Als ik op die manier de groene golf volg beland ik vanzelf op de Beyerlandselaan, waar de koopzondag al haast net zo populair is als in het centrum van Rotterdam.

Vanaf nu is route tot Barendrecht vooral groen. Bomen, huizen met mooi verzorgde tuinen. Warm en tegelijkertijd kil vind ik het in dat tamelijk recent gebouwde, erg rechthoekige centrum van Barendrecht.
Ik fiets vanaf nu naar Ridderkerk. De route wordt dan weer feeërieker met kleine popperige huisjes, binnenwatertjes, veel wild-groen, vogels (zwanen met jongen), koeien, paarden (en een pas geboren veulen), schapen.
Opeens zie ik op zo’n vijfhonderd meter een bekende plek: het Van der Valk hotel nabij Ridderkerk. Ik kwam er dagelijks langs toen ik voor mijn werk van het Oude Noorden van Rotterdam naar Zwijndrecht fietste.

Mooi plekje om even te pauzeren. Ben tenslotte nu al ruim twee uur bezig.
Ik zet mijn fiets tegen een lantaarnpaal, trek mijn wielrenshirtje uit, doe zowaar een dutje en merk als ik weer verder wil gaan fietsen, dat mijn fietssleuteltje pleite is. Hij zat in het achterzakje van mijn shirt … zeker er uitgeslingerd bij het aantrekken. Maar waar ik ook zoek, geen sleuteltje. Ik besluit mijn fiets achter een elektriciteitshuisje neer te zetten, redelijk veilige plek, denk ik zo.
Met een RET-bus en de metro ga ik dan naar huis om daar te zoeken naar een reservesleutel. In totaal vind ik vijf reservesleutels, die in aanmerking komen voor mijn fiets.
Met de trein ga ik terug naar mijn fiets, want de plek waar ik hem neergezet heb is dichtbij Station Lombardijen. Godzijdank blijkt de goeie sleutel er tussen te zitten. Al met al ben ik met die hele operatie ruim vier uur kwijt.


Ik besluit voor de zekerheid toch nog even te gaan kijken bij die lantaarnpaal waar ik mijn oude sleuteltje verloren moet hebben … en jawel hoor binnen 10 seconden zie ik dat sleuteltje liggen … maar wèl ruim een meter verwijderd van de plek waar ik toen was.