Gruwelijk. Zo kan je de
manier wel noemen waarop sommige mensen met dieren omgaan. Ik moet eerlijk
zeggen: ik ben niet zo’n grote dierenvriend.
Vroeger, thuis, in het gezin waar ik opgroeide, heb ik nooit geleerd met
beesten om te gaan. Ik was altijd wat ongemakkelijk, gespannen met dieren. Was geen
dieren gewend. Ze trokken me ook niet zo. Ik was altijd een beetje bangig zowel
voor katten als voor honden maar ook voor vogels en vissen.
Met vrienden viste ik wel
eens. Eerst met een schepnetje, later met een hengel. Beide methoden waren niet
echt diervriendelijk. Met mijn schepnetje ving ik bijvoorbeeld stekelbaarsjes
en soms ook kikkervisjes. Die stopte ik in een met leidingwater gevulde pindakaaspot.
De vissies gingen binnen een dag dood, ondanks dat ik nog wat stukjes brood in
het potje gekruimeld had. Gruwelijk. Als ik met mijn hengeltje viste gebruikte
ik als aas maden of een worm. Die prikte ik aan m’n haakje vast. Voor boerenlulletjes of voorntjes was
dat lekker eten want dat soort vissen heb ik vaak gevangen. Eigenlijk moet ik ook
zeggen: heb ik vaak mishandeld, want als ik zo’n vis ving, zat mijn haakje in
het gehemelte van die voorn … en ik was zo’n boerenlul, dat ik dat haakje niet
netjes uit die vis z’n bekje kreeg. Ik heb dat nooit voor mekaar gekregen … ik
heb als klein jochie veel van die vissies gevangen, die door mijn geklungel helaas
dood zijn gegaan. Gruwelijk. Mijn hengel en mijn schepnet heb ik na mijn tiende
maar weggedaan.
Toen ik een jaar of
twintig was leerde ik mijn vriendin kennen, mijn huidige vrouw. Ze had een kat, een hond en drie dwergschildpadjes. Door haar ben ik het
allerergste van mijn schuchterheid voor dieren kwijtgeraakt. Beesten aanraken, durfde
ik bijvoorbeeld nooit. Mijn vrouw voelt, weet, ziet, dat het okee is om een
paard, een koe, een lama of een zebra te aaien. Bijna altijd vindt zo’n beest dat
prima, dat zie je: hij blijft staan gaat met z’n staart wapperen. Soms pak ik
al mijn moed bij elkaar en aai ik eens een pony; negen van de tien keer loopt
het beest ongeïnteresseerd weg, met de staart tussen zijn benen.
‘Die beesten voelen gewoon,
dat je bang bent,’ zegt mijn vrouw tegen me. Ze heeft gelijk. Tussen mij en de huisdieren
ging het op den duur gelukkig wat beter.
Ik geef ze nu zo af en toe
te eten. Dwergschildpadden hebben we niet meer. Dus dat is makkelijk. Maar om
nu de hond en de katten te eten te geven, daar heb ik nog steeds wat moeite
mee. Die beesten zijn zo vreselijk ongeduldig. De katten, Boris en Prulletje,
hebben ieder hun eigen bakje maar zodra het eerste schepje in één van de bakjes
zit, springen ze allebei op het aanrecht, en eten ze samen uit dat ene bakje …
Ik ben denk ik ook niet streng genoeg ben
voor die katten …. Ik zou ze van het aanrecht af moeten zwiepen.
Met Brutus, onze hond, is
het probleem dat hij zo sterk is. Het is een bouvier en als hij bijvoorbeeld
van enthousiasme tegen mij opspringt, val ik bijna om. En hij is altijd reuze
enthousiast als hij zijn eten krijgt. Meestal houd ik me ternauwernood staande.
Ik ben wel een paar keer omgevallen met als gevolg dat het hondenvoer door de hele
keuken heen lag. Brutus vond dat helemaal geen probleem: hij kon hier van de
vloer eten.