In de Volkskrant van
vanochtend las ik dat de politie 15 van de meer dan honderd relschoppers
(Feyenoord supporters) in Rome heeft herkend. Ze moeten zich snel melden bij de
politie. Als ze dat niet doen worden ze met hun gezicht op de televisie
vertoond bij ‘Opsporing Verzocht’. Eén 26-jarige man heeft zich al gemeld.
Op mijn sportschool zit er
ook zo een: Tom, de veel te zware dertiger. Hij, is naar Rome geweest en zit aan
de koffietafel, tegen dames, die al bijna de zestig zijn gepasseerd, op zijn
onbeholpen manier te vertellen over zijn heldendaden in Rome. Tom toont zijn
opgelopen verwondingen: schrammen, schaafwonden en blauwe plekken. Erg leuk
vond hij het om lege bierblikjes vol te zeiken en ze dan hard tegen dat beeld
in ‘die achterlijke fontein’ te knallen. Ik ken Tom al die tijd al, dat ik daar
sport, ruim zes jaar, maar dàt had ik nooit van hem verwacht. Eigenlijk is Tom een
zielige, simpele ziel. Uit zijn verhalen maak ik op dat hij bij de sociale
werkplaats werkt. Hij maakt een erg domme indruk. Tom is niet in staat om twee
zinnen achter elkaar behoorlijk Nederlands te praten. Ik wil hiermee overigens
niet alle werkers in de sociale werkplaatsen over één kam scheren. Tom is
waarschijnlijk een negatieve uitzondering. Hij is trouwens ook een van die
gasten met een stadionverbod voor heel Nederland en hij is er nog trots op ook.
Vanmiddag ga ik wat
kleding opruimen. Van sommige kleren heb ik te veel en andere kleding is
verschoten of ik vind het niet leuk meer. Ik heb wel twintig zwarte T-shirts
met lange mouwen en aangezien ik meestal alleen de bovenste vijf van de stapel
draag besluit ik de bovenste tien van de stapel weg te doen. Het zelfde doe ik
met stapel zwarte T-shirts met korte mouwen. Ik dank ook een paar gekleurde T-shirts
met lange mouwen af. Ik kan me nu, met de beste wil van de wereld, niet meer
voor stellen, waarom ik ooit shirts met die kleuren gekocht heb. Er zitten
trouwens ook een paar T-shirts bij met een col. Ik heb ze pakweg 7 jaar geleden
gekocht en ze hooguit 1 keer gedragen. Er zitten heel strakke, hoge cols in die
shirts. Wanneer ik me, met die shirts aan, in de spiegel zie, lijk ik precies op
Bert, je weet wel, die van Sesamstraat.
Uit de nalatenschap van
mijn vader had ik, zes jaar geleden, nog wat witte overhemden geplukt. Had ik
net zo goed niet kunnen doen. Ik had voordien eigenlijk nauwelijks witte
overhemden gedragen en ook deze hebben al die jaren in de kast gehangen.
Alles bij elkaar is het
een aardige hoeveelheid, die ik naar de kledingcontainer van het Leger des
Heils kan brengen: vier propvolle Bas van der Heijdentassen. Ik heb wel eens
horen zeggen dat die kledingcontainers
leeg gevist zouden worden door Roemenen, die dan die kleding weer voor een leuk
prijsje in hun eigen land gingen verkopen.
Maar in zo’n kledingcontainer als waar ik mijn kleding in gegooid heb,
kan een Roemeen of wat voor mens dan ook, alleen maar klem komen te zitten.
Vissen kan niet meer.
De container staat vlakbij
het huis van mijn vriend Derck. Een Engelsman. Ik mis hem al een tijdje op de
sportschool. Dus ik denk: ik ga een kopje thee bij hem drinken. Dan hoor ik gelijk
wel wat er loos is. Hij blijkt inderdaad geblesseerd te zijn: knieën en voeten.
Gaat nog een week of drie duren. We hebben even lekker met elkaar gekletst over
onze favoriete voetbalclubs Liverpool en Sparta en over het in onze ogen vreemde
gedrag van sommige sportschoolleden. Zoals bijvoorbeeld een tijdschrift lezen terwijl
je aan het fietsen bent of in een ruimte
met keiharde discomuziek, een koptelefoon opzetten met je eigen muziek. Raar!