woensdag 10 december 2014

INGREEP

Vandaag geopereerd aan  mijn kromgegroeide pink. De ziekte van Dupuytren dus. Van half acht tot half vier ben ik in het ziekenhuis geweest en ik moet zeggen: het viel me mee. Hoewel, ik weet nu om 23.30 uur nog niet alles, want de plaatselijke verdoving is, bij lange na, niet uitgewerkt. Mijn linkerarm is log en loodzwaar aan en daarom moet ie in een mitella. De voorspelling is dat de verdoving rond twaalf uur morgenmiddag uitgewerkt zal zijn. Pas dan zal duidelijk worden of de hele ingreep werkelijk meegevallen is. Ik heb van het ziekenhuis een stel pittige pijnstillers mee gekregen, pantropazol en paracetamol 1000, dus dat voorspelt niet veel goeds. Tot op heden heb ik gelukkig nog niks geen pijn gevoeld. Alle prikjes en krasjes  ook, ze zaten in mijn lijf voordat ik er erg in had.
Een bijzonder montere Surinaamse verpleegkundige, Carmen genaamd,  ontving me op de afdeling. Zij moest enkele voorbereidingen treffen voor de operatie: me een bed toewijzen, me een hesje geven waarin ik geopereerd zou gaan worden, persoonlijke gegevens en mijn medicijnen controleren in de pc en m’n bloeddruk opnemen.  Ze legde ook alvast twee paracetamolletjes voor me klaar naast een glaasje water.
Carmen, een jaar of vijftig, schat ik, doet haar werk letterlijk zingend en dat doet ze heel mooi, vind ik. Ze is sopraan en loopt door de gangen van het ziekenhuis, in haar hagelwitte uniform gospelsongs te zingen. Met speels gemak zingt ze: ‘He ’s got the whole world in his hand’ en het hele verdere  repertoire van wijlen Mahalia Jackson, de beroemde zwarte Amerikaanse gospelzangeres. Carmen is een zeer gelovige vrouw. Ze zingt in het koor van de Pinkstergemeente en daarnaast zit ze ook nog in een musicalkoor. Haar favoriete musicals zijn ‘Cats’ en  ‘Hair’, vertelde ze en hoe kan het ook anders: ‘Jesus Christ Superstar’. Musicalliederen zing ze nooit in de ziekenhuisgangen, dat vindt ze niet passen.
Deze  vocaal zeer getalenteerde Carmen, vertelde me over haar vier kinderen, alle vier muzikaal getalenteerd. Haar dochter Sharity zingt in hetzelfde koor als haar moeder.  Sharity is een supertalent volgens  Carmen; ze is herhaaldelijk benaderd door producers en managementbureaus om ‘het vak’ in te gaan maar mama Carmen heeft daar tot nog toe steeds een stokje voor kunnen steken. Carmen wilde, dat haar dochter eerst haar opleiding bouwkunde aan de TU in  in Delft zou afmaken. Zoon Eddie is een religieuze rapper actief in kerken door het hele land. Zijn broer Carlos heeft een eigen studio, die dag in dag uit afgeladen vol is en Donald is eigenlijk nog maar net begonnen met de muziek, keyboard, na het ongeluk, waarbij hij een dwarslaesie opliep. Hij knalde, tijdens een inhaalmanoeuvre  met zijn motor frontaal op een tegenligger.
‘Het is een wonder dat die jongen het overleefd heeft. En nu heeft ie godzijdank de muziek gevonden … voorheen was hij altijd alleen maar met cijfertjes bezig,’zei Carmen. Het relaas van haar zoon Carlos stemt haar zichtbaar wat droevig. Logisch. Ze wendt zich nu snel tot een patiënt, die zich zojuist op de afdeling heeft gemeld. Carmen draait haar routinematige riedeltje af.

Ik ben inmiddels thuis en heb gemerkt dat het bijzonder praktisch is om twee handen te hebben. Onder de vele dingen waar ik nu niet toe in staat ben is, helaas, afwassen.

De verdoving begint nu toch al een beetje uit te werken. Af en toe voel ik een venijnig pijnscheutje.

dinsdag 9 december 2014

OPERATIE PINK

Morgen word ik geopereerd. Mijn pink groeit alsmaar krommer en ik krijg hem niet meer overeind (die pink dus). Om negen uur moet ik  in Franciscus zijn. Om twaalf uur wordt het mes in mijn hand gezet en als het goed is moet om tien voor een mijn pink weer rechtstaan …  

Tot op  heden ben ik drie keer eerder onder het mes geweest. De eerste keer was ik nog  een peutertje: mijn amandelen werden geknipt, ik kreeg een kapje over mijn mond en neus; binnen de minuut was ik buiten westen. Hoe lang het geduurd heeft weet ik niet maar ik stierf van de pijn en vooral de aanblik van al dat bloed over dat witte laken, dat om mijn nek was geknoopt …. Ik dacht dat ik dood zou gaan.

Toen ik tweeëndertig  jaar was en mijn vrouw en ik twee kinderen wel genoeg  vonden, besloot ik om me te laten steriliseren.  Een simpelere ingreep bestaat er waarschijnlijk niet: plaatselijk verdoven, sneetje maken in mijn zak, zaadleider dicht branden en klaar is Kees. Mannen in mijn omgeving, die het al hadden laten doen, stemden me optimistisch: je voelt er niks van; je drinkt een lekkere bak koffie na afloop en je pakt de auto naar huis. Mijn vrouw was, zoals gewoonlijk,  eigenwijs. Zij had al lang en breed besloten dat ze mij zou brengen en ophalen. Ze zou (ook in Franciscus) wel op de gang op me wachten. Gottegottegot wat was ik blij dat ze er was. Ik zal me wel weer vreselijk aangesteld hebben, had erg veel pijn tussen mijn benen en liep als een oud opaatje, dat het in zijn broek had gedaan. Elke stap deed me pijn.  Ik schaam me er best een beetje voor maar bij het in- en uitstappen van de auto moest ik zelfs een beetje huilen van de pijn.

De laatste medische ingreep tot nu toe was het laseren van de spataderen in mijn linkerbeen. Dat been werd plaatselijk verdoofd en met een laserapparaat werden de spataderen weggelaserd.
Deed weinig pijn. Ik was al blij. Opeens voelde ik iets kokend heets tegen mijn kuit. Heel even maar. Kleinzerig als ik nu eenmaal ben, gilde ik het uit: ’AAAAUW!!’ .  Wat er precies gebeurde kon ik niet zien want mijn linkerbeen was afgeschermd. Ik heb zo’n vies vermoeden dat die chirurg  expres iets heets (wat???) tegen mijn kuit hield. Hij stond echt zogenaamd onschuldig rond te kijken. ‘Heeft u pijn, meneer,’ vroeg hij quasi bezorgd. ‘Nu niet meer,’ zei ik.

En dan ga ik nu onder het mes voor de ziekte van Dupuytren, zo wordt de ziekte genoemd, die mijn pink alsmaar krommer trekt.
‘Reken maar dat u zes uur kwijt bent met die operatie, meneer’,  zei een verpleegkundige, ‘maar dan staat uw pink ook wel weer keurig rechtop.’   Van negen tot drie uur dus! Wat duurt dat eigenlijk lang! Morgen gebeurt het. Mijn arm wordt  verdoofd  door een injectie onder mijn oksel.  Als ik het nodig vind, kan ik, voor onder de operatie, vragen om een licht slaappilletje. Dat lijkt me helemaal zo gek nog niet.

Na de ingreep mag ik niet lopend,  fietsend of met de tram naar huis. Ik moet dus een taxi nemen of iemand met een auto vragen, want zelf heb ik geen auto. Gelukkig komt mijn buurvrouw me ophalen. 

maandag 8 december 2014

VONDELING

Het geluid van een huilende baby. Het kwam onder de picknicktafel op het binnenterrein vandaan. Het was herfst, dus veel te koud voor een baby om daar te liggen. Daarom lag het kind natuurlijk te huilen.
De baby en Rob waren de enigen daar, dacht hij. Op de balkons zag hij ook niemand staan … hij kon dat kind daar moeilijk zo laten liggen. De baby is piepklein, nog maar net geboren.  ‘Ze’ (wie ‘ze’??) hebben het kindje hier in de kou neergelegd, warm aangekleed, dat wel. Alleen hebben ‘ze’ niet aan regenkleding gedacht. Het gaat straks gegarandeerd regenen. In de herfst regent het bijna altijd.
Hij besluit om het kind in zijn fietstas te leggen en mee te nemen naar huis. Misschien heeft een van zijn buren wel staan te loeren naar wat hij daar aan het doen was. Hij hoopt van niet. Anders is er niks aan te doen. Hij is geen misdaad aan het plegen, toch?
Er ligt een briefje onder de baby. Wat daarop geschreven is, kan hij niet lezen. Lezen heeft hij nooit geleerd.
Hij heeft al heel veel in huis voor dat lieve kind. Een box, een bedje, een badje, spuuglapjes, luiers, zalfjes en nog veel meer maar geen eten.
Zijn vrouw Cocky en hij willen al jarenlang samen een kind. Ze zijn er zeker acht à tien jaar mee bezig geweest. Het mocht gewoon niet lukken. Niet met KID, (Kunstmatige Inseminatie met Donorzaad) en ook al niet met  IUI, IVF en ICSI . Cocky is nu op haar werk.

Hij vraagt zich af wat er gekocht moet worden. Geen idee hoe lang het baby’tje  bij hun zal blijven.  Misschien wel voor altijd … wie weet … maar dat kan hij nauwelijks geloven .. . dat zal ook wel niet mogen. Hij legt die kleine, die inmiddels rustig geworden is en slaapt, op het bed van hem en Cocky … aan het voeteneind … hij legt een dekentje over de baby heen en stopt hem lekker warm in.

Hij waagt het erop  om nu de boodschappen te gaan doen voor die kleine. Nu slaapt ie tenminste nog lekker.  Hij gaat naar Albert Heijn, koopt vier pakken luiers en drie blikken melkpoeder. Daar kunnen ze een paar dagen mee vooruit. Voor het avondeten neemt hij een pond peentjes en een pak vissticks mee. Aardappelen zijn er thuis nog genoeg.
De caissière van de supermarkt  zegt:
‘Maximaal één blik melkpoeder per clliënt per dag meneer! Twee blikken terug zetten alstublieft!’ Daar wist hij niks van.  Hij liet de filiaalchef nog even bij de kassa komen. Die zei precies hetzelfde als de caissière: maximaal één blik. De filiaalchef was vriendelijk. Die zei:’Ik zet die twee blikken wel voor u terug in het vak.’

Hij komt thuis met de boodschappen.  Cocky staat met de wijkagent te praten in de slaapkamer. Ze hebben het over de kleine.
De wijkagent zegt gekscherend: ‘Zo, ik zie dat hij al luiers en melkpoeder in huis heeft gehaald. Die laat er geen gras over groeien.’ Desondanks vindt de wijkagent het toch beter dat er een ander tehuis voor het baby’tje gevonden wordt. Cocky is het daar ook mee eens. Toen ze thuiskwam schrok ze zich dood. Er lag in de slaapkamer een baby te huilen. Cocky had meteen de wijkagent gebeld.

Hij gaf het briefje, dat hij onder het kindje vond aan de wijkagent.
Die las voor wat er op het briefje  stond:

Lieve meneer of mevrouw,

Ik ben een heel klein jongetje
Vandaag geboren.
Mijn mama is heel verdrietig,
Ze kan niet voor mij zorgen.
Wilt u alstublieft voor mij zorgen?

Ik heb nog geen naam

Hij en Cocky moesten wel een beetje huilen toen ze de wijkagent met het kindje naar buiten zagen lopen.



  


zondag 7 december 2014

TANDENBROEK

Vorige week vrijdag had mijn kleinzoon een duidelijke tandenbroekendag. Ben is mijn kleinzoon. Hij is nu bijna één jaar; op 13 januari is hij jarig. Elke vrijdag passen mijn vrouw en ik op hem in Dordrecht.  Zijn ouders zijn dan hard aan het werk. Mijn zoon werkt in Rotterdam en heeft een verdomd leuke baan maar vraag me niet wat hij doet. Mijn schoondochter werkt, heel simpel, als verpleegkundige op de afdeling gynaecologie in een ziekenhuis in Breda. Dat is duidelijk, nietwaar.
Goed! Het is dus de bedoeling dat opa en oma tussen kwart voor acht en acht uur ’s ochtends in Dordrecht bij Ben zijn zodat papa naar zijn werk kan vertrekken.  Mama is dan al een half uurtje onderweg naar Breda.

Vorige week vrijdag was een zware oppasdag want Ben was ’niet lekker’. Hij was snotverkouden, huilde en jammerde. Moeilijk. Wilde nu eens wel en dan weer niet gedragen worden. Eten wilde hij niet of nauwelijks; alleen een banaantje ging er grif in.
Ben produceerde in de loop van de ochtend de uiterst zuur stinkende diarree variant:  ‘tandenbroek. Tot aan zijn nek toe zat de stront. Hij had echt alles ondergescheten.  Waar oma op dat moment was? Even een sigaretje roken, zei ze geloof ik. Ruim een kwartier ben ik bezig geweest Ben schoon te poetsen met toch zeker een stuk of twaalf vochtige doekjes maar Ben bleef stinken. Niet alleen Ben stonk maar ik ook: mijn handen en mijn trui.  En ondertussen Ben maar smartelijk huilen.
‘Dat kind moet gewoon in bad,’ zei mijn vrouw kordaat toen ze zag ik nog steeds met die vochtige doekjes stond te hannessen.
‘Kom hier met dat kind. Pak dat badje uit de berging en laat het in de douche vollopen,’commandeerde ze. Ben bleef brullen.
‘Dan stoppen we je in je badje, hè Ben? Dan ben je zo weer een schone jongen. Dan ruik je ook weer o zo  lekker,ja, ja, hè Ben?’
Dat badje leek op zich prima te werken maar we moesten weer opnieuw beginnen omdat Ben een lading zure geelgroene smurrie met stukjes fruit en groenten in het badwater spoot: hupsakee: het vieze badwater weggooien, weer schoon water pakken, lekker badgelletje  er in doen … wassen, wassen, wassen en eindelijk, eindelijk was  Ben dan schoon en  rook hij weer lekker … alleen jankte hij on-op-hou-de-lijk.
‘Opa moet nu alleen nog even grondig zijn handen wassen, hè Ben’, lachte oma een beetje vals. Ben kon er absoluut niet om lachen. Hij was van zijn eigen gehuil en het warme badje waarschijnlijk zo moe geworden, dat hij gelijk in slaap viel nadat oma hem in zijn bedje had gelegd.


Deze vrijdag is Ben weer zeer energiek. We komen de woonkamer binnen en lachend zwaait hij ons vanuit zijn box toe. Hij steekt zijn armpjes in de lucht ten teken dat hij opgetild wil worden.  Eten gaat gelukkig weer prima. Hij maakt een inhaalslag en eet maar liefst drie boterhammen een met stroop, een met leverpastei en een met smeerkaas. De kleingesneden stukjes  brood pakt hij zelf van zijn bord.  De dun of nauwelijks belegde stukjes laat hij links liggen. Alleen de dik belegde stukjes grijpt hij van zijn bord en propt hij gulzig in zijn mondje.

zaterdag 6 december 2014

KRENTERIG

Ik vind mezelf dezer dagen nogal krenterig. Natuurlijk heeft het er mee te maken dat ik een pensionado ben, en dan ook nog een tamelijk armlastige pensionado. Dat komt omdat ik er voor gekozen heb om op mijn zestigste met pensioen te gaan, vijf jaar eerder dan normaal dus. Het is niet zo, dat ik nu aan de geeuwhonger lig maar ik moet mijn uitgaven wel goed in de gaten houden. Krenterig ben ik bijvoorbeeld niet naar mijn vrouw, zonen, schoondochters en kleinzoon. Zij krijgen nog steeds, al zeg ik het zelf, behoorlijk pittige cadeaus met hun verjaardag en de kerst; net zo pittig als toen ik nog goed verdiende.
Op mijn eten beknibbel ik al helemaal niet. Wel kocht ik voorheen alles bij Albert Heijn, die zaak is bij mij om de hoek. Nu fiets ik een eindje verder naar de Lidl en Bas van der Heijden. Dat scheelt een paar tientjes per maand. 
Loterijen, zoals de Postcodeloterij, de Staatsloterij, de Vriendenloterij, de Lotto, de Toto en de Krasloterij, daar doe ik niet meer aan mee. Dat bespaart me op zijn minst honderd euro per maand. Ik heb alleen nog één lot bij de Vriendenloterij, daarmee steun ik tegelijkertijd mijn favoriete voetbalclub Sparta.
Voordat ik met pensioen ging was ik, al zeg ik het zelf, de gulle gever aan allerlei goede doelen. De nierstichting, de hartstichting, het Koningin Wilhelminafonds, Jantje Beton, Greenpeace, Moede Theresa,  Open het Dorp, de Stichting Viervoeter, het Aids-fonds,  en ga zo maar door … Naar al die instanties werden van mijn bankrekening automatisch grote bedragen, kleine bedragen afgeschreven.  Zo rond de dag dat ik met pensioen ging, vernam ik toevallig, dat alleen al een directeur van zo’n instantie met een mega-salaris van zo’n 160.000 euro per jaar thuis komt …. onder andere van mijn geld dus. Ik werd me er eigenlijk toen pas goed van bewust dat die ‘goede doelen’ vooral goed voor zichzelf zorgen. Niks van mijn poen meer naar goede doelen totdat directie en overige medewerkers op vrijwillige basis of tegen het minimumloon hun werk gaan doen. Ik maakte een uitzondering voor Greenpeace, de strijdbare organisatie voor een gezond milieu.  Tot ik vernam, dat een Greenpeace directeur al jarenlang voor zijn woon-werkverkeer Luxemburg – Amsterdam v.v.  het (milieu-onvriendelijk) vliegtuig pakt en vergoed krijgt. Hij had net zo goed de trein kunnen nemen; is alleen wat trager maar veel milieuvriendelijker. Toen ben ik met Greenpeace gestopt.
Geheel los van Goede Doelen en Automatische Afschrijvingen merk ik, dat ik nog steeds krenterig ben (ik moet helaas wel) maar dat ik binnen die krenterigheid toch kansen zie omzo af en toe iets extra’s te doen.
Vrijdagochtend, in de Zwartjanstraat, Rotterdam: een draaiorgel speelt de vijftigerjaren hit van Rocco Granata: ‘Marina’, een van de favorieten van mijn moeder, die mij nog altijd raakt.  Ik vis een briefje van vijf uit mijn portemonnee en stop het in het geldbakkie van de orgelman.
Vrijdagmiddag in de ijskoude Hoofdstraat in Dordrecht, zingt een veel te schaars geklede jongeman  ‘Mister Tambourine Man’; hij begeleidt zichzelf op zijn gitaar. Ik gooi vijf euro in zijn gitaarkoffer.
Zaterdag, in de trein van Rotterdam naar Dordrecht, loopt een jongedame langs, ze verkoopt wenskaarten aan de reiziger, die zelf mag weten wat hij haar er voor wil geven. Ze heeft het geld nodig voor onderdak voor zondagnacht, zegt ze. Ik pak een tientje uit mijn portemonnee en zeg:
’Alsjeblieft … en … ik hoef geen wenskaart, hoor.’
Zowel bij de orgelman, die straatmuzikant als de kaartenverkoopster gaat het geven helemaal spontaan, vloeiend, zonder aarzelen en het kan nog allemaal ook binnen die krenterigheid. Als ik dit zo aan mijn vrouw vertel vraagt ze onmiddellijk of ik mijn pillen wel heb ingenomen.


donderdag 4 december 2014

MADEN

Ze zijn zich wel netjes komen voorstellen maar ik vertrouw ze voor geen cent, die nieuwe buren van me. Twee zijn zich bij mij wezen voorstellen. Wie zijn die anderen lui dan, die in dat huis ‘weet ik wat’ komen uitspoken. Ze zijn van een andere cultuur, dat wel. Maar dat maakt mijn geen moer uit. Ze zitten net als ik in een tweekamerwoning. Het verschil is dat ik  alleen ben en zij op zijn minst met een stuk of twintig. Er is altijd beweging en kabaal hiernaast. Nu komt er eens een stel binnen, dan gaat er weer stel weg … dat gaat de godganse dag door … en maar smijten met die deur … wat zou daar te halen zijn … of gebracht worden? 
Het dreunt zo vreselijk door in mijn huis. Dat beeldje van de Heilige Maagd Maria, dat op mijn dressoir stond valt in gruzelementen op de vloer; gewoon van de kast afgeschoven door dat onophoudelijke gedreun! Bijna was ook het beeld van de Heilige Antonius naar beneden gekieperd. Hij stond al met z’n tenen over de rand van het dressoir. Ik kon hem nog net redden. Voor mij persoonlijk is dat beeld van de Heilige Antonius waardevoller dan dat van de Heilige Maagd. (Sorry hoor Maria). Dat heeft te maken met het feit dat ik nogal eens vergeet, waar ik iets gelaten heb. Dat heb ik niet alleen nu, daar had ik al jong last van! Als ik weer eens iets kwijt was, mijn bril bijvoorbeeld,  gaf mijn roomse moeder mij het advies te bidden tot de Heilige Antonius: ’Heilige Antonius beste vrind, maak dat ik mijn bril snel vind.’ Geloof het of niet maar in negen van de tien gevallen was het gezochte binnen de minuut gevonden.  (Meestal stond die bril gewoon op mijn neus.)Wat Maria betreft heb ik ook wel eens zoiets uitgeprobeerd: ‘Heilige Maria beste vriendin, bij wie hang ik hem er vanavond eens in,’ maar dat doe ik nooit meer, want of het nu de straf was van de Heilige Maagd zelf of misschien wel van Haar Zoon: ik stond na die bede zeker wel drie maanden droog.
De buren moeten inmiddels met velen zijn.  Er wordt geschreeuwd; even is er stilte en dan wordt er plots weer gezongen en gesprongen. Wat vreten ze daar toch uit?
 Ik zit op mijn houten vloer, die meedeint op de heisa van hiernaast. De ontelbare stukjes Mariabeeld hoef ik niet eens met mijn stoffer op te vegen, ze trillen als het ware vanzelf op mijn blik.
Hé, er beweegt daar wat … in  dat gat onder in de muur tussen mij en m’n buren. Het gat zit vol met krioelende wormachtige wezentjes. Het lijken wel maden, alleen twee keer zo groot als normaal en in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Dat heb ik in al die jaren dat ik hier woon nog nooit gehad.
Hoe harder mijn buren schreeuwen, zingen en springen, hoe meer van dat nare ongedierte mijn huisje binnenkrioelt. Ik probeer de stofzuiger maar die  zit al snel vol en (logisch) die maden krioelen razendsnel de de stofzuiger weer uit. Mijn halve vloer vertoont nu een spel met minieme bewegingen in de kleuren zwart, rood, bruin en geel. Ik spring op om tussen mijn schoenzolen en het laminaat de maden tot pap te vermorzelen. Bij elke sprong schreeuw ik en als ik na een aantal sprongen zie hoeveel ik er al vernietigd heb schreeuw, zing en spring ik nog uitbundiger en zo verpletter ik er meer.  

Hiernaast is het nu rustig en stil.    

woensdag 3 december 2014

ZO VRIENDELIJK

Hij kijkt me uitzonderlijk vriendelijk en zachtaardig aan, met zo’n brede glimlach. We lopen elkaar tegemoet op de waterkoude Zwartjanstraat. Hij knikt haar zo maar ineens toe. Geheel onwillekeurig knikt ze terug. Ze kent die hele man niet. Althans ... ze heeft geen idee waarvan dan. We hebben alle twee geshopt in deze winkelstraat. Nee, ze kent deze man niet, beslist niet, want een man als deze zou ze nooit vergeten. 
Bij de Wibra heeft ze ondergoed gescoord voor haar man en zichzelf.
Niet dat het nou zo’n knàppe man is, zijn oren bijvoorbeeld staan net een ietsje te wijd uit en zijn ogen zijn wel lief maar staan wat flauw.  Hij heeft daarentegen een prachtige, kop met zwart haar en een gebruinde huid alsof hij nog maar net terug is van een zonvakantie. Hij draagt een kunststof reclametasje van Gall&Gall. Er zit wat zwaars in want de handgreep van het tasje rekt flink uit. We zijn elkaar gepasseerd ter hoogte van de Kruidvat. Ze kan moeilijk de nijging bedwingen om om te kijken.
‘Niet nu gelijk al,’ zegt ze tegen zichzelf, ‘nog een paar stappen door ... ja ... nu,’ en ze kijkt om ... staat hij pal achter haar … nog steeds met die glimlach en die vriendelijke doch flauwe ogen.
‘Oh,’ zegt ze, ‘nou dacht ik toch echt dat u de andere kant op ging.’ Hij reageert niet behalve dan met zijn glimlach.
‘Nou, ik woon die kant op, in het Rottekwartier, dus ik ga maar weer eens verder, hè?’ Keurig glad geschoren is hij. Jammer dat hij die weeë oude-mannetjes-after shave van Nivea op heeft. Hij is naast me komen lopen; zijn Gall&Gall zakje houdt hij nu in zijn andere hand.  Mooie donkerbruine regenjas draagt hij, met daaronder een zwarte wollen sjaal ... rare combinatie … hoewel … ’t is winter, dus àla.  Hij blijft naast haar lopen in hetzelfde tempo als zij.
‘Moet u misschien ook in het Rottekwa …..’ nee natuurlijk moet hij niet in het Rottekwartier zijn. Ze kent daar zowat iedereen en hem heeft ze daar nog nooit gezien.
Dan beweegt hij langzaam zijn elleboog naar haar toe en gebaart haar, heel vriendelijk, dat wel, hem een arm te geven … zo aardig … zo lief.
Maar dat kan natuurlijk helemaal niet! Gearmd loop je met je moeder, je vader, je zus, je man, je dochter, je zoon maar niet met een wildvreemde.
‘Neen, neen hoor, lacht ze zenuwachtig: 'Ik loop wel zo, alleen, zonder u een arm te geven naar huis, dank u wel.'
Heeft ze er verdorie nog moeite mee ook, om nee te zeggen! Dat komt gewoon omdat ie zo'n aangename uitstraling heeft. Hij blijft met haar meelopen tot aan haar portiek. Als ze het trappenhuis in stapt, pakt hij een fles jonge jenever uit zijn Gall&Gall-tasje en geeft die glimlachend aan haar,
Langs het water van de Rotte loopt hij verder in de richting van de Vriendenbrug … het centrum.

‘Er was net Amber Alert,’ zegt mijn man, ‘er is een man van een jaar of veertig, licht verstandelijk gehandicapt, niet op tijd teruggekeerd in zijn woning, in het Oude Westen ... een ongeluk wordt gevreesd.

‘Stop maar,‘ zegt ze 'ik kan je verhaal wel afmaken. Ik bel 0800 - 6070. Luister maar mee.'