Zes hoog is de flat. Op elke verdieping twintig appartementen. Ik woon op de zesde. Het is drie uur in de middag. De meeste buren hier ken ik niet eens. De meeste buren mij trouwens ook niet, denk ik. Een oude dame opent de toegangsdeur tot de flat. Ik glip met haar mee naar binnen.
‘Woont jij hier?’, vraagt de vrouw achterdochtig.
‘Jazeker,’ zeg ik
tegen het dametje.
‘Heb je dan geen sleutel?’
‘Nee,’ zeg ik, ‘niet
bij me.’
‘Dan kan je toch wel bellen?’
‘Ja, dat had ik kunnen doen.’
‘Waarom deed je dat dan niet?’
‘Er is nu, denk ik, niemand thuis.’
De lift is er. Ze stappen in.
‘Ik moet naar zes en u?’
‘Naar vier.’
De jongeman drukt op de knopjes.
‘Als je geen sleutels bij je hebt dan kan je er boven toch ook
niet in.’
‘Ja, ik kan er wel in. Mijn buurman heeft ook sleutels van
mijn huis.’
‘Waarom belde je daar
dan niet aan?’
‘Ik vond het wel
makkelijk om gelijk met u naar binnen te gaan.’
‘Woon je allang
hier?’
‘Vier jaar.’
‘Zo, vier jaar al … vreemd …..ik heb je nog nooit eerder
gezien.’
‘O,' zeg ik, ‘maar ìk
ken u wel hoor!’
‘O ja?’
‘Jazeker, ik zie u en uw zus hier regelmatig in de hal
wachten op de buurtbus..’
‘O ja, nu zie ik het ook. Jij bent van die rolstoel.’
‘Drie maanden heb ik in een rolstoel gezeten, ja.’
‘En je lóópt nu weer … daarom herkende ik je niet … je bent
nu ineens zo lang.’
‘Ja, ik zit al een
week niet meer in die rolstoel. Lopen gaat nog niet zo goed ….moet nog flink
oefenen.’
‘Nou, doe je best dan, hè, zal ik maar zeggen.
‘Trouwens, mevrouw, wel goed hoor, dat u me daarnet niet zo
maar liet binnenkomen.’
‘Ja, ik ben niet meer zo goed van vertrouwen. Heeft vast met
mijn leeftijd te maken.’
‘U bent een van de weinigen hier die nog een beetje oplet.’
‘Tja. Nou, we zijn op vier. Ik moet er hier uit … dag, ik
hoop dat je weer snel goed loopt.’
‘Geen probleem! Dag mevrouw. Fijne dag!’