vrijdag 7 augustus 2015

MASOCHISTISCH

Een oudere dikke man schuifelt, in zichzelf brabbelend, voorbij haar portiek. Ik heb Jolanthe zojuist twee uur Nederlandse les gegeven. Ben nog een beetje met mijn gedachten bij haar. Een vriendin, die ooit wel eens een boek over psychiatrie had gelezen betichtte Jolanthe ervan een masochistische inslag  te hebben.

De dikke man was gekleed in een oversized t-shirt, een korte broek en een paar sandalen, alles geheel in het donkerblauw. Hij bleef opeens staan en draaide zich half om.
‘Zijn hond zoekt ie zeker,’ dacht ik, hoewel hij geen riem in zijn hand had. Vanuit die stilstand tuurt hij naar het vorige portiek.
‘Nou, kom op Bassie!’ bromt hij. Uit die portiek sluipt heel voorzichtig een lapjeskatje tevoorschijn. Ze is er nog geen meter uit of ze gaat op haar gat naar haar baas zitten staren.
‘Dat zie ik niet zo vaak, dat een katje uitgelaten wordt,’ zeg ik.
‘Oh, nou, ik doe het al zes jaar. Ik ben er elke avond een uurtje of zo mee bezig. Zij vindt het leuk … en ik ook’
De man is heel vriendelijk; maakt een simpele indruk:
‘Ik heb het beestje gekregen toen ze drie jaar was en ik ben gelijk begonnen haar hier uit te laten. Zes jaar doe ik het nu al.’
In feite is hier niks te beleven voor die poes, allemaal steen van de huizen en de straten; geen bomen, geen struiken. Alleen het diepe water van de Leuvehaven. Soms komt ze wel eens een andere buurtkat tegen; soms klikt het soms niet. Het kan flink knetteren als het niet klikt met die ander.
Zij zit wel eens over die kade in het water te turen, dan zit ze krampachtig te mekkeren alsof ze lekkere visjes ziet zwemmen.

Het masochistische van Jolanthe zou zijn, als academica, uitzichtloze baantjes aanneemt als vakkenvuller bij de Aldi, groente- en fruitweger op de veiling en assistent van de tandartsassistente.
Verder woont ze samen met Hassan, een Turkse man die wel goed voor haar is, als ze ziek is bijvoorbeeld  …  en als ze geen geld heeft mag ze voor niks bij hem inwonen … maar … er is absoluut helemaal geen klik tussen die twee … ook dat zou een soort masochisme zijn volgens haar psychiatrische vriendin.
Jolanthe heeft nu twee zaken waar ze 100% voor gaat; waar ze een klik mee heeft.
Ten eerste de liefde, ze is hopeloos verliefd op de arrogante Dashja en
ten tweede haar baan: ze heeft nu een contract tot maart 2016 en ze is er van overtuigd dat ze bij haar huidige baas een vast contract  gaat verdienen. Niet masochistisch maar realistisch, optimistisch.

‘Negen is ze nu,’ dacht ik. Ik heb haar nu zes jaar en ik kreeg haar toen ze drie was. ‘Kom Bassie, kom … nee … poepen en piesen doet ie niet op die harde stenen, buiten, dat doet ze alleen op haar eigen kattenbakkie, die staat boven op het balkon (hij wijst naar boven) kijk, daar helemaal rechts in de hoek van dat balkon, dat is mijn balkon, daar, die blauwe bak daar. De poes draait intussen achtjes om het linker- en rechterbeen van de man. Nou meneer, bedankt voor het gesprekje en goedenavond dan maar …..

Het scheelt niet veel of de dikke man wordt  omvergelopen door een kerel die duidelijk veel te diep in het glaasje gekeken heeft. Hassan als ik me niet vergis.

donderdag 6 augustus 2015

MOEDER

Ik heb nu al ruim elf jaar geen moeder meer. Althans geen moeder meer in levende lijve. In juni 2004 is ze overleden. Vraag me niet waaraan ze precies is overleden want dan ga ik stotteren … kom, laat ik toch een poging wagen: ze had een paar tia’s gehad ze begon te dementeren, toen kreeg ze nog een tia en toen gaven ze haar in het verpleeghuis de pijnstiller morfine en daar is ze heel langzaam aan dood gegaan. Vijfenzeventig is ze geworden. Ik was toen vierenvijftig.
De eerste twintig jaar van mijn leven was ma mijn idool. Ik deed alles voor haar en zij deed alles voor mij. Ik was haar oudste zoon (van een gezin met in totaal tien kinderen). Ik was haar oogappel, werkezel, boodschappenjongen  en vertrouwenspersoon in gezins- en familiekwesties. Het zal wel een bijzonder soort liefde geweest zijn, die liefde tussen moeder en haar oudste zoon. Het was vanzelfsprekend een liefde zonder een spoor van lichamelijk contact.
Carole gooide mij wel eens voor de voeten dat ik pas tevreden zou zijn als onze echtelijke relatie net zo zou worden als mijn relatie mijn moeder. Was de relatie tussen mij en mijn moeder dus geheel zonder lichamelijk contact, de echtelijke relatie tussen Carole en mij was vrijwel geheel zonder lichamelijk contact. Dus op dat gebied ontliepen die relaties elkaar niet zo veel.

'Alles’ voor elkaar over hebben klinkt ook wel erg ruim. Wat zit er in dat ‘alles’ voor mij?
Mijn zusjes bezig houden als ma het druk had met huishoudelijk werk.
Met mijn zusjes naar het Kralingse Bos gaan als het lekker weer was, dan kon ma haar zwakke moeder, onze lieve oma,  lekker een dagje gaan helpen.
Voor haar zus, mijn tante Lenie, boodschappen doen, want die had zulke drukke kinderen en haar man zat in de continudienst dus die kon ook geen boodschappen doen.
Geld voor haar te leen vragen bij mijn opa, (de vader van mijn pa) om brood en suiker te kunnen kopen.
Later, toen er steeds meer broertjes en zusjes bij kwamen, ging ik ook wel lopen stoffen en stofzuigen. Gras maaien deed ik ook. Dat vond ik wel leuk.
Voor mijn jongste vier broertjes was ik behalve grote broer, ook een halve vader. Ik gaf ze de fles, verschoonde hun luiers, deed ze in bad, bracht ze naar bed en deed overdag allerlei leuke dingen met ze van zwemmen tot voetballen.

Ma had ook ‘alles’ voor mij over, schreef ik. Wat dan wel?
Er was nauwelijks geld. Mijn vader verdiende nog niet eens genoeg geld om een vrouw met één kind te onderhouden. Laat staan een vrouw met tien kinderen. Ze leent her en der geld zodat ik met een studie kon beginnen. Klasse.
Net zo ging het met die brommer. Ze kocht een brommer voor me. Op afbetaling. Elke maand vijftig gulden. Die kon ze absoluut niet missen. Iedere jongen van zestien had een brommer. Ik dus ook, vond ze. Het was een ontzettende kutbrommer. Dat heb ik haar maar nooit gezegd.
Ook dat camelkleurige colbertje wilde ze persé voor me kopen. Iedere jongen op de hbs, waar ik toen op zat, had zo’n jasje.
Ze gaf mij met eten altijd van alles het meeste: vlees, groente. Ik moest er nog van groeien en hard studeren … (die anderen zeker niet dan??)


Ik leerde door haar goede zorgen zo goed dat ik in Utrecht kon gaan studeren van een ruime studiebeurs. Ik kreeg toentertijd een leuke vriendin, Carole,  doo wie de verhouding met ma rigoureus veranderde. Carole was mijn nieuwe idool … niet zo leuk voor ma … maar ja  … Carole was de ware liefde. 

dinsdag 4 augustus 2015

KABOUTERS

Ik heb altijd van boeken gehouden … of liever gezegd van lezen. Een van mijn eerste leesboekjes was ‘Pim en de maan’. Ik heb het wel duizend keer gelezen. Er schijnt een hele reeks Pimboekjes te zijn, maar ik had alleen die ene. Net als van Okkie , daar waren ook een heleboel delen van maar ik had er maar één wel honderd keer gelezen: Okkie en Moortje (Moortje was een poesje). Okkie was geschreven door Leonard Roggeveen. Van Pim heb ik nooit geweten wie het geschreven heeft. Pim is een gewoon jongetje dat kijkt naar de maan en daarover droomt.
Okkie is een kabouter, die allerlei grappige avonturen beleeft met de kat Moortje. Kabouters zijn dacht ik altijd mannetjes en hoogstwaarschijnlijk worden zij al oud geboren … meestal ook met een baard … ze gaan nooit de pijp uit ... heeft iemand trouwens ooit een kabouter geboren zien worden? Of een kind-kabouter gezien? Ja, er bestáán warempel wel héél kleine kaboutertjes maar die zijn toch altijd al héél oud. Misschien heeft er iemand ooit wel eens verhaaltje gelezen waarin een kabouter overlijdt. Ik niet in ieder geval.
Stel je eens voor dat ze wel dood kunnen gaan, dan betekent dat, dat  eens de kabouter als soort ophoudt te bestaan. Want heeft er iemand ooit wel eens een vrouwtjes kabouter gezien? Sterker nog … wie heeft er ooit wel eens een kabouter een nummertje zien maken? Niemand toch. Nee ik denk dat kabouters per definitie oud, onzijdig en onsterfelijk zijn.

Ik zat op een katholieke lagere school en daar wordt ouders dan een abonnement op het Rooms Katholieke Jeugdmaandblad Okki (zonder e) in de maag gesplitst. Het blad had helemaal niks met die kabouter te maken. Het doel van het blad was leren lezen. Ik kan me geen enkel verhaal meer herinneren uit dat blad, ook niet of er wel of geen katholieke verhalen in stonden. Maar of het nu wel of niet door dat blad komt: ik heb wel goed leren lezen.

In de derde klas van de lagere school begon ik Arendsogen te verslinden. Arendsoog en de Indiaan Witte Veder, dat waren mijn grote helden. Helden die het Amerikaanse Wilde Westen wilden temmen. Er zijn maar liefst 63 delen van Arendsoog verschenen; ik heb ze allemaal gelezen. De eerste twintig Arendsogen zijn geschreven door Jan Nowee, die al jong stierf; hij werd 58 jaar). Daarna zijn er nog 43 Arendsogen geschreven door de zoon van Jan:  Paul Nowee. De boeken die door de vader geschreven zijn hebben me altijd het meest geboeid. Grappig detail is, dat, hoewel de boeken zich allemaal in de Verenigde staten afspelen, de schrijvers nooit één voet op Amerikaanse bodem hebben gezet.

Voor ik op de middelbare school mijn verplichte eindexamen leeslijst samenstelde, las ik eigenlijk alleen,
de Nederlandse vertaling van Lady Chatterly’s lovers van D.H. Lawrence;
Ik, Jan Cremer en
de Avonden van Gerard van het Reve.
Van alle drie die boeken heb ik erg genoten en soms herlees ik ze en geniet er dan opnieuw van. Het zijn stuk voor stuk heerlijke leeservaringen.  
Mijn eindlijst van de hbs bestond, behalve uit verplicht oud-Nederlands werk, ook uit wat moderns: Simon Vestdijk stond er onder andere op … die vond ik niet zo veel soeps.

Maar de werken van Jan Wolkers, ik had er twee op mij lijst staan(Kort Amerikaans ... en … Een Roos van vlees) vond ik uitmuntend. 

maandag 3 augustus 2015

FIETSSLEUTEL

Vandaag  is het puik fietsweer. De diverse weermannen zijn het er al dagen over eens: het wordt een mooie zondag.  Samen met mijn overbuurman wil ik gaan fietsen maar die trekt gelijk al zo’n gezicht van: ‘mij te heet, geef mijn portie maar aan fikkie’. Ik hoopte juist op mijn overbuurman, dat hij een idee zou hebben, waar naar toe te fietsen. Want zelf heb ik geen enkele inspiratie,  ja, negatieve: ik weet perfect welke kant ik beslist níét op wil:
Langs de Rotte bijvoorbeeld, daar heb ik nou he-le-maal geen zin, die Rotte had ik dit jaar al twaalfduizend keer gedaan. Genoeg voor dit jaar!
Richting Bergschenhoek ook niet dan rij je teveel langs de snelweg en naar Utrecht fiets je te veel op wegen waar auto’s veel te hard langs je heen zoeven ... daar heb ik absoluut geen trek in.

Het wordt dus fietsen naar het zuiden, richting Barendrecht en zo. Hoewel ik helemaal geen tegenzin heb in een fietstocht, zoek ik wel de op papier gemakkelijkste route. Die Erasmusbrug is voor de gemiddelde fietser, die ik nu eenmaal ben, te stijl, dus die mijd ik tegenwoordig als de pest. Het wordt of de Maastunnel of de Willemsbrug. 
Het kenmerkende van dit fietstochtje is, dat ik mijn keuzes heel laat maak. Nu is het bijvoorbeeld zo dat het stoplicht richting Maastunnel op rood staat en dat in de richting van de Willemsbrug op groen. Dus ga ik over de Willemsbrug. Die brug is te nemen zonder al veel te noemenswaardige inspanning. Als ik op die manier de groene golf volg beland ik vanzelf op de Beyerlandselaan, waar de koopzondag al haast net zo populair is als in het centrum van Rotterdam.

Vanaf nu is route tot Barendrecht vooral groen. Bomen, huizen met mooi verzorgde tuinen. Warm en tegelijkertijd kil vind ik het in dat tamelijk recent gebouwde, erg rechthoekige centrum van Barendrecht.
Ik fiets vanaf nu naar Ridderkerk. De route wordt dan weer feeërieker met kleine popperige huisjes, binnenwatertjes, veel wild-groen, vogels (zwanen met jongen), koeien, paarden (en een pas geboren veulen), schapen.
Opeens zie ik op zo’n vijfhonderd meter een bekende plek: het Van der Valk hotel nabij Ridderkerk. Ik kwam er dagelijks langs toen ik voor mijn werk van het Oude Noorden van Rotterdam naar Zwijndrecht fietste.

Mooi plekje om even te pauzeren. Ben tenslotte nu al ruim twee uur bezig.
Ik zet mijn fiets tegen een lantaarnpaal, trek mijn wielrenshirtje uit, doe zowaar een dutje en merk als ik weer verder wil gaan fietsen, dat mijn fietssleuteltje pleite is. Hij zat in het achterzakje van mijn shirt … zeker er uitgeslingerd bij het aantrekken. Maar waar ik ook zoek, geen sleuteltje. Ik besluit mijn fiets achter een elektriciteitshuisje neer te zetten, redelijk veilige plek, denk ik zo.
Met een RET-bus en de metro ga ik dan naar huis om daar te zoeken naar een reservesleutel. In totaal vind ik vijf reservesleutels, die in aanmerking komen voor mijn fiets.
Met de trein ga ik terug naar mijn fiets, want de plek waar ik hem neergezet heb is dichtbij Station Lombardijen. Godzijdank blijkt de goeie sleutel er tussen te zitten. Al met al ben ik met die hele operatie ruim vier uur kwijt.


Ik besluit voor de zekerheid toch nog even te gaan kijken bij die lantaarnpaal waar ik mijn oude sleuteltje verloren moet hebben … en jawel hoor binnen 10 seconden zie ik dat sleuteltje liggen … maar wèl ruim een meter verwijderd van de plek waar ik toen was. 

zondag 2 augustus 2015

DONKERE WENKBRAUWEN

Er fietst al een minuut of vijf een vrouw voor me. Van achteren ziet ze er leuk uit. Onder haar kleine, bruin geruite herenhoedje wapperen fraaie, lange, blonde en bruine haren.  Ze draagt een kort wit getailleerd jasje en daaronder, een lange zwarte rok, die steeds, net niet, gegrepen wordt door de spaken van haar fiets. Ze heeft een stevig rijwiel. Het frame bestaat uit dikken buizen. Ze zit een beetje vreemd op haar fiets. Haar zadel zit eigenlijk veel te laag en haar stuur te hoog. Ze fietst alsof ze op een Harley Davidson aan het toeren is.
Maar goed, ze komt vooruit èn ze blijft me nog voor ook. Ze kiest de rustige weggetjes in het Oude Noorden … mijdt de drukke Zwartjan- en Noordmolenstraat. 
We gaan precies even hard, want de afstand tussen ons blijft gelijk. Bij de Jacob Catsstraat komt van rechts een autootje aansjezen. Omdat ze hard moet remmen sta ik ineens naast haar.  We kijken elkaar aan en lachen voorzichtig. Een grappig rond gezichtje, bolle wangen, vrolijke bruine ogen en een brilletje met kleine ronde glazen.
Ze mompelt wat onverstaanbaars … kijkt dan weer voor zich uit en fietst verder.
‘Dat heb je nog maar net overleefd, hè?’ zeg ik,  terwijl ik haar rechts inhaal.
‘Jij hebt gezien?’, vraagt ze.
 O, ze is buitenlands. Duidelijk. Spaans zo te horen. Ik houd wat in, zodat we naast elkaar komen te fietsen.
‘Ja, die gek reed veel te hard’
‘Ja, hele jonge stomme Marokkaan,’ zegt ze. Nou weet ik het zeker ze is Spaans; ze drukt haar tong steeds  iets te hard tegen de binnenkant van haar bovenste voortanden.
‘Jij niet haast hebben?’ We fietsen nog steeds naast elkaar. Ik ben in mijn korte broek.
‘Nee, het is lekker weer; ik doe het lekker rustig aan. Even een paar boodschappen doen bij Bas van der H …. Neen bij Dirk van Broek op de Bergweg’
‘O.’ lacht ze,’ ik ook en eh, waar ik geboren, is altijd lekker weer bijna.’
‘Ben je dan Turks, soms,’ raad ik expres fout.
‘Turks?! Ik? Nee! Waarom jij denken dat?’
‘Ik dacht, ze heeft van die mooie donkere wenkbrauwen. Ze komt vast uit Turkije.’
‘Neen, ik ben van Argentina, ik al 20 jaar woon hier.’  Ze is denk ik een jaar of veertig … en daarvan twintig jaar in Nederland … dan had haar Nederlands wel een ietsiepietsie beter kenne wezen,  dacht ik bij mijn eiger.
‘Ga je echt naar Dirk van der Broek?’, vraag ik ongelovig.
‘Hmhm,’ knikt ze.
Het is vrijdag, vroeg in de middag. Ze is zeer doortastend:
‘Jij niet werken?’
Ik vertel haar dat ik niet meer werk omdat in gepensioneerd ben. Ik ben 65 jaar. Helaas reageert ze niet met ‘zo ben je al 65 jaar, dat zou je niet zeggen’. Ze wil ook nog weten wat voor werk ik gedaan heb en of ik getrouwd ben.  Ik zeg haar dat ik nog maar kort geleden gescheiden ben. Ze vindt het raar dat ik mijn trouwring nog draag.
We staan inmiddels voor de supermarkt, stallen onze fietsen en zetten ze op slot. Ze stelt zich aan me voor als Reina.
‘Ik heb die ring nog om omdat ik nog steeds veel van mijn ex houd?’ is mijn reactie op haar bevreemding. ‘Ik ben ook nog steeds heel verdrietig over de scheiding, Reina.’
Haar is, ook kort geleden, iets dergelijks overkomen, zei ze  vaag ... voor uitgebreide verhalen is nu geen tijd … later misschien … daarom wisselen we telefoonnummers uit om  wat af te spreken … een wandeling, een fietstocht of Nederlandse les …

Dat laatste vindt ze niet zo leuk plan. Ze denkt echt dat ze goed Nederlands spreekt. Desalniettemin belt Reina me die zelfde vrijdagavond nog.

zaterdag 1 augustus 2015

FEEST

Ik had me voorgenomen om even niet aan het feestje bij nicht Bianca te denken. ‘Feest’ heeft voor mij niet de klank die het waarschijnlijk voor de meeste mensen zal hebben. Mijn hart krimpt ineen bij het horen van het woord feest. Ik krijg geen dans-  en/of zangkriebels in mijn lijf … geen gezelligheidsgevoelens ook ben ik dan niet zo erg happig op het kennismaken met mij onbekende mensen.
Hoewel het eten en drinken me op een feest nog het minst afstoten, zit ik daar ook niet echt op te wachten. Meestal voel ik me afgezonderd. Het liefst zou ik dan even helemaal in het niets oplossen ... en nu heb ik het alleen nog maar over het feest bij een ander.
Laat staan als ik zelf een feest moet geven. Daar heb ik dubbele gevoelens bij! Ik nodig weliswaar Jan en Alleman uit om bij me langs te komen om feest te vieren maar tegelijkertijd hoop ik dat er niemand komt. Hoewel dat natuurlijk weer jammer zou zijn van het vele eten en drinken dat ik in huis heb gehaald. Ik kan er doorgaans nog drie maanden na afloop van het feestje nog van eten en drinken.

Het lijkt wel of Jan en Alleman het voelen, dat ik liever heb dat ze wegblijven,  want op mijn feestjes komen nooit zo veel mensen. Een stuk of tien. Vijf die ik nog maar net heb leren kennen  en vijf die ik al tot vervelens toe ken:  meestal mijn eigen broers en zussen met hun aanhang.
Bij mijn eigen feestje heb ik constant het idee dat ik achter de feiten aanloop. Ik denk te laat aan het bijschenken van drankjes. Vergeet de muziek, de  hapjes … de lekkere dingen die ik gekocht heb, voor op toastjes … de toastjes zelf ook.
Heel soms heb ik ineens een interessant gesprek met iemand over de politiek, muziek of voetbal en dan vergeet ik alles en iedereen … dan denk ik alleen aan mezelf en mijn gesprekspartner .. als die dan aan mij een nieuw biertje vraagt, denk ik er ineens aan dat er nog meer gasten zijn … die zitten me allemaal dorstig aan te gapen.

Stokbrood, daar denk ik meestal wel aan, brie en camembert ook. Sommige gasten zijn echt asociaal met die Franse kaasjes. Elk jaar weer! Twee grote stukken Franse kaas zijn in een mum van tijd op. Weg. Foetsie. Terwijl er dan zeker nog anderhalf stokbrood over is … één of een paar gasten hebben zich echt de schompes zitten vreten aan die kaasjes ... dat kan toch niet anders ….  even kijk ik niet … en weg is alle kaas … ik had zelf ook wel een stukje gelust.
Nu is er alleen nog dat anderhalve stokbrood. Ik zet er maar een pot pindakaas naast.

Veel alcohol drinken mag ik (van mezelf)zowel niet op mijn eigen feestje als op dat van een ander. Iemand, ik weet niet meer wie, heeft me wel eens gezegd dat ik van alcohol zo veel en zo dom ga zitten lullen.
Op feestjes, ook die van mezelf, drink ik meestal twee alcoholhoudende drankjes: òf een kopstoot (één pilsje tegelijk met een ijskoude jonge jenever) òf èèrst een  biertje dan een wijntje (is prima: wijn op bier geeft plezier … maar nóóit doen: bier na wijn: bier op wijn geeft venijn) òf twee biertjes òf twee wijntjes … dat doe ik ook wel eens.

Feesten zijn vaak te druk, te chaotisch voor mij … zeker feesten bij een ander. Van het vele gepraat, gelach, gevreet en gezuip, daar krijg ik hoofpijn van. Zelf praat ik nauwelijks op andermans feestjes. Ik probeer vaak zo onopvallend mogelijk in de richting van de toilet te sluipen; daar ga ik dan verschillende keren op zo’n feestavond, rustig dom voor me uit zitten staren en nuttig ik er een meegenomen hapje en drankje. Soms dut ik er ook nog een beetje weg. Heerlijk rustig. Daar is het dan voor mij een beetje feest.
After parties zijn wel aan mij besteed: helemaal alleen thuis, eet en drink ik dan wat ik me in de loop van de avond ontzegd heb. Vaak onder genot van een cd van Bob Dylan of de Rolling Stones. Die zet ik dan hard aan op mijn koptelefoon. Daar trekt mijn koppijn vreemd genoeg weer snel van weg.

Aan Bianca heb ik gemaild dat ik zaterdag niet op haar feestje kom.

vrijdag 31 juli 2015

SCHOOL

Ik weet van sommige dingen nog goed hoe ze vroeger op school gingen. Héél gevoelig was ik voor aardige, vriendelijke meesters en maar dus ook voor strenge klootzakken. Aan mijn rapporten is af te lezen wat voor soort figuur er voor de klas stond.
Bij de soepelen had ik een rapport met negens en tienen …  sommige meesters schreven dan op mij rapport: ‘Binnenkort kom ik cijfers te kort’. In de jaren met de klootzakken-meesters haalde ik voornamelijk zesjes en zeventjes, wat me natuurlijk nooit complimentjes opleverde. Het waren voor mij stressvolle jaren.

Ik was nooit zo’n haantje de voorste in de klas. Ik luisterde meestal keurig en deed mijn best.  Uit mezelf had ik niet de neiging om alleen of samen met anderen de les verstieren. Ik lette gewoon braaf op. Wilde gewoon graag goeie cijfers halen. De meeste vakken gingen me goed af. Daar was ik blij om.
Maar veel zwaarder woog bij mij altijd, dat ik in sommige vakken niet zo goed was. Daar kon ik in mijn bed over liggen piekeren. Ik kon namelijk niet zo goed tekenen, gymnastieken en schoonschrijven. Voor die drie vakken had ik meestal een vijf of een zes min. Terwijl ik voor die andere vakken negens en tienen haalde. Ook al telden die drie vakken in de totale beoordeling niet zo zwaar  mee … het feit dat ze onvoldoende waren zat me danig dwars.
Na schooltijd heb ik nog heel wat geoefend om mooi te leren schrijven en beter te leren tekenen maar het verbeterde niet. Ook gymnastiek bleef zwak ondanks mijn geoefen met koppetje duikelen, een kaars maken of in de speeltuin aan de ringen zwaaien of een vogelnestje maken. Het lukte me alsmaar niet zo goed … ik was en bleef gewoon een stijve hark.
Sporten daarentegen ging uitstekend. In de gymles deden we wel eens ‘apenkooi’ of blokjesvoetbal  … daarbij behoorde ik tot de besten maar dat werd blijkbaar niet gewaardeerd. Ik voetbalde op het schoolplein altijd fanatiek en ook wel goed. Niet voor niets zat ik bij het voetbalelftal van onze school dat in 1962 kampioen werd van Rotterdam. Ik was die onpasseerbare keeper van dat team. Het was in het laatste jaar van de lagere school jaar. Het jaar dat de meester  van die zesde klas: ‘Broeder Bernardinus’ me inpeperde dat ik te lelijk zou zijn om in de buurt van mooie meisjes te komen.

Aan het einde van dat schooljaar deed ik toelatingsexamen voor de hbs of het gymnasium. De vakken waarop ik geëxamineerd werd, waren Nederlands, Rekenen, Aardrijkskunde en Geschiedenis. Ik slaagde vrij makkelijk en mocht op de hbs komen.
Wat ik me van dat eerste hbs-jaar op het Sint Franciscus College herinner  is  vooral dat ik me een eenling voelde. Ik was de enige van mijn lagere school, die was toegelaten op het Franciscus.  Met de andere leerlingen in mijn klas had ik nauwelijks contact
De leraren waren aardig noch onaardig. Afstandelijk voornamelijk. Er was nauwelijks een band. Alleen met de gymnastiekleraar en met de leraar Engels had ik wat.
Ik vond het wel grappig dat mijn moeder op haar gymnastiekvereniging in Schiedam ook les had gehad van onze leraar Lichamelijke Oefening, meneer Schaeffer. Die vond dat blijkbaar ook leuk. want hij heeft me vaak gevraagd om de groeten aan mijn moeder te doen. Ze bloosde meestal als ik haar die groeten ook werkelijk overbracht.
De leraar Engels, meneer Vermeulen,  vond ik zielig. Er was nooit orde in zijn les. Behalve ik, was er niemand die oplette. Meneer Vermeulen kon echt geen orde houden. Hij probeerde het wel door dingen te zeggen als : ‘stoppen nou jongens’ (het was een jongensschool) of: ‘nu moeten jullie stil zijn hoor’ …. ‘is het nu eindelijk eens afgelopen met dat gedonderjaag’ en zo gingen hij en wij maar door. Regelmatig, wanneer hij met zijn rug naar de klas stond, werden met speeksel nat gemaakte proppen papier tegen het bord aangegooid, rakelings langs meneer Vermeulen zijn hoofd. Hij deed meestal net alsof hij daar niks van merkte.

Van de Engelse taal heb ik in dat eerste hbs-jaar dus helaas niet veel geleerd.  

Ik was toen jammergenoeg niet moedig genoeg om meneer Vermeulen te steunen … maar of dat veel zou hebben uitgemaakt betwijfel ik.