Voor één van mijn goede vriendinnen, die liegt,
dat ze nooit mijn verhaaltjes leest.
‘Neem een huisdier’, krijg ik als alleenstaande vaak te horen. Vandaag ook weer. Van Fred. Lange tijd niet gezien. Een ouwe schoolvriend.
‘Wat voor dier, Fred?
Ik woon vijf hoog in een lullig appartementje. Verder trek ik er, als AOW’er
zijnde, dagelijks op uit: veel wandelen, fietsen, naar het theater, de bios en twee
weken per jaar ga ik met een groep ouwe knarren fietsen over onze Limburgse bergen.
‘Tsja, ik denk dan
gelijk aan een hond', zegt Fred 'zeker met dat vele wandelen van je. Maar gezien je
andere activiteiten …moeilijk, moeilijk. Kan je van die fietsvakantie geen
wandelvakantie maken? Een hond doet niets liever dan rennen!’
‘Oh neen, Fred! Die fietsvakanties
blijven er in! En dan? De hond mee? Dat beest wordt toch horendol van die
fietsers. Hij loopt ook continu in de weg. Dat wordt een kwelling voor mensen en
dier.’
‘Waar ik vooral tegenop
zie is dat ik de hond drie of vier keer per dag uit moet laten. Als ik wat ‘heb’:,
een verjaardag, vergadering, bios of theater zal ik een oppas moeten regelen. Een
hond is een handenbindertje. Eigenlijk moet je bij alles nadenken over de gevolgen voor jou en de hond.
‘
‘Vroeger, Fred, toen mijn
ex en ik nog jong waren en onze kinderen klein, hadden we een heel leuke
hond. Een bastaard Gordon Setter. Sita noemden we hem. Een vrolijk beest waar
het hele gezin van genoot. Hem te herinneren maakt me nu weer blij.
Zelfs onze drie poezen hielden van hem. Hij liet hen (met frisse
tegenzin) soms rustig een deel van zijn eten oppeuzelen. Toen moesten we
óók vaak van alles regelen om bijvoorbeeld drie weken naar Frankrijk te kunnen.
Voor het overige sleepten we Sita gewoon altijd overal mee naar toe. Het
uitlaten deden we, toen de kinderen wat groter werden, om de beurt, met zijn
vieren. Soms ‘vochten’ de jongens er om wie Sita mocht uitlaten. Wat hebben we van
Sita een plezier gehad! Bij een gezin, als dat van ons toen, ervaar je een hond niet zo gauw als een last. Maar
als ik me nu, op mijn ouwe dag, in m’n uppie, voorstel als hondenbezitter, zie
ik huizenhoog op tegen al dat gedoe.’
‘En een poes dan? vraagt
Fred. ‘Een poes kan prima alleen zijn en hoef je nooit uit te laten. Want
… daar is de kattenbak!’
‘Oh alsjeblieft Fred. Neen!’
Flap ik er gelijk uit ...’die stank in mijn huis… neen! …en aahhh, die kattenharen overal op en onder.
Ik krijg nu al kriebels. ‘
‘Bij jou past nu het
best een goudvis,’ zegt Fred gekscherend, ‘daar heb je een rustige,
propere, bescheiden, solitaire huisgenoot aan’. Ik heb er zelf drie
rondzwemmen.’
‘Okee, Fred. Thanks! Ik
ga eens een hengeltje uitgooien. Je weet maar nooit hoe een koe een goudvis vangt,’
ik schaam me een beetje omdat ik hard moet lachen om mijn eigen flauwe grap.
Fred is net naar huis en
als ik even sta te plassen, valt mijn oog op het tegeltje met de wijsheid: ‘Visite
en vis blijven drie dagen fris. ’
‘Toeval bestaat niet’, zegt één van mijn goede vriendinnen. Zij leest altijd alles van mij. Dat zegt zij tenminste.
