woensdag 11 maart 2015

ROME

In de Volkskrant van vanochtend las ik dat de politie 15 van de meer dan honderd relschoppers (Feyenoord supporters) in Rome heeft herkend. Ze moeten zich snel melden bij de politie. Als ze dat niet doen worden ze met hun gezicht op de televisie vertoond bij ‘Opsporing Verzocht’. Eén 26-jarige man heeft zich al gemeld.
Op mijn sportschool zit er ook zo een: Tom, de veel te zware dertiger. Hij, is naar Rome geweest en zit aan de koffietafel, tegen dames, die al bijna de zestig zijn gepasseerd, op zijn onbeholpen manier te vertellen over zijn heldendaden in Rome. Tom toont zijn opgelopen verwondingen: schrammen, schaafwonden en blauwe plekken. Erg leuk vond hij het om lege bierblikjes vol te zeiken en ze dan hard tegen dat beeld in ‘die achterlijke fontein’ te knallen. Ik ken Tom al die tijd al, dat ik daar sport, ruim zes jaar, maar dàt had ik nooit van hem verwacht. Eigenlijk is Tom een zielige, simpele ziel. Uit zijn verhalen maak ik op dat hij bij de sociale werkplaats werkt. Hij maakt een erg domme indruk. Tom is niet in staat om twee zinnen achter elkaar behoorlijk Nederlands te praten. Ik wil hiermee overigens niet alle werkers in de sociale werkplaatsen over één kam scheren. Tom is waarschijnlijk een negatieve uitzondering. Hij is trouwens ook een van die gasten met een stadionverbod voor heel Nederland en hij is er nog trots op ook.

Vanmiddag ga ik wat kleding opruimen. Van sommige kleren heb ik te veel en andere kleding is verschoten of ik vind het niet leuk meer. Ik heb wel twintig zwarte T-shirts met lange mouwen en aangezien ik meestal alleen de bovenste vijf van de stapel draag besluit ik de bovenste tien van de stapel weg te doen. Het zelfde doe ik met stapel zwarte T-shirts met korte mouwen. Ik dank ook een paar gekleurde T-shirts met lange mouwen af. Ik kan me nu, met de beste wil van de wereld, niet meer voor stellen, waarom ik ooit shirts met die kleuren gekocht heb. Er zitten trouwens ook een paar T-shirts bij met een col. Ik heb ze pakweg 7 jaar geleden gekocht en ze hooguit 1 keer gedragen. Er zitten heel strakke, hoge cols in die shirts. Wanneer ik me, met die shirts aan, in de spiegel zie, lijk ik precies op Bert, je weet wel, die van Sesamstraat.
Uit de nalatenschap van mijn vader had ik, zes jaar geleden, nog wat witte overhemden geplukt. Had ik net zo goed niet kunnen doen. Ik had voordien eigenlijk nauwelijks witte overhemden gedragen en ook deze hebben al die jaren in de kast gehangen.
Alles bij elkaar is het een aardige hoeveelheid, die ik naar de kledingcontainer van het Leger des Heils kan brengen: vier propvolle Bas van der Heijdentassen. Ik heb wel eens horen zeggen  dat die kledingcontainers leeg gevist zouden worden door Roemenen, die dan die kleding weer voor een leuk prijsje in hun eigen land gingen verkopen.  Maar in zo’n kledingcontainer als waar ik mijn kleding in gegooid heb, kan een Roemeen of wat voor mens dan ook, alleen maar klem komen te zitten. Vissen kan niet meer.


De container staat vlakbij het huis van mijn vriend Derck. Een Engelsman. Ik mis hem al een tijdje op de sportschool. Dus ik denk: ik ga een kopje thee bij hem drinken. Dan hoor ik gelijk wel wat er loos is. Hij blijkt inderdaad geblesseerd te zijn: knieën en voeten. Gaat nog een week of drie duren. We hebben even lekker met elkaar gekletst over onze favoriete voetbalclubs Liverpool en Sparta en over het in onze ogen vreemde gedrag van sommige sportschoolleden. Zoals bijvoorbeeld een tijdschrift lezen terwijl je aan het fietsen bent of  in een ruimte met keiharde discomuziek, een koptelefoon opzetten met je eigen muziek. Raar!

dinsdag 10 maart 2015

BLOED

Eens in de drie maanden moet ik mijn bloed laten controleren. Ik slik namelijk een  medicijn, lithium, dat mijn nieren en mijn schildklier kan aantasten en als dat zo is moet er snel wat aan gedaan worden. Verder moet bij die controle het lithium-promillage in mijn bloed vastgesteld worden. Ik slik die pillen omdat ik een bipolaire stoornis heb. Vroeger werd dat ook wel een manisch-depressieve stoornis genoemd. Die stoornis houdt enerzijds in dat ik kan doorschieten èn blijven hangen  in overmatige vrolijkheid, brutaliteit, overmoed en daadkracht. Anderzijds  kan ik  voor langere tijd diep zinken in somberheid, loomheid, passiviteit en angst. Die twee stadia gaan doorgaans  geleidelijk in elkaar over.  Lithium moet de pieken en dalen in die fases af te toppen.  Als ik  lithium regelmatig inneem blijf ik stabiel. Daarom ben ik meestal zo rustig, vriendelijk en redelijk opgewekt. Ooit  ben ik wel eens ‘vergeten’ lithium te slikken. Dat was in een periode dat ik mezelf wat tè rustig, wat tè duf vond worden, ten gevolge van lithium.  

Eerst geef ik vandaag van half elf tot half één de Poolse Gabriela, Nederlandse les. Ze bereidt zich voor op het examen NT2-2 (Nederlands als tweede taal).  Dat examen is eind april. Ik probeer haar zo goed mogelijk klaar te stomen voor dat examen maar het zal heel moeilijk worden.  Dat weet ze ook.

Om half één fiets ik naar Star, het bloedprikstation.  Voor de ingang staat een nummertjesautomaat. Druk op de knop ‘bloed prikken’ en er komt een volgnummer uit. Ik trek nummer A 378. Nummer A 376 is aan de beurt.  Mazzel,  er is er maar één  vòòr me.
Terwijl ik op mijn beurt wacht komt er stel binnen, aan hun tongval te horen komen ze uit Crooswijk.  De man is kaal, met alleen dan zo’n grijs haarkransje, oud, begin zeventig, breedgeschouderd en  welbespraakt. Meneer is waarschijnlijk ook doof want hij praat onnodig hard. Hij heeft mevrouw veel te vertellen. Mevrouw  is veel jonger, achter in de veertig. Ze heeft een lieve zachte stem en beaamt vrijwel alles wat ‘die ouwe’ zegt, ook moet ze regelmatig om hem lachen. Misschien heb ik geen gevoel voor humor maar ik heb geen enkele keer om hem moeten lachen. Ze zitten nu, hand in hand, naast elkaar, hij is zeker twee koppen groter. Zij is misschien wel blind, want ze blijft ook hier binnen met een donkere bril op zitten. Opeens komt het idee bij mij op, dat dit wel eens een pril verliefd stelletje zou kunnen zijn …
Dan gaat de bel … ik ben aan de beurt.
Een kleine, uitgemergelde prikster met een grote bril, wenst mij goedemiddag en begint meteen te zeuren om mijn identiteitsbewijs. Ik ben hier 15 jaar geprikt en nog nooit is mij om mijn identiteitsbewijs gevraagd. Dat zeg ik dan ook  en zij zegt dat dat komt omdat het bloedprikformulier met de hand is ingevuld … ook dat is nog nooit anders geweest … maar goed ik doe verder niet moeilijk en laat haar mijn rijbewijs zien (nog geldig tot 2018).  
Ik ontbloot voor de prik mijn linkerarm.  Vraagt ze of ik mijn rechterarm wil ontbloten.
‘O, neen,’ zeg ik,  ‘u prikt maar in die linkerarm, die is er klaar voor. Ze probeert het nog een keer. Ze zegt stoer: ’ ik bepaal in welke arm er geprikt wordt.’ Uiteindelijk bindt ze in en prikt ze waar ik wil.

Is mijn bloed oké, dan hoor ik niks en mocht er iets mis zijn, dan krijg ik dat snel te horen via mijn psychiater.  

maandag 9 maart 2015

TUIN

We hebben nog steeds een volkstuin en vanmiddag is een lekker temperatuurtje om daar weer eens wat te doen. Krokussen  staan al volop in bloei, maagdenpalm bloeit zo hier en daar al en de hyacinten komen er aan. Ik vraag me alleen af waar de blauwe druifjes blijven. Normaal staan ze in deze tijd van het jaar met honderden tegelijk te bloeien in onze tuin.
We hoeven ons niet te vervelen. De winter heeft flink huis gehouden. De tuin ligt bezaaid met takken; grote en kleine. De grootste takken snoeien we tot op een lengte van maximaal 1.20 m. zodat ze  geschikt zijn voor in de takkenwal. De iets minder grote takken gebruiken we  in de borderrand. De kleine takken knippen we in kleinere stukken zodat ze in de vuilnisbak passen.
De regenwaterafvoer moet hoognodig weer eens schoongemaakt worden. Hij ligt vol met blaadjes alsof we net de herfst achter de rug hebben. Ik gooi de blaadjes  uit de afvoer in de tuin. Het regenwater is gelukkig wel door blijven lopen, want de afvoer is droog. Ook de regentonnen zijn leeg; dat betekent dat het regenwater goed is doorgelopen naar de vijver. Hoewel: de vijver is niet erg vol maar dat komt omdat het de laatste dagen niet geregend heeft.
Mijn vrouw was ondertussen bezig met de jaarlijks terugkerende klus om de tuin te ontdoen van de honderden stengels en stelen van allerlei planten, die vorig jaar bloeiden. Ik vraag haar of ik ergens mee kan helpen (want zij is eigenlijk de baas hier). ‘Kom mij hier maar helpen met die stengels en ruim ook gelijk al die dennenappels op,’ antwoordt ze.
‘Oké,’ zeg ik, ‘maar dan ga ik eerst even de stengels van de aardperen achter het huisje klein maken en in een vuilnisbakzak doen. Is dat goed?’ Ja, ze vindt het goed.
 ‘Zullen we eerst even een boterhammetje eten voor we verder werken?’ zeg ik.
‘Ja,’ zegt zij,’goed idee,’ en we gaan lekker op de bank in het zonnetje onze boterhammetjes zitten oppeuzelen. Vreemd gezicht moet dat zijn: zit ik daar met mijn ijsmuts op  in het zonnetje. Gelukkig zijn er nog niet zo veel tuinders actief op dit moment. Dus zo erg voor schut zit ik ook weer niet.
Toevallig komt, net terwijl wij zitten te eten, onze altijd iets te luidruchtige maar zeer  vrolijke en nog tamelijk jonge tuinbuurman Arend aangelopen: ‘Goedemiddag!! ……. Lekker aan het genieten?!’
Hij weet natuurlijk niet dat we al een paar uurtjes flink hebben lopen zwoegen. We laten hem maar in de waan en met pijn in de rug en de benen bevestigen we: ’Ja Arend, het is echt weer genieten geblazen.’
Arend zegt, dat hij van Irene van een tuin verderop hoorde, dat we hier gaan stoppen met tuinieren.
Het leuke is dat ik dat zelf aan Arend verteld heb, afgelopen herfst.  Hij dacht dat ik het toen nog niet zeker wist. Met niemand had hij het er nog over gesproken. Dat is wel netjes van hem; als het waar is. Hij vindt het wel vervelend dat we weggaan:
’’Misschien komen er wel zeikerds voor jullie in de plaats,’zegt hij. Ik troostte hem: het kan nog best wel even duren, voordat er een koper is, want het is alles bij elkaar niet goedkoop. De taxatiecommissie van de tuinvereniging  heeft onze tuin en ons tuinhuis inmiddels getaxeerd.
’Op hoeveel is het getaxeerd, ’ zegt Arend, ’als ik vragen mag?’
Ik vraag Arend wat hij denkt. Tienduizend, denkt hij.
‘Doe er maar drieduizend vanaf, Arend,’ zeg ik,’voor zevenduizend euro is tie van jou’




zondag 8 maart 2015

PET

De hele zondagochtend lees ik voor het keukenraam de krant. Het wordt daar op een gegeven moment zo heet, dat ik in de woonkamer, in de schaduw ga zitten. Het is vandaag geen weer om binnen te blijven plakken. De omstandigheden lijken mij ideaal voor een fietstochtje. Het is westenwind dus fiets ik naar het westen, want dan heb ik op de heenweg de wind tegen en op de terugweg de wind lekker mee. Om mijn hoofd te beschermen tegen de zon neem ik een petje mee. Ik begin dus een uurtje in westelijke richting te fietsen en zie wel hoe ver ik kom.
Ik loop naar de berging, waar mijn fiets staat en zie licht branden in de berging van buurvrouw Tilly. Ze springt plotseling tevoorschijn uit haar berging met een supergrote heggenschaar in de aanslag. Lachend zegt ze:
’Ja, altijd even voorzichtig zijn hier, hè! Je weet maar nooit.’
‘Ja, inderdaad,’ zeg ik. Mijn hart klopt in mijn keel.
Tilly heeft wel reden om een beetje voorzichtig te zijn, want ze heeft een rare buurvrouw. We zien hier allebei haar bergingdeur, die ze zowat tot gort heeft geslagen. Tilly heeft haar hier als een waanzinnige bezig gezien met een klauwhamer. Ze heeft het hele middenstuk van de deur eruit geslagen. Die dame is een drugsklantje en niet alleen van haar heeft Tilly last, ook van haar junkbroer. Die komt  midden in de nacht heibel staan maken en als zijn zus niet snel genoeg reageert gooit hij haar ruiten in. Tilly zegt me dat ze morgen naar de huisbaas gaat met foto’s van de tuin van haar buurvrouw. Die heeft de laatste paar maanden haar afval in de achtertuin gedumpt in plaats van in de vuilcontainer. Tilly vindt dat de huisbaas er snel iets aan moet doen. Die tuin verspreidt een verstikkende stank, is onhygiënisch en trekt ongedierte aan.
Ik ben het helemaal met haar eens en wens haar veel succes morgen.

Tijdens de eerste honderd meter van mijn fietstocht, merk ik, dat ik de weersomstandigheden niet helemaal juist heb ingeschat. Okee, het is zonnig, dat wel maar het windje, waar ik vanmorgen achter glas geen last van had is venijnig koud en nog krachtig ook. Mijn petje waait dan ook onmiddellijk van mijn hoofd en het blijft alleen op mijn hoofd staan als ik het achterstevoren op mijn hoofd zet. Het vervelende daarvan is dat dat petje niet mijn hele voorhoofd bedekt: er blijft een randje van één centimeter boven mijn wenkbrauwen onbedekt. Dat is lastig, want ik heb een soort zonneallergie op mijn voorhoofd en op die ene centimeter boven mijn wenkbrauwen heeft de zon nu vrij spel. Het lukt me gelukkig wel om het petje een centimeter naar beneden te sjorren maar binnen tien minuten is ie weer een centimeter omhoog geschoven. Dit is geen leuke fietstocht. Tot in Maassluis voel ik me niet op mijn gemak. De zon is me aan het beet nemen. Dat stukje voorhoofd van één centimeter wordt steeds heter.
Maassluis is het keerpunt. Ook voor het petje. Vanaf nu fiets ik terug naar Rotterdam-Noord. Met de wind mee en zonder last van de zon. In drie kwartier ben ik weer thuis.

In de spiegel zie ik een stuk verbrand voorhoofd van een streep. After sun smeren!

zaterdag 7 maart 2015

AANRIJDING MET EEN PERSOON

Vanmiddag waren mijn vrouw en ik wederom  de dupe van een aanrijding met een persoon. Deze keer stonden we in Rotterdam Centraal op perron 9  te wachten op de trein van 13.22 uur naar Leiden Centraal. We waren op weg naar een verjaardag. De vriendelijke damesstem van Rotterdam Centraal meldde om 13.15 uur eerst de aanrijding, de uitval van treinen en adviseerde vervolgens hoe we het beste onze reis konden vervolgen. De mededeling werd uitsluitend in het Nederland gedaan. Een flink aantal mensen bleef op het perron staan. Die konden waarschijnlijk geen Nederlands en verwachtten, dat de trein van 13.22 uur nog zou komen.  Vlakbij ons stond een man. Ik had  geen idee van wat voor nationaliteit. Bij elke mededeling van de vriendelijk damesstem, keek hij iets argwanender. Hij deed een stap in onze richting en vroeg: ’Leiden ….. trein…  yes?’
‘No,’ zei ik en ik ging maar door in het Engels want dat ‘yes’ kwam er veel zelfverzekerder bij hem uit dan dat ‘Leiden’ en ‘trein’.
‘No,’no train to Leiden, because there was a suicide on the railway.’ Hij keek me vrij wazig aan dus ik herhaalde:’there was a suicide on the railway, between here and Leiden. That’s why trains can’t ride there for the time being.’
Het was mijn vrouw en mij in ieder geval duidelijk, dat we naar een ander perron moesten. Onze reis ging nu via Gouda en Alphen aan de Rijn naar Leiden Centraal. Ik zei beleefdheidshalve nog even tegen die buitenlandse meneer dat wij naar perron 16 gingen voor de omweg naar Leiden via Gouda. Verder zei ik hem nog dat naar alle waarschijnlijkheid de eerstvolgende trein pas om 16.00 uur zou gaan. Dat ’16.00 uur’ begreep hij wonderlijk genoeg meteen, want hij stak gelijk 4 vingers omhoog en vroeg: ‘Four?’
‘Yes,’ zei ik. Maar mijn goede bedoelingen sorteerden geen effect want hij bleef, zolang ik dat kon zien in ieder geval, ietwat treurig op het perron achter. En er stonden nòg tientallen op perron 9 te wachten, die allemaal van niks wisten. Het zou een beetje ver voeren als ik al die lui zou gaan inlichten. Daar was natuurlijk helemaal geen tijd voor. Ik heb nog wel een weinig tijdrovende poging gedaan: ik floot op mijn vingers en maakte zo’n gebaar met mijn armen als een scheidsrechter maakt als een wedstrijd is afgelopen. Flink wat van de reizigers zagen me dat gebaar maken, een enkeling vond het niet belangrijk, het merendeel dacht vast: ‘die man is gek’ en sommigen wisten meteen: ‘hier is iets loos’. Ze kwamen naar me toe en in no-time had ik ze duidelijk gemaakt  dat Leiden vanmiddag alleen via Gouda bereikt kon worden. Als kinderen zo blij waren ze, dat ik ze gewaarschuwd had.
Op het perronnetje van Gouda, voor de trein naar Alphen aan de Rijn, was het schreeuwend druk; logisch wel, want zowel de richting Amsterdam (Leiden) vanuit Rotterdam was voor de reizigers geblokkeerd, als andersom.
Op het laatste stukje van de reis kwam een, ik dacht Somalische, vrouw met haar kinderen verhaal halen bij mij. Ze moesten helemaal niet naar Leiden; maar naar Maassluis, zei ze verwijtend. Domweg waren ze achter dat groepje op het perron in Rotterdam aangelopen.
Hartstikke lullig. Maar wat kon ik anders doen dan haar uitleggen hoe ze weer in Rotterdam moesten komen.

Doordat één persoon door een trein tussen Rotterdam en Leiden  aangereden werd, zijn wij zijn ruim een uur later dan gepland  op verjaardagsvisite en zijn de Somalische en haar kinderen hoogstwaarschijnlijk vandaag niet aangekomen in  Maassluis. Voor honderden andere reizigers met het spoor zullen de gevolgen van de aanrijding, nu eens ernstiger dan weer minder ernstig zijn. In ieder geval wordt de persoon, die zich heeft laten aanrijden, al dan niet postuum, ‘hartelijk’ bedankt.

vrijdag 6 maart 2015

ARTSEN

Ik ben patiënt bij een huisartsenechtpaar. De mannelijke dokter is iets prettiger. Geweldig is hij niet … hij kan er mee door. Hij neemt redelijk de tijd voor je, is vriendelijk. Het is me alleen wel een paar keer overkomen dat hij zich niet zo goed kon inhouden. Hij gaat vloeken! Ik vraag me wel eens af of hij  Gilles de la Tourette heeft.
Mijn vinger groeide krom. De dokter had me foto’s laten maken in het ziekenhuis en ik moest hem bellen voor wat er op die foto’s te zien was. Dat deed ik en de doktersassistente zei dat het wel mee viel en dat ik het maar even moest aanzien. Nou, ik heb het een halfjaartje aangezien en die vinger kon toen haast niet mee krommer. Dat verhaal vertelde ik de dokter en toen wendde hij zich gepikeerd van me af en zei:’aan zien, aan zien, u laat uw vinger, godverdomme, toch niet zo alle jezus kromgroeien, dan moet u  gewoon eerder bij me langskomen.’
‘Ja,’ zei ik toen, ‘ dan moet u tegen me zeggen, hoe lang ik het  moet aanzien, want toen die foto’s gemaakt werden, stond die vinger al behoorlijk krom. Weet u wat ik denk dokter,dat u die foto’s destijds niet eens gezien heeft en dat uw incapabele assistente de foto’s even vlug vlug bekeken heeft, toen ik belde. Toen heeft zij mij op eigen houtje geadviseerd om het maar even aan te zien. Want ú, dokter had daar geen tijd voor. Wanneer ik het nog langer aan had gezien was ik mijn vinger misschien wel kwijt geraakt.’
Het was duidelijk te zien, dat de dokter niet blij was met mijn woorden. Er verscheen een zenuwtrekje van de linkerkant van zijn neusvleugel naar zijn linkermondhoek en tegelijkertijd knipperde hij onregelmatig met zijn linkeroog.
‘Ik geef toe dat ik hier wat duidelijker over had kunnen zijn. Jezus Christus! Ik zal u nu meteen verwijzen naar het ziekenhuis om uw vinger recht te laten zetten.’
En binnen drie weken stond ie weer recht.

De echtgenote van die mannelijke dokter is dus ook arts. Met een schijnbaar vriendelijke toverfeeënglimlach haalt ze haar patiënt op in de wachtkamer. De dokter draait zich om en loopt naar haar spreekkamer. De glimlach heeft dan plaats gemaakt voor een asgrauwe sombere blik. Pas als ze de patiënt aankijkt tovert ze de glimlach weer op haar gezicht. Het straalt er bij haar van alle kanten af: Wat een vreselijke baan heb ik toch! Maar: ik blijf lachen.
Toen ik nog maar pas bij dat huisartsenkoppel was, ben ik een paar keer bewust naar die vrouw gegaan. Nou heb ik meestal nooit iets bijzonders maar die ene keer wel; ze is toen bij mij vreselijk door de mand gevallen.  Ik had last van mijn  aambeien. Dat vertelde ik haar. Goed, ik geef toe: het is niet het leukste klusje voor een arts maar ik mag toch wel verwachten van een professionele kracht, dat ze daar mee om weet gaan. Ik heb het woord ‘aambeien’ nog niet uitgesproken of ik zie haar kokhalzen en tegelijkertijd zeggen: ‘Ontkleed alleen uw onderlichaam en gaat daar maar op de tafel liggen. Ik kom er zo aan.’
Jammer dat ik haar gezicht niet kon zien, toen ze mijn billen uit elkaar moest houden om mijn aambeien te inspecteren met haar zaklantaarntje in haar mond.
‘Kleedt u zich maar weer aan.’ ‘Het is niets om u ongerust over te maken, meneer. Ik zal een zalfje voorschrijven; dagelijks na de stoelgang dun smeren. Tot ziens, meneer. Als u last blijft houden, zie ik u graag terug.’

Terwijl ze dat zei, kotste ze haar prachtige eikenhouten bureau onder. Ik kreeg alleen een paar spetters op mijn t-shirt en op mijn gezicht.    

donderdag 5 maart 2015

MEDITATIE

Tussen mijn 35e en vijftigste jaar heb ik veel gemediteerd. De goeroe Baghwan Shree Rajneesh  ook wel genaamd Osho was mijn grote inspiratiebron destijds. Ik heb vrijwel alle boeken van Osho gelezen. Heel inspirerend. Osho kijkt op heel andere, verfrissende manier tegen het leven aan. Het zou in dit verband te veel zijn om  daar over uit te weiden. Google eens ‘Osho’ of huur in de bibliotheek eens een Osho-boek. In de jaren zeventig, tachtig van de vorige eeuw had Osho in de hele wereld enorm veel aanhangers; ook veel bekende Nederlanders, waarvan Ramses Shaffey wel de bekendste was.
Over de hele (niet moslim)-wereld werden Osho meditatie centra gevestigd. Dus ook in Rotterdam, op nog geen kwartiertje fietsen van mijn huis. Er werden daar verschillende soorten meditatie gedaan, bijvoorbeeld: de kundalini, de lachmeditatie en de dynamische meditatie. Die laatste, de dynamische meditatie, stond elke dag van 7 tot 8 uur ’s ochtends op het programma en als het maar even kon deed ik daar aan mee. Op de drie dagen per week dat mijn vrouw werkte lukte dat niet. Ik kon onze kinderen, die toen acht en tien waren, niet alleen thuis laten. De andere vier dagen ging ik wel.
Wat was nou die dynamische meditatie? Een heel aparte meditatie: het eerste kwartier ‘moest’ je, begeleid door opzwepende muziek, in flink tempo springen (op je blote voeten) en tegelijk krachtig kreten uiten als ‘oe’ en ‘aa’. Inspannend, ik ging er tenminste behoorlijk van zweten. Vervolgens kwam het kwartiertje stilstaan, met energieke fluitmuziek. De armen hangen slap langs mijn lijf, mijn ogen zijn dicht en mijn hoofd is naar de grond gericht. Er is geen spanning op mijn nek en ik sta met iets gebogen knieën. Wat er dan gebeurde was steeds weer heel wonderlijk om te ervaren: mijn hele lichaam begon te trillen, steeds heftiger en heftiger, een kwartier lang. Dit is een helend trillen. De theorie waarop dit is gebaseerd heet: bio energetica. (google als je wilt) Het volgende deel van de dynamische meditatie: een kwartier languit op een matje op de grond, alles ontspannen, de lieflijke muziek door je lijf laten trillen; dit duurt ook weer een kwartier. Het uur dat deze meditatie in totaal duurt  wordt voltooid door een kwartiertje lichtvoetig dansen op relaxte Indiase muziek: ‘het leven vieren’, zo werd dat laatste deel genoemd. Na die meditatie had ik altijd volop energie; zowel thuis als op mijn werk voelde ik  me opgewekt en fris.
In lente, zomer en herfst was het geen probleem voor mij, dat kwartiertje fietsen naar het meditatiecentrum maar in de winter kon ik het niet opbrengen. Ik heb toen een cd gekocht van de dynamische meditatie en ben er thuis mee aan de slag gegaan. Dat gaf problemen met het thuisfront, want ik wilde  zoals gewoonlijk mediteren tussen zeven en acht uur ‘s morgens. Maar een ontwakende vrouw en kinderen, die zich klaar maken om naar werk en school te gaan, botsen met een op dynamische muziek springende en ‘oe’ en ‘aa’ roepende huisvader. Ze werden gek van me en ik van hun. Uiteindelijk bond ik in en deed de meditatie alleen nog als iedereen de deur uit was. Het kwam er op neer dat ik dat drie keer per week kon doen. Uiteindelijk kwam ik toch tot de slotsom dat de dynamische meditatie wat te luidruchtig is om binnen een gezinssetting te doen.

Daarom besloot ik om in de winters voortaan een zit - meditatie in stilte te doen, op mijn slaapkamer: ik zit dan, in kleermakerszit, voor een brandende kaars en tel mijn uitademingen, van één tot tien en begin dan weer opnieuw bij één. Ik zit dan zo een half uurtje.