dinsdag 11 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (6)

‘KeesJan is helemaal niet zo gewelddadig,’ zegt Rene stellig. ‘Ik heb hem zelfs op het voetbalveld, in die dertig jaar dat we nu al samenspelen,  nog nooit een grove overtreding zien maken. KeesJan is al jarenlang jaren mijn beste vriend en voetbalmaatje en eerlijk is eerlijk: ik heb echt in mijn hele voetbalcarrière nog nooit zo’n mietje meegemaakt als hij. Technisch en tactisch is hij een van de besten maar als het aankomt op bikkelen dan drukt KeesJan zich toch. Daarom kan ik me ook niet voorstellen dat hij ook maar iets van doen heeft met de moord op ome Bram. Daar is hij veel te teerhartig voor.’

Janneke heeft over de omzet van haar ‘Café de Draaitol’ deze dag niks te klagen. Sinds ome Bram, alias ‘Kleintje Pils’, niet meer op zijn eigen barkruk kan zitten, is het een gekkenhuis in haar kroeg. Over Brams barkruk heeft Janneke een van haar witte hoeslakens gedrapeerd. Het laken is op zich wel schoon; alleen zijn niet àlle vlekken er in de was uitgegaan; ook dat elastiek in het laken is hinderlijk. Maar het gaat om het gebaar. Bovenop de kruk staat een fotolijstje met een tamelijk jonge Bram en een aangelijnde bloeddorstig ogende hond; weinigen hier zullen hem zo  kennen. Een guitige blik in de  ogen, vrolijk, glad geschoren, sportief gekleed; kortom een  veel vlottere Bram dan menigeen hier hem kende. Rondom zijn foto op de barkruk staan wat brandende waxinelichtjes en drie kleintjes pils. Telkens als het bier doodgeslagen is, ververst Janneke het.
Op het laken hebben velen kaartjes gespeld met woorden die uiting geven aan hun gevoelens over deze gebeurtenis. Woorden waarmee de schrijver zijn hart kon luchten. Troostende woorden wellicht ook voor eventuele familieleden van Bram, hoewel hij nooit  over familie over gerept heeft. De opeenstapeling van rode en witte rozen en  lelies op de vloer rondom zijn kruk zijn tekenend voor wat het misdrijf allemaal los heeft gemaakt in de buurt.  

Het was te verwachten dat de recherche, de heren Staal en zijn assistent Kozijn, deze kroeg al vrij snel aan het begin van hun onderzoek zouden opzoeken. Twaalf uur per dag bracht Bram hier door.  Dus als er ergens info te halen is dan is het hier wel.
Bij Burgerzaken op het stadhuis had Kozijn al uitgevist dat Bram anderhalf jaar getrouwd is geweest en dat uit dat huwelijk een zoon is geboren genaamd Miech. Dertig jaar zou hij nu moeten zijn.  Van die Miech heeft niemand van de aanwezige stamgasten ooit gehoord. Bram zelf kwam altijd alléén in de Draaitol; sporadisch maakte hij een praatje met een andere stamgast. In de eerste jaren dat Bram in de Draaitol kwam gebeurde het nog geregeld, dat er lui in het café in kwamen om hem uit te foeteren. Ze gebruikten niks. Alleen maar veel geschreeuw. Handtastelijk werden ze niet, dat gelukkig niet; ze gooiden hem allerlei verwijten naar zijn hoofd: een zakkenvuller zou hij zijn; terwijl zij met lege handen stonden. Ongetwijfeld waren dat de door hem weggereorganiseerde werknemers van de Koninklijke Gestampte Muisjesfabriek.

Rechercheur Staal vindt het erg ongeloofwaardig dat KeesJan geen contact heeft gezocht met René na de moord op Bram; Staal is er ook van overtuigd dat hij zijn stamkroeg nog heeft opgezocht. Maar zowel Janneke als René ontkennen in alle toonaarden.
‘Geloof me nou maar, meneer de rechercheur, Keesjan is hier niet meer over de vloer geweest. Dat zal iedereen hier kunnen bevestigen,’ zegt Janneke.
Wat niemand hier kon weten is dat KeesJan om deze tijd verbleef in het luchtruim boven Zuid Frankrijk in een Boeing 767; binnen het uur zou hij landen op het vliegveld van Porto, in Portugal.

Staccato stelt rechercheur Staal wat vragen aan René over hoe laat zij die nacht uit de Draaitol vertrokken. Hij wil weten waar en wanneer René en hij afscheid namen en waar zij over spraken. René barst in lachen uit:
'We konden nauwelijks praten met elkaar, met die driedubbeldikke tongen, lallen konden we, ja, maar je moet niet vragen waarover.'
Rechercheur Kozijn, noteert wat er allemaal gezegd wordt. Eerder op de avond, nog in de kroeg, hadden KeesJan en ik het erover dat het wel dapper is van Bram om elke  avond in zijn eentje half teut naar heus te tollen. Misschien wel wat overmoedig.

Wanneer Bram iets meer aangeschoten was dan normaal, bracht Janneke hem ook wel eens naar huis. Dat kwam toch zeker één keer per week voor. Dan kleedde ze hem in zijn slaapkamertje uit, deed zijn pyjamaatje, stopte hem onder de wol, aaide hem over zijn bolletje,  gaf hem een nachtzoen en ging dan weer terug naar haar etablissement. Janneke is daar altijd open over geweest: wat zij had met Bram mocht iedereen weten. Ook mocht iedereen weten dat hij haar dagelijks met een vorstelijke fooi beloonde. 
Thijs, de kroegbaas, tevens haar partner, had zo zijn twijfels. Die fooien waren wel aan de erg hoge kant. Maar Thijs kon zich ook weer niet voorstellen dat Janneke hem ontrouw zou zijn.
Staal had er even genoeg van:
‘Ik ga er vandoor. Jullie horen nog van me.’ Schielijk stapte Kozijn achter Staal aan. Zo’n haast heeft Kozijn om weer dicht bij het baasje te kunnen zijn, dat hij van de weeromstuit het Bram-gedenkteken omver loopt. Het glas van het fotolijstje kapot, bloemen geplet en wat eigenlijk nog het ergste is: het hoeslaken met de kaartjes vliegt in de fik. Daadkrachtig optreden van Staal voorkomt veel erger. In no-time ligt de hele boel op straat te fikken. Daar kan het niet zó veel kwaad. Door een emmer water leeg te gooien over het brandende  beddengoed weet Janneke het brandje snel te blussen.  Pech voor Kozijn, dat hij iets te dicht bij Janneke staat: hij krijgt een halve emmer water over zijn schoenen. Vooral Staal maakt na dit bezoek aan de Draaitol een opgewekte indruk en dat zal niet alleen met zijn droge sokken te maken hebben.

donderdag 6 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (5)

Het is nu zeven voor half elf in de ochtend. Ik bevind me in de vertrekhal van het vliegveld Rotterdam -The Hague. Om vijf voor elf vertrekt er een kist richting Porto. Om  tien voor elf, in de gateway hiernaast, staat een vliegtuig klaar voor Moskou. Het wemelt van die achterlijke gebakkies met Feyenoord shirtjes.   Feyenoord zal wel voor de Champions League in Moskou moeten spelen, tegen Spartak Moskou misschien wel. Niks over in de krant gelezen. Niet om het een of ander maar als ik ergens een godsgruwelijke klere hekel aan heb dan is het wel aan die Rotterdamse voetbalclub F. en zijn stomvervelende supporters. (Ik type dat F-woord ook liever niet) Maar het is nu eenmaal zo, dat ik, door me op een luchthaven te begeven, het risico neem F-supporters tegen het lijf te lopen. Ik bid nooit maar nu doe ik het zomaar ineens, spontaan voor een behouden vlucht  voor  mij naar Porto en voor de F-supporters naar Moskou; dat dan weer wel. 
Mijn kluppie is Sparta. Spartasupporters met Spartashirtjes en Sparta-piet zijn al sinds 1958 niet meer op luchthavens gesignaleerd en waarom zouden ze ook, ze hadden er absoluut niks te zoeken. Ook de ruimhartige ‘zwart-geld-donaties’ van ome Bram, waarmee  Sparta in het verleden nog talentrijke voetballertjes kon aankopen uit Hongarije (Bela Bodnar), Denemarken (Ole Madsen en Jürgen Kristensen) en Ghana (Prince Polley), mochten niet leiden tot het zo begeerde Europees voetbal.
Alles en iedereen is nu ingecheckt voor het vliegtuig naar Moskou en alle F.-kameraden staan nog (slaap)dronken hand in hand te brullen in de vertrekhal. Een creatieve F.’er houdt de moed er in door te zingen ‘we spelen straks dat Porto, volledig aan gorto’. Het is me nu  wel duidelijk, dat dat tuig zo dadelijk bij mij in het vliegtuig zit naar Porto. Twee van die F.-gassies zitten links van mij; eentje rechts, naast het raampje. Ze wilden graag met z’n drietjes naast elkaar zitten dus ze vroegen netjes of ik voor het raam wou.
‘Never nooit niet,’ zei ik gelijk, dat wordt mijn dood. Hoogtevrees!’ Deze bescheiden jongens vinden het ook prima als ik bij het gangpad ga zitten.

Vooraan het gangpad doemen ineens een paar ‘stillen’ op. Ik ben niet bang voor ze. Mij zoeken ze hier toch niet. Nee, ze zijn  nog op zoek naar een paar van die F.- imbecielen, die het F.-clubgebouw voor enkele tonnen vernield hebben en de commercieel manager van F. aan een van de verlichtingsmasten van de Kuip wilden opknopen.

Voor mensen als ome Bram heeft de politie vreemd genoeg nooit zo veel belangstelling gehad, hoewel hij de samenleving voor miljoenen heeft lopen tillen. Als zo’n Feyenoord snotneusje al op een megagroot billboard te kijk wordt gezet als verdachte van een misdrijf, dan had supergraaier Bram, de witte boord crimineel,  zeer zeker ook wel eens op zo’n billboard mogen pronken. Hij smeerde vooral jonge mensen veel te hoge hypotheken aan, nam onverantwoorde risico’s met het geld dat anderen hem blindelings toevertrouwden.  Duizenden mensen heeft hij  aan de financiële afgrond gebracht. En dan laat ik nog even buiten beschouwing de honderden werknemers die op basis van zijn reorganisatie-adviezen bij diverse bedrijven de laan uit zijn gestuurd. Bram werd er per uitgerangeerde werknemer vele duizenden euro’s  beter van, terwijl voor die weggereorganiseerde werknemer doorgaans niet veel meer restte dan de soos oftewel een bijstandsuitkering.
Als iemand het verdient om met zijn lelijke kop op een billboard aan den volke vertoond te worden dan is het ome Bram wel. Maar om de een of andere reden maakt justitie meer (en liever) werk van de jacht op arme sloebers dan op graaiende witte boorden criminelen.

De rechercheurs komen mijn kant op; met een getrokken pistool. Ze blijven naast mij staan.  Nu zit ik hem toch wel even te knijpen! Twee van de drie knulletjes naast mij worden er uitgepikt en afgevoerd. Diepe zucht van verlichting. Niemand in het toestel protesteert; ook de andere F.supporters niet. Lijkt raar maar toch klopt het wel omdat de ‘normale’ F.-supporter (kan dat eigenlijk wel, een normale F.- supporter?), helemaal niks moet hebben van het vernielzuchtige tuig.
Ik vroeg het F.-supportertje naast me niks. Toen onze blikken elkaar zo maar ineens even kruisten, zei het foeilelijke kereltje spontaan:
‘Mijn vrienden zijn die zaterdag ook bij het Maasgebouw geweest. Ik niet. Was ziek.  Had wel graag mee geramd.’ Terwijl hij dit zei lachte hij zijn pikzwarte tanden bloot….of had hij nou zo’n eigentijdse beugel in zijn mond?
‘Ik heb nu twee kaartjes over voor Porto – Feyenoord; kopen?’
‘Nee, jongen, nooit! Ik ga alleen naar F. kijken als die club tegen Sparta moet spelen en voorlopig hebben we daar in Rotterdam geen last meer van. Bovendien: ik ga naar Porto voor zaken.’
Nadat de twee raddraaiertjes zijn afgevoerd is het vliegtuig snel opgestegen. Over twee a drie uur zijn we in Porto. Ik moet nu toch even gaan verzinnen wat ik met die klauwen met geld ga doen.
In de portemonnee van Bram zit zijn pinpas en tussen enkele briefjes van 500 euro zit een papiertje met zijn pincode. Ik moet wel opschieten. Er mag niet veel tijd zitten tussen geld opnemen  en uitgeven. Want na de geldopname ben ik subiet gelokaliseerd in Porto. Als ze me dan ook op zo’n mooi billboard zetten, tsja, dan ben ik heel gauw de lul!   



maandag 3 oktober 2011

Tot in de kleine uurtjes (4)

´Horen deze honden bij  u, meneer´ vraagt een dame onder aan de trap. Ik noch de rechercheurs krijgen de kans om te antwoorden. De twee woeste pitbulls denderen mijn trap op en kleunen in volle vaart bovenop die politiemensen en van de weeromstuit laat de dikke (rechercheur) van schrik de portemonnee van ome Bram uit zijn handen vallen. Gelukkig kan ik net op tijd de knip oprapen en in de binnenzak van mijn colbertje steken. De politiemannen zijn letterlijk even uitgeteld en te beduusd om te merken dat ik het hazenpad kies, ik sjees de trap af en loop in pittig tempo richting C.P. van Neckplein. Het centrum  van onze buurt. Daar is ook de taxistandplaats.

‘De beide heren pittbull, inderdaad het zijn overduidelijk reuen, boffen maar even met die heerlijk hapjes van oom agent die nu in mijn huisje voor het oppeuzelen liggen,’ denk ik onderweg. De halsslagadertjes van het rechercheduo zullen nu toch onderhand wel doorgebeten zijn. Toen ik nog boven was, lag een van die hondjes venijnig te grommen en halsstarrig te sjorren aan de rechterpolsslagader van de dunne. Het kan haast niet anders of de dikke en de dunne zijn op dit tijdstip al uit hun lijden verlost.

Buiten de normale ochtendkilte. Een beetje mistig ook. Ik moet hier even snel weg wezen, ook al heb ik  in feite helemaal niks van doen met de moord op ome Bram. Ja, okee, ik heb zijn geld gejat, stom, stom, stom, dat maakt me natuurlijk gloeiend verdacht. Ik kan die centjes van hem prima gebruiken. Ben al flink wat jaartjes werkloos; accountant was ik. Zestig jaar ben ik nu. Kom natuurlijk nooit meer aan de bak.  De laatste twee jaar ‘genoot’ ik een bijstandsuitkering en toen haalden ze het godverdomme bij de SOOS in hun hoofd om mij te verplichten een  of ander kutbaantje (papiergrijper, hondendrollenzuiger, straatveger, stadswacht, parkeerwacht) te nemen en….als ik dat kutbaantje zou weigeren, zou ik naar mijn uitkering kunnen fluiten. Nou, toen  knapte er wel wat bij mij………Ik vraag me wel af wie die pitbulls op ome Bram..... ….wacht even…….. ik ben nu onopvallend, snelwandelend op weg naar de dichtstbijzijnde taxistandplaats. Trouwens als de politie nou echt eens een stel criminelen in de kraag wil vatten, dan moeten ze die taxichauffeurs eens pakken. Ze weigeren een ritje als de afstand te gering is. Als je van Rotterdam Centraal naar Maassluis moet, rijden ze je via IJsselmonde, Barendrecht, Numansdorp, Pernis en Schiedam naar Maasluis. Vijftig euro rekent  de oplichter dan voor deze neprit. Klootzakken! En dan nòg ouwehoeren, dat ze door klanten in mekaar worden geramd. Maar goed ik ben wel mooi van ze afhankelijk nu. Moet naar het vliegveld. Te ver om te lopen en slechts eens  in de twee uur rijdt er een RET-bus daar naar toe. Daar vandaan ga ik dus vliegen ja, ja, mèt mijn  vliegangst en al. Sterk zijn! Het blijft toch de snelste manier om het land uit te komen. 
Ik kan natuurlijk een taxichauffeur zijn hersens in slaan en met die taxi naar België: gaan.  Maar nee, België is toch geen buitenland.  Griekenland, Portugal, Spanje  of Suriname, ja Suriname, daar spreken ze nog Nederlands ook. Da’s helemaal makkelijk. Ik heb alleen een vreselijk hekel aan Surinamers…..nou, kom op zeg, spreekt mijn innerlijke stem……..niet overdrijven, meneertje, ..........okee, ik heb geen hekel aan alle Surinamers natuurlijk maar aan sommigen en dan vooral aan Surinaamse mannen  met zo’n grote bek en van die grote, stevige  gespierde lichamen. Ik houd überhaupt niet van die sterke, grote, stevige,  gespierde mensen met een grote bek. Niet dat ik bang ben voor die lui, hoor, helemaal niet, maar toch………..
Ik neem een taxi naar Rotterdam-The Hague-Airport. Dit keer tref ik een Turkse jonge- man als taxidriver. Keurige chauffeur, dit keer geen metertje teveel gereden en de juiste prijs  gerekend: 13 euro. Ik weet namelijk de kortste weg naar het vliegveld omdat ik daar 5 jaar gewerkt heb als brandweerman. Destijds heette het vliegveld nog Zestienhoven. Toen ik daar werkte, nooit, ongelogen, nooit één brandje. Verveelde me rot daar. De enige lol beleefden we aan het in brand steken van sloopautobussen of vrachtwagens. Om te oefenen deden we dat. En dan weer blussen hè. De ene keer was ik ingedeeld bij de ploeg die de boel in de fik mocht steken en de andere keer zat ik bij de blusploeg. Voor behoud van een goede conditie moesten we een beetje zwemmen, beetje hardlopen, beetje klaverjassen. In die vijf jaar dat ik daar zat: geen enkele echte lekkere fik; ik ben nog geen twee weken weg en ja hoor, er crasht een toestel van TAP. Niet zo héél erg, 23 doden maar, 71 gewonden, maar fikken, fikken, daar had ik nou graag bij willen wezen.  
Wat zeur ik eigenlijk? Ik moet zo snel mogelijk een ticket zien te krijgen voor een vlucht naar een land met een aangenaam klimaat en een aangenaam regiem om daar een goede bestemming te vinden voor de centjes van ome Bram.
Het is nu zeven voor half elf. Om vijf voor elf vertrekt er een kist naar Porto. Het wemelt van lui met Feyenoordshirtjes.   Als ik ergens een klere hekel aan heb dan is het aan F. en aan F.supporters. Maar ja door me op een luchthaven te begeven, neem ik het risico F-supporters tegen het lijf te lopen. Ik bid nooit maar nu begin ik zomaar ineens spontaan te bidden voor een behouden vlucht  voor  mij naar Porto en voor de F-supporters naar Moskou. Mijn club is Sparta. Spartasupporters met Spartashirtjes en de Sparta-piet zijn al sinds 1958 niet meer op luchthavens gesignaleerd en waarom zouden ze ook, ze hadden er absoluut niks te zoeken.

vrijdag 30 september 2011

Tot in de kleine uurtjes (3)


De nog aangeklede romp zie ik nu enkele meters verder op de kade liggen. Koddig om te zien. Bij C&A staan zulke (namaak)rompjes op een statief om een colbertje te showen. Minder bloederig dat wel. Ik neem voor de zekerheid zijn nog goed gevulde portefeuille maar in bewaring, voordat een ander dat doet. Thuis tel ik de poet wel. Om het geld hebben ze het dus niet gedaan.
Politie ga ik nu niet meer bellen. Ome Bram (alias Kleintje Pils) is nu toch dood en wat kunnen die pitbulls er aan doen dat ze hem hebben dood gebeten; die kan de kit moeilijk arresteren. Ze hadden blijkbaar trek in wat lekkers. Jam, jam, smullen van ome Bram. Da’s maar gekheid natuurlijk, die honden volgen alleen maar hun instinct. Of zou iemand die beesten willens en wetens op ome Bram hebben àfgestuurd? Had ome Bram misschien vijanden? Kan toch haast niet, zo’n lieve oude man? Of toch wel?


Mijn bed heb ik die nacht niet eens gehaald. Ik vind mezelf om half negen ’s ochtends terug op mijn driezitsbankje. Ik wordt gewekt doordat er ongewoon lang op mijn deurbel wordt gedrukt en ik sterf toch al van de koppijn.
Het zijn rechercheurs van bureau Hooftplein. Hier vlakbij. Of ze even binnen mogen komen. Vanzelfprekend. Why not?  Zo mogen wat mij betreft ook naar boven komen. Ik vind het allemaal best. Ik pak snel even een zooi paracetamolletjes. Bij mij werken die prima tegen een kater.
Nu zie en ruik ik pas weer mijn laatste restanten kots liggen van vannacht. Tegen het dressoir gekwakt en daarlangs afgedropen tot plasjes op het laminaat daaronder. Als de rechercheurs mijn woonkamer binnen stappen, sta ik met mijn kont omhoog die zure troep op te ruimen. Gelukkig maar dat ik een vent ben, wat zouden ze anders wel niet van me denken!

Of ik nog iets bijzonders gezien heb vannacht op weg naar huis, willen ze weten.  Het kost me moeite de film van vannacht weer zichtbaar te maken. Café de Draaitol, afscheid van mijn vriend René, en dan alleen via de Spangense kade op huis aan. Niks bijzonders eigenlijk. Maar dan gaat me iets dagen…………. ‘iets bijzonders’, tsja,   dat kan je wel zeggen ja:  bloed, bloedplassen, beenhompen en pitbulls met armen in hun bek; het was je reinste horror wat ik daar allemaal zag. Ik was alleen zo godsgruwelijk teut, dat ik niet alles meer precies weet .
‘Het was ome Bram’, zegt de rechercheur, die met de dikke buik.
‘Ome Bram?’ wie is dat nou weer. De rechercheur beschrijft het slachtoffer dan en zegt dat hij ook stamgast is van de Draaitol.
´Oooooo, u bedoelt ´Kleintje Pils´, zeg dat dan meteen, man, ja, sorry ik ben nog niet wakker, hoor´.  
De politiemannen zeggen dat ze bij me aankloppen omdat ik met mijn schoenen in het bloed van Bram heb staan soppen. Mijn bloedvoetstappen leidden hun vervolgens tot mijn huis. Ze hadden ook gezien dat ik een tijdje had staan draalen bij het rompje. Alsof ik daar wat aan het zoeken was. Er zat geen portemonnee in zijn binnenzak of die zat er niet meer  in. Volgens de vrouw die in zijn stamkroeg: ‘de Draaitol’, altijd achter de tap staat, gaat ome Bram nooit op stap zonder zijn portemonnee.
Wij vermoeden, aldus de rechercheurs,  dat de overvallers het op zijn geld hadden gemunt. Een ander motief kunnen we vooralsnog niet bedenken.  
Ze willen gelijk een paar jasjes van me bevoelen. Ik wijs naar mijn groene jasje op de kapstok, dat ik gisteravond aan had. Begin daar maar mee. Dat lijkt me wel zo handig. Tot mijn schrik is het gelijk al raak: ome Bram zijn  portemonnee. Hoewel, de mijne is het  zeker niet. Volgens de rechercheur, die de portemonnee even openmaakt,  is het inderdaad die van Bram. Ik vraag me hardop af hoe die in godsnaam in de binnenzak van mijn jas is gekomen; iemand wil mij zeker een loer draaien. De rechercheurs kijken elkaar aan en lachen smalend alsof ze denken:
‘Ja, ja , houd jij je maar van de domme manneke. Het feit dat jij zoveel geld van ome Bram in je jasje hebt zitten is voor ons voldoende aanleiding je in hechtenis te nemen op verdenking van moord met voorbedachte rade. Op het politiebureau zullen we onderzoeken of de afdrukken van de bebloede vingers van jou zijn.’
Weer wordt er bij me aangebeld de politie wil perse de deur open doen.
´Horen deze honden bij  u, meneer´ vraagt een dame onder aan de trap. De rechercheurs krijgen geen kans om te antwoorden. De twee woeste pitbulls denderen mijn trap op en kleunen in volle vaart bovenop die politiemensen.

maandag 26 september 2011

Tot in de kleine uurtjes (2)

Na die trappistjes op rekening van Janneke, vinden René en ik het echt wel welletjes. Het is alweer bijna licht aan het worden als René en ik als dronken tollies op huis aan gaan. Na een minuut of tien slingeren, scheiden onze wegen. Rene woont Bovendijks; ik Benedendijks, langs de Schie.
Wanneer ik al mijn bitterballetjes en trappistjes d’r uit sta te kotsen, vlak boven een oude roeiboot die in de Schie ligt, doe ik, een afgrijselijke ontdekking: op de grote, zware, zwarte keien onderlangs de kademuur liggen, half in het water, hompen been. Duidelijk mannenbenen; groot, stevig en zwaar behaard. Twee grote plassen bloed. Een spoor gevormd door grote bloeddruppels, dat leidt naar het water.
Of het van die afgerukte lichaamsdelen komt of van de overdosis trappistjes, weet ik niet maar als ik voorovergebogen die hompen in het kanaal nog eens bekijk moet ik  spontaan nog een flinke portie kotsen. Wat een godsgruwelijke straf staat er trouwens op te veel alcohol drinken. Een gevoel van misselijkheid dat je laat janken als een hyena. Een hoofdpijn die alleen verdwijnt bij knetterhard beuken van je hoofd tegen een betonnen wand. Een smaak in je mond alsof je dooie ratten à la crème hebt zitten vreten.

Alleen die beenhompen zie ik, verder niks. Het is te donker om te zien of dat witte pakket, verderop in de Schie, de romp is. Het was blijkbaar niet makkelijk die benen netjes van de romp te scheiden. Met een kettingzaag had gekund. Ik vermoed eerder dat brute kracht gebruikt is. De bovenkanten van die beenhompen zien er nogal rafelig uit. Te zien aan die twee grote plassen bloed zijn die pootjes er gewoon van de romp gerukt.  Waarschijnlijk was het slachtoffer nog in leven, toen zijn benen werden afgerukt. Of hij was nog maar nèt dood, dat kan natuurlijk ook. Zijn bloed was nog niet gestold.
Zal niet makkelijk gegaan zijn, dat scheiden van romp en benen. Ik kan me niet voorstellen dat twee mannen, ook al zijn ze beresterk, dit überhaupt voor elkaar kunnen  krijgen.  
Natuurlijk! Hij zou ook ‘gevierendeeld’ kunnen zijn. De oude Romeinen lustten daar wel pap van. Werd er een ter dood veroordeelde misdadiger of politicus gevierendeeld dan gebeurde dat vaak in een groot stadion, het Collosseum bijvoorbeeld, dat dan bomvol zat met een dol enthousiaste menigte. Toegang geheel gratis. Voor het vierendelen waren vier paarden nodig. Eén paard werd vastgemaakt aan de linkerarm van een persoon; één aan de rechter arm; één aan het linkerbeen en één aan het rechterbeen. De paarden werden dan opgejaagd; alle vier een andere kant op. Armen en benen zijn dan op deze onsympatieke wijze in een mum van tijd van de romp gescheiden. Zou je heden ten dage even iemand willen vierendelen; dan zal zal dat met  4 auto’s of motoren gebeuren.  Maakt wel een teringherrie. Alles en iedereen in de omgeving is dan in staat van alarm. 
Als hier de vierendeelmethode gehanteerd zou zijn, dan zou er toch veel meer bloed zichtbaar moeten zijn en eigenlijk heb ik hier, met mijn kotsmisselijke lijf niet meer dan die twee plassen bloed van die afgerukte benen gezien….trouwens: dat bloed begint nu ook al stevig te meuren. Voor de zekerheid loop ik nog wat verder door en geef mijn ogen goed de kost. Dicht tegen de huizenrij langs de Schiekade ligt iets. Iets wat ik van hieruit niet kan zien. Ik tol er naar toe. Als ik het object  nader, hoor ik gegrom. Van rechts. Van links. Twee pitbulls. Allebei kijken ze me bloeddorstig aan; kwijlend  met een homp arm in hun bek. En tussen hen in ligt een hoofd. Ongetwijfeld van het slachtoffer. Ik zie zijn al flink toegetakelde achterhoofd. Stukjes hoofdhuid en plukken haar liggen naast het hoofd als eierschillen naast een net gepeld eitje. Van hun dreigende gegrom trek ik me niks aan en haal, als een getructe voetballer, de verminkt kop onder mijn voet door naar me toe. Mijn geluk is dat die armen klem zitten in die pitbullbekken. Ze kunnen voorlopig he-le-maal niks beginnen.
Nog een klein zetje tegen die kop en ik zie zijn dodenmasker. Nee! Zie ik dit goed? Dit is verdomme ome Bram van café de Draaitol; de man van tien tot tien op de barkruk. De man ook van 600.000 euri.
De nog aangeklede romp zie ik nu enkele meters verderop liggen. Ik neem voor de zekerheid zijn nog goed gevulde portefeuille maar in beslag, voordat een ander het doet. Thuis tel ik de poet wel. Om het geld hebben ze het dus niet gedaan.
Politie ga ik nu niet meer bellen. Ome Bram is toch dood nou en wat kunnen die pittbulls er nou aan doen dat ze hem hebben dood gebeten. Ze hadden trek in wat lekkers dus zijn ze hem nu aan het oppeuzelen. Jam, jam, niets lekkerders dan ome Bram.  Ach, die honden volgen alleen maar hun instinct. Toch? Of zou iemand die beesten op ome Bram hebben afgestuurd. Had ome Bram vijanden? Kan haast niet. Of toch wel?  

woensdag 21 september 2011

Tot in de kleine uurtjes (1)

Wij , mijn vriend René en ik zitten vanavond al vanaf een uur of zeven te zuipen en een beetje te ouwehoeren in ‘Café de Draaitol’, onze stamkroeg. We hebben vanmiddag samen gevoetbald. We spelen in het tiende van v.v. HLV en ook deze middag hebben we verloren en ook weer met grote cijfers: 7 – 3.  Het wordt zo langzamerhand een traditie voor ons om hier op zaterdagavond het verdriet over de nederlaag van die middag weg te spoelen.
René heeft om te voorkomen dat we door onze bodem heengaan, net een portie bitterballen besteld bij Janneke, de uitbaatster.  Het is dat ik het weet maar ik zou toch zweren dat we in ‘lotiaarD ed éfaC’ zitten, dat zie ik tenminste van achter de bar in sierlijke letters op het grote caféraam staan.  
Dag in dag uit zit hier altijd dezelfde man, op de eerste barkruk naast het raam. Het scheelt maar heel weinig of hij zit op straat. De letter ‘i ’ van lotiaarD op het caféraam staat precies boven zijn hoedje. Vóór hem staat een glaasje bier. Zijn glas is vol, half vol of half leeg maar nooit zit hij daar met een leeg glas voor zijn paarse neus. ‘Kleintje pils’ noemen we hem hier. Van 10 uur ’s ochtends tot 10 uur ‘ avonds kan je hem hier uittekenen. Ook altijd diezelfde houding, ellebogen op de bar, gekromde rug, kin bijna loodrecht boven zijn bier; ’s middags zakt zijn kin bijna zijn glas in.
René vertelt me dat Ome Bram (want zo heet Kleintje Pils in het echt) renteniert. Hij is nog maar net vijftig en hij werkt al zeker acht jaar niet. Hij heeft een paar dochterbedrijven van de Post naar de kloten geholpen en vijftigduizend mensen verplicht om hun vaste contract in te leveren voor een tijdelijk arbeidscontract. Na de reorganisatie liep zijn contract af en ontving ome Bram de ruimhartige bonus mee van 600.000 euro.
Dan verbrand ik me bek opeens toch lelijk aan zo'n kokend hete bitterbal, zeg.  Impulsief spuug ik het balletje uit en dat plonst in Janneke's spoelwater. Wel stom!
Van die 6 ton kan hij Bram nu alweer 8 jaar redelijk rondkomen.  Bram heeft niet zo veel nodig. Het is tien uur; hoogste tijd voor  ons  'kleintje pils'.
Onder de mooie ronde kleine ‘o’ van ‘Café de Draaitol’ staat Janneke, de vijftig jarige Draaitol-diva annex uitbaatster. Haar naam, doet iets kleins vermoeden maar dat is allerminst het geval. Ze had gewoon beter Jan kunnen heten, want  ze  is een mevrouw waaraan werkelijk alles groot is, tenminste alles wat van de buitenkant zichtbaar is. Want mijn broer Simon, die zich hier ook al mag laten vollopen, heb ik wel eens horen zeggen dat Janneke, wel grote tieten heeft maar een klein hartje. Hoe hij aan die wijsheid gekomen is, heeft mijn broer me nooit verteld.
Janneke is vandaag bijzonder in haar sas, zo zegt ze,  want Chiel, een ex-buurtgenoot en een oude vlam van haar, is vanmiddag weer eens langs geweest. Chiel is hier jarenlang de buurtpostbode geweest. Zeker drie jaar geleden dat hij hier was. Hij ziet er slecht uit, die jongen. Problemen. Volgens René heeft zijn vrouw hem gedumpt en houdt zij het nu met een 10 jaar jonger ventje.
Met een vies gezicht vist Janneke de verminkte bitterbal uit haar doorgaans zo proper spoelwater. Om haar gemopper daarover voor te zijn vraagt René hij aan haar:
‘Niks voor jou, zo’n jonkie als Chiel?’.
‘Nou, René, een groen blaadje is niet te versmaden maar ik vrees dat die oude grijze Thijs van mijn geen goedkeuring zal geven aan die relatie en je weet hoe Thijs is.’
‘Jaloers mannetje hè?’ zeg ik. ‘Dat is wel jammer, want zo’n prachtige vrouw als jij, Janneke,  heeft juist een ruimdenkende, trouwe, liefdevolle partner nodig èn talloze stille en iets minder stille aanbidders. Daar word je alleen maar mooier van.’ Dat komt lekker aan bij haar.  Ze gaat eens extra goed rechtop staan, kijkt tevreden neer op haar weelderige boezem, streelt zichzelf over beide nog redelijk slanke flanken en zegt dan, tevreden lachend:
'Jongens, neem nog wat te drinken op mijn rekening!' Na die trappistjes op rekening van Janneke, vinden René en ik het echt wel welletjes. Het is alweer bijna licht aan het worden als we tollend op huis aan gaan




wordt vervolgd

zondag 18 september 2011

Toeclips (2)

‘Mieneer, deze winkel viel klein. Viel klein moeilijk verkopen fiets hier.’  De zwaar besnorde Turkse chef van dit Aldifiliaal heeft helaas niet begrepen wat ik wil. Maakt niks uit. Ik heb zelf geconstateerd, dat wat ik wou hebben: wielrenschoenen, er  gewoon niet zijn.
De andere Aldi zit in een voormalig ziekenhuis, dat tot winkelcentrumpje is omgebouwd. Een mooie grote Aldiwinkel. En jawel, ik zie ze van verre al liggen maar ook hier geen maatje 45.

Ik loop nu een lege winkelwagen voort te duwen. Die beveiligingsbokito hier verplicht me daartoe. Gewone kleine winkelmandjes, zoals bij elke supermarkt, kent Aldi niet. Of je nu voor een pakje boter komt of voor 100 rollen pleepapier, dat maakt niet uit: de kolossale winkelwagen is verplicht.  En wat ik dan weer eens meemaak in de buurt van de kassa. Ik bedoel in de buurt van die drie kassa’s. Daar staat een file van 13 klanten vòòr me. Dat wordt gewoon minstens twintig minuten à een half uur in de rij. Razend maakt het me dat ze met déze drukte, één van de drie kassa’s gebruiken. Bij Albert Heijn trouwens hebben ze veel  kassa´s en het merendeel daarvan is nog open  ook. Alleen ben je in die zaak wel veel geld kwijt voor je boodschappen.
Het valt me nu trouwens ineens op dat de rij voor de kassa zich moet opstellen langs een schap gevuld met chocola, drop en ander lekkers, koek ook. Dat zal vast niet per ongeluk zijn. Heerlijk geurend. Ik ben daar niet gevoelig voor die snoeptroep maar ik zie menige klant vòòr me zwichten voor de verleidingen en hun winkelwagen volstoppen met de lekkernijen.

Daar sta  ik dan, voor lul in de rij, met mijn lege karretje.
‘Kan er niet een kassa bij?’, bast een van de klanten chagrijnig. Het is, een oude vent, een ruwe bonk, vast een havenarbeider of zo met zo’n grote kop, een zware baard. In zijn winkelwagen liggen twee sixpacs Aldibier, vijftien pakken namaak zware Van Nelle en drie felgekleurde king-size aanstekers.
Daar staan we dan met zijn veertienen; oh nee zestienen want er staan er inmiddels twee achter me. Even een beetje loeren in de andere wagentjes. Toch tijd zat.  De ene klant  heeft voor drie weken eten ingeslagen de ander staat te zuchten met dat blikje tomatenpuree in zijn kar. Er staat er een met drie kratten bier en dat half kreupele omaatje, wat zie ik in háár boodschappenwagentje? Nee hè? Godgloeiende godverdomme: die wielrenschoenen maatje 45, mijn maatje! Dat oude klerewijf heeft die schoenen vlak voor mijn neus weggekaapt. Ben ik een paar minuutjes te laat, Sjiezus! Nu sta ik hier met lege handen. Zal ik, heel sneaky,  een poging wagen om die schoenen over te hevelen naar mijn wagentje? Die beveiligingsbokito zie ik wel steeds mijn kant op kijken. Zou hij mijn gedachten kunnen raden?
‘Zijn die schoentjes niet veel te groot voor u, oma?’ vraag ik, wijzend naar de schoenen in haar kar.
Ja, voor haar zouden zij zouden ze te groot zijn:
‘Ik heb zelf maatje 36 en het is al heel lang geleden, dat ik naar de sportschool geweest ben, jongeman. Nee, deze zijn voor mijn zoon, die heeft maar liefst maat 45; maat kano zeg ik wel eens. Nou dat vindt hij helemaal niet leuk om te horen.’
‘Mag ik ze even nader bekijken, mevrouw?’vraag ik .Haar antwoord wacht ik niet af. Ik pak ze gewoon.  
‘Ik heb ook maatje 45, oma. Helaas lag er niks meer in de bak van mijn maat.’
‘Ja,’ zegt ze, ‘dat klopt, dit was de laatste. Ik had echt geluk deze keer.’
‘Tsja, zeg ik terwijl het maatje 45 langzaam in de richting van mijn kar beweeg.’
‘Mijn zoon is zo’n grote vent, die heeft echt wel zo’n grote maat nodig. Hij werkt hier. Kijk daar staat hij toevallig en ze wijst op de beveiligingsbokito.’
Hij heeft al een paar stappen in mijn richting gemaakt.
‘Gefeliciteerd mevrouw,’ zeg ik en gooi de schoentjes weer gauw terug in haar wagentje.

Mijn hoop is nu alleen nog gevestigd op de Aldi bij Pathé op Zuid.
Ik vraag aan de chef waar het fietsspul ligt. Hij wijst naar een bak.
 ‘U moet wel snel wezen, meneer want die schoenen zijn zo weg.’ Ik ren als een gek naar die bak, want ik zie nòg een sportief ogende heer die kant op lopen. Die blijkt voor wat anders te komen. Hij pakt een pot boerenjongens op brandewijn en loopt naar de kassa.
Buiten adem en bezweet, na het pittige fietstochtje over de Willemsbrug, kan ik slechts constateren, dat hier wederom alleen nog maar de kleine maatjes aanwezig zijn.
Achteraf vind ik nog het ergste, dat ik de Aldi voor deze belazerij eigenlijk nog beloon ook, door de ingrediënten voor mijn avondeten in die zaak te kopen: een bloemkooltje (lekker, met kerrie-ananas-saus en een balletje gehakt) en een  tiramisutje.
Als ik die schoentjes onder het avondeten aan had kunnen hebben, ….dan had ik, zeker weten, twee keer zo veel van mijn bloemkoolprakkie kunnen genieten als nou. Echt waar! Maar ja, niks aan te doen.