Het zou een mooie onbewolkte septemberdag worden: 23 graden.
Dat zei die Gerrit van het weer in het acht uur journaal. Voor mij is dat echt geen
reden om al zo vroeg mijn nest uit te komen … weer of geen weer half acht is gewoon
te vroeg … ik ben wel klaarwakker, dat wel … lig maar een beetje in mijn bed te woelen en
naar de klok te kijken … is het ineens al negen uur, dan mòèt ik toch wel even
geslapen hebben …mijn vrouw is al uit bed … ik moet er uit om te piesen … neem ook
gelijk een slokkie water, want ik heb een vreselijk droge strot ... vanavond maar
niet zo veel zuipen, Jee … daarna duik ik gewoon mijn bed weer in.
Weer is de tijd razendsnel gegaan. Het was net nog maar negen
uur en nu zomaar ineens bijna tien uur; acht minuten voor tien om precies te
zijn.
‘Pas om tien uur, geen minuut eerder ga ik opstaan,’ zeg ik
tegen mezelf. Het wordt zeker geen
minuut eerder, want om tien uur blijf ik gewoon liggen … en om vijf over tien … en ook nog om tien over tien en pas om
dertien over tien, als ik die heerlijke geur ruik van de koffie, die mijn vrouw
aan het zetten is, gooi ik de deken van mij af, stap uit mijn bed, zet mijn
bril op mijn neus, kleed me aan en geef mijn plantjes water. Dan ontbijten,
koffie, krantje en mompel ik in mezelf: ‘… en nog een wasje doen …’
Mijn vrouw zegt: ’Hé Jee, je bent toch niet vergeten dat ik
vandaag met Sam heb afgesproken?’
‘Nee,’ lieg ik, ‘dat ben ik niet vergeten, hoor, je gaat
vanmiddag toch pas weg?’
‘Ik ga om twaalf uur weg, over een half uurtje dus, Jee en
jij kookt vandaag, hè?’
Sam gaat mijn vrouw vandaag een rondleiding geven door
Leiden. Hij woont inmiddels twee jaar in Leiden dus hij weet wel het een en
ander over die stad te vertellen.
‘Ja, ik kook vandaag.’ (Dat was ik stomweg vergeten.)
… en een donker wasje moet ik nog doen. Het is mooi wasdroogweer.
Als de was hangt, dan fiets ik in tien minuten naar het park, want ik had
sowieso geen zin in een lange fietstocht. Dan zie ik wel in het park waar ik
zin in heb: of een wandeling rond het meer of een lekker relaxed plekkie opzoeken
in het bos en daar op een bankje in mijn boek gaan zitten lezen. Ik ben nu
bezig in een boek van John Irving: ‘Tot ik jou vind.’
Boeiend boek. Maar vreselijk dik. Een dikke pil van maar
liefst 830 bladzijden. Ik schiet er haast niet in op omdat ik er eigenlijk
alleen in lees voor het slapen gaan. Daarom neem ik dat boek nu mee in mijn
rugzak; misschien kan ik straks in het park een paar uurtjes lezen in dat boek.
In het park heb ik al snel wat gevonden: een bank met uitzicht
op een weids gazon, een meer, een fiets- en wandelpad, niet te veel af en aan
lopende mensen. Een prima plek om flink wat bladzijden te verslinden van ‘Tot
ik jou vind.’ Ik ga er even goed voor zitten.
Dan komen met gierende banden, op nog geen tien meter van
mijn bank, politiewagens tot stilstand. Steeds duidelijker klinkt er geraas van
een naderende helikoper. Politieagenten en hun honden stevenen af op een jongen
en een meisje die hand in hand in de richting van het meer lopen. Ze bieden
geen verzet als ze aangehouden worden. Een agent zet ze tegen een houten schuttinkje.
Ik moet bij dat bankje weg van de politie. Wat daar nou gaande
is? Geen idee! Morgen lees ik het wel in de krant.
In het park heb ik nu geen zin meer en fiets naar huis …
thuis op het balkon lees ik wel verder. Wanneer ik bijna thuis ben zie ik die
helikopter opstijgen en vliegen in de richting van het centrum.