vrijdag 27 augustus 2021

HANDHAVERS

Behalve de handhavers Rik en Leen is er geen kip te bekennen op het plein van winkelcentrum ’t Hoge Bos. Logisch wel, ‘t is rotweer. Regen … wind. ‘Hé Rik loop es effe niet zo hard man … kan je zo haast niet  bijhouden,’  hijgt Leen. Hij  is duidelijk de oudste van de twee, met z’n grijze koppie en z’n uitpuilende buikje. ….’Hebbie vanmorgen de krant nog gezien?’ vraagt Leen ‘dat grote portret … op de voorpagina … van Charley Watts … die ken je toch wel?’

Rik reageert niet, let scherp op, kijkt rond. Hij hoort Leen wel praten maar wat hij zegt dringt niet tot hem door.

‘hebbie echt nooit van Charley Watts gehoord,’ gaat Leen verder … ‘hij is dood … gisteren … drummer was tie van de Roll …’  ‘Hé kijk daar, die fietser, die gaan we even aanhouden.’  Rik houdt de fietser aan.  Het is een jongen van kleur, een jaar of zestien, dreadlocks,  geel regenpak.

‘Goedemorgen meneer, zou u even willen afstappen; ja, zet uw fiets maar even op de standaard. Weet u dat u hier niet mag fietsen?’ ‘Eh …nee.  Ik fiets hier al jaren.’ ‘Dit is van het begin af aan voetgangersgebied, meneer. De veiligheid van voetgangers heeft hier prioriteit.’ zegt Rik. ‘Waar jij het plein op fietst, staat het fietsverbodbord.’ ‘Het is hier meestal rustig. Ik kijk ook altijd … ’ Leen laat hem niet uitpraten: ‘Dat grapje gaat je honderd euro kosten …’ ‘o, zoveel heb ik niet bij me.’ ‘Dat hoeft ook niet, je krijgt een brief thuis … daar staat in hoe je die honderd euro aan ons  moet betalen.’  ‘We gaan eerst even jouw gegevens noteren, zeg maar: wat is je naam?  O, wacht,  loop maar mee … gaan we droog onder die luifel daar staan; schrijft makkelijker.

Een uitzonderlijk lange vrouw, met een fel groene paraplu, laat onder de luifel haar hondje, een Jack Russel uit: ‘zo,… lekker bezig jongens? Natuurlijk moet een zwarte weer de lul zijn, hè?  Wat heeft die jongen nou helemaal misdaan?’ Bassie, de Jack Russell ondersteunt, boos blaffend naar de handhavers, zijn vrouwtje. ‘Op dit van God verlaten plein fietsen? Tsjonge, jonge, jonge! Wat erg zeg   wees verdomme fideel en geef die jongen een waarschuwing en laat hem gaan.’

‘Bemoeit u zich hier niet mee, mevrouw, dit is uw zaak niet, loop door met uw hondje en laat ons  ons werk doen of wilt u soms een proces verbaal wegens insubordinatie?’ dreigt Rik. Op dat moment geeft de jongen Leen een duw, rukt de fiets uit zijn handen en weg is hij, als een speer. Die zijn ze kwijt … ‘stop’ … ‘kom terug’ …’halt’ … ’t klinkt een beetje onbeholpen.  ‘Kom  Bassie, we gaan weer verder,’ de vrouw lacht in haar vuistje.

Met zijn mobilofoon geeft Rik het signalement van de knul door en de vluchtrichting. Hij baalt als een stekker: ‘Aan jou heb ik ook niks, klootzak …. had je die fiets nou echt niet steviger kunnen vasthouden?’ ‘Sorry, ik liet me afleiden door jou en dat wijf met die grote bek.  ’t Is ook altijd gedonder met  die zwarten, hè Rik?’

donderdag 26 augustus 2021

EEN VERJAARDAG

Belinda is vandaag jarig. Ze is vierendertig geworden. Voor het eerst sinds vijf jaar viert zij haar verjaardag weer eens. Haar man, Nico, vindt het een uitstekend idee. Hij is een echt gezelschapsmens. Zelf viert hij elk jaar zijn verjaardag.  Belinda ziet er beeldschoon uit. Ze zijn afgelopen zaterdag met z’n tweetjes naar de stad geweest  om haar helemaal in het nieuw te steken. Vanavond heeft ze het zwarte jurkje aan, charleston stijl, een zwarte opengewerkte panty en hoge zwarte pumps met ’n bandje.

Het was nog vroeg; half zeven pas. Slingers heeft Nico vanmiddag al opgehangen.  Ze heeft net de bowl, die  ze gemaakt had in de koelkast gezet. Die is nu bijna vol; de meest plek wordt ingenomen door de pilsjes en de flessen frisdrank.  Belinda haalt het grote stuk extra belegen kaas, toch zeker een kilo, uit de koelkast om het in blokjes te snijden.  Dat doet ze met het broodmes, dat daar eigenlijk niet zo voor geschikt is … ‘had ik voor mijn verjaardag moeten vragen, een kaasmes’.  De slagroomtaartaart met vierendertig (!) kaarsjes en de appeltaart moeten zo langzamerhand wel op de keukentafel gezet worden. Dat geeft ook weer een beetje ruimte in de koelkast, bovendien is een wat afgekoeld stuk taart smaakvoller dan zo’n koude hap. Nico snijdt met het grote vleesmes eerst  de slagroomtaart in  acht gelijke partjes  en doet dan hetzelfde met de appeltaart, ‘dat kan maar beter gedaan zijn vòòr de visite binnenstroomt,’ denkt hij. ‘Zal ik alvast koffie gaan zetten, schat? ‘Hoe laat is het nu, Nico?’ ‘Zeven uur.’ ‘Nou, wacht dan nog maar even,’ zegt Belinda, ’als je daar om half acht mee begint is het vroeg genoeg, toch. Wil jij de kinderen alvast in bad doen, dan kunnen ze straks in hun pyjama een uurtje langer opblijven … wat drinken en taart eten.’

De kinderen, Eef (6) en Kim (5) zitten onderuitgezakt voor de tv; ze kijken naar ‘Sarah en de eend’. Nico weet dat de tekenfilm binnen een paar minuten is afgelopen; hij kijkt nog even met zijn koters mee tot het eind van de film. Hij zet de tv uit. ‘Kom, jongens, in bad.’  Eef staat op van de bank en slentert  naar zijn moeder in de keuken ‘mag ik een stukje kaas, mam?’ ‘Ja, neem maar, jongen.’ Kim, die al kleine oogjes heeft van de slaap, blijft zitten; ze steekt haar armpjes uit naar Nico: ze wil naar de badkamer gedragen worden.  ‘Belinda?’ ‘Ja, Nico.’ ‘Ik denk dat jij beter de koffie kan zetten anders moet ik de kinderen zo gehaast in bad doen.’ ‘Oké, doe ik … zal ik maar twee potten zetten, dan hebben we in ieder geval genoeg.’

De bel gaat. Tegelijkertijd hollen de schone kinderen, in hun koekiemonsterpyjama’s de huiskamer in; ze zetten de tv weer aan. ‘Neen jongens, nu geen tv meer, we krijgen zo bezoek,’ zegt Nico, hij doet de tv uit en gaat zich als een speer omkleden … de kids hebben hem kletsnat gespetterd. De koffie is klaar. ‘Hallo?,’ zegt Belinda. ‘Trees  en Jaap hier.’  ‘Ja, ik doe open.’  Ze doet ook alvast de deur van het appartement open. Nico en Belinda wonen op de zestiende étage. Het duurt altijd wel even voordat het bezoek boven is. De lift is nogal traag. Inmiddels heeft Nico zich omgekleed; hij is nu net als zijn jarige vrouw helemaal in het zwart.

Jaap en Trees komen binnen: ‘zo … en waar is het feestvarken?’ lacht Jaap en loopt naar zijn zus om haar te feliciteren, dat doet Trees ook: ‘van harte Belinda’ en geeft haar een enveloppe met inhoud: ‘koop er zelf maar wat van, lieverd’.               

woensdag 25 augustus 2021

PANNENKOEK ETEN

 

De vriendinnen Paulien en Laura verwennen zichzelf in een pannenkoekhuis.

‘Ik vraag me toch af, Paulien, waarom de Hoogstraat hier in Schiedam, niet meer de allure heeft van pakweg vijfenveertig jaar geleden toen het nog een populaire winkelstraat was. Tegenwoordig zou dat toch een A-locatie genoemd worden,’ zegt Laura terwijl ze een veel te groot stuk van haar pannenkoek met spek en kaas in haar mond propt, ‘als jong meisje kwam ik hier heel graag met mijn moeder en tantes … ik kan me nog goed herinneren … dat hier bij Smoorenburg kleren voor mij werden gekocht,  weet je Paulien, ze hadden daar toen zulke leuke dingen, juist ook voor meisjes van mijn leeftijd , jurkjes, rokjes,  bloesjes en ……’  Laura stikt bijna in haar pannenkoekhap en spuugt een deel van de hap, gekauwd en wel, terug op haar bord ‘sorry hoor Paulien,’ zegt  ze nog … ‘en oh, dát zal ik nóóit vergeten: de hele outfit voor mijn eerste Heilige Communie, behalve dan de schoentjes, daarvoor moesten we natuurlijk naar van Haaren, die zat ook op de Hoogstraat’  enigszins schuldbewust kijkt ze  Paulien aan als ze de fijngekauwde, uitgespuugde pannenkoekstukjes weer in haar mond stopt …  ‘ als we die straat dan een keer helemaal uit en weer terug gelopen hadden, gingen we, ’s winters althans, door naar de Hema, schuin aan de overkant, daar  namen we dan een kwart rookworst, heerlijk zo warm, zout en vet … wanneer we ’s zómers naar de Hoogstraat gingen kochten we ijs bij de Hema ...’ Paulien vraagt zich af waarom haar vriendin Laura hier zo aan het doorreutelen is over die Hoogstraat en die Hema, ze heeft wel eens meer een praatbui maar dit gezever is ze niet van Laura gewend …  het interesseert Paulien werkelijk geen zier …  misschien heeft ze woorden gehad met Frits, haar man of er is iets met de kinderen aan de hand… en wil zó iets van zich afpraten … ze is duidelijk van slag … ‘ … bij de Hema  hadden ze destijds nog niet zo veel verschillende soorten ijs als tegenwoordig … ze hadden geen stracciatella, mokka, speculoos, ferrero rocher, basilicum, framboos enzovoorts maar ik was al lang tevreden met een vanille ijsje in een oubliehoorn.’  Paulien stopt een stukje van haar pannenkoek (met gember) in haar mond  en dept met een servetje haar lippen schoon.  Ze wrijft opzichtig over haar fleurige bloesje met opvallend veel groentinten, een leuk kraagje ook en vraagt aan Laura: ‘Wat vind je hier van?’ ‘Oh, eh … ja …leuk ding … waar heb je het vandaan?’  ‘Van de M&S in Ommoord bij mij om de hoek.’ ‘Wat heb je d’r voor betaald?’ ‘Vierentwintig vijfennegentig …  was afgeprijsd.’ ‘Geen geld!’

‘Alles goed met  Frits?’ vraagt Paulien, als ze haar pannenkoek op heeft en haar bestek heeft teruggelegd op haar bord. Laura’s gezicht verstart … ze ontwijkt de blik van Paulien … frummelt aan haar servetje … gooit het op haar bord … ‘nee, het gaat helemaal niet goed met Frits’ … het huilen stond haar nader dan het lachen … ‘ik kwam gisteravond vrij laat terug van mijn moeder … lag meneer daar laveloos voor de bank … vier leeg gezopen flessen wijn op de salontafel … het was niet de eerste keer …  het kan echt niet doorgaan zo.’       

dinsdag 24 augustus 2021

BANG (2)

 ‘Bang’ is een gedicht van Derek Otte  bij een foto van een schilderij van Goya: ‘De verdrinkende hond.’

Google het met de woorden: Goya Volkskrant hond

Het stond afgelopen zaterdag  21 augustus 2021 in het Volkskrant Magazine.

maandag 23 augustus 2021

BANG

Ik zit in de metro op weg naar huis. De film die ik in de pleinbioscoop zag: ’The last black man in San Francisco’,  speelt nog door in mijn hoofd.  De hoofdrolspeler is verliefd op een huis, dat ooit gebouwd is door zijn grootvader. Hij heeft er alles voor over om het huis in zijn bezit te krijgen  maar het huis is inmiddels peperduur geworden. Hij is bang dat het niet zal lukken, want zo vermogend is hij niet.

‘Station Prinsenlaan,’ wordt er omgeroepen, ‘don’t forget to check out ...’  Net op tijd realiseer ik me dat ik er hier uit moet.  Ik blijk de enige te zijn die is uitgestapt op dit perron.  Het zal wel vaker zo rustig  zijn ’s avonds om deze tijd; het is tenslotte kwart voor  twaalf.  Het is volgens 9292 tien minuten lopen naar huis. Dat wordt wel wat meer omdat ik er bij de stoplichten achter kom dat ik toch nog ben vergeten uit  te checken. Terug dus.  Nooit leuk en in de miseregen zeker niet. Het is ook fris. Het stoplicht staat op rood maar daar loop ik gewoon door omdat er alleen heel in de verte een auto aan komt. Overdag loop ik rechtdoor over de Prinsenlaan en neem halverwege het olifantenpaadje  richting Rodaristraat; maar in het donker prefereer ik het voetpad langs de Alexanderlaan. Ondanks de straatverlichting is het hier nog tamelijk duister. De ganzenfamilie, die hier de ganse dag graast, is in diepe rust, de poep die ze op het voetpad hebben achtergelaten kan ik met dit ‘licht’ helaas niet ontwijken.

Op de hoek van de Alexanderlaan en de Rodaristraat ontwaar ik een menselijke gestalte, die als ik het goed zie daar heen en weer drentelt. Ik krijg gelijk kippenvel  maar loop dapper door in de richting van die figuur waarvan ik nu nog niet kan zeggen of het man of een vrouw is. Het is voor het eerst in vijf jaar dat ik hier loop … de spanning in mijn lijf stijgt. Nu begrijp ik waarom Rinus, die bij mij in de flat woont,  zegt dat hij altijd voor het donker thuis wil zijn. Ik ben de figuur nu op zo’n meter of twintig genaderd. Het is een tamelijk grote man, groter dan ik. Ik zie een baardje. Een jaar of vijftig lijkt hij mij.

In mijn binnenzak zit mijn portemonnee, met  alle voor vanavond belangrijke pasjes: Rotterdampas, cinevillepas, bankpas en er zit nog wat cash in, dus dat ben ik straks allemaal kwijt, denk ik mistroostig. Mijn hart zit zowat in mijn keel … ik probeer hem nog te ontwijken maar er is geen ontkomen meer aan, hij loopt, met een blikje bier in zijn hand, naar me toe en zegt met een enigszins lallende tongval: ‘Goede avond mieneer, oe mij alstoeblief helpen wil … ik bang … nat … koud … en niet weten  ik, waar huis.’ Het is een dronken Turk, hij is doorweekt.  ‘Waar moet je dan naar toe, man?’, vraag ik.  ‘Romanohof 7, wonen ik. ‘Dat weet ik wel te vinden, ik zal je er naar toe brengen.’ Ik ben zo opgelucht, dat ‘die figuur in het duister’ geen kwaad in de zin had. Ik ga er haast van dansen.

Romanostraat 7 is hier niet zo ver vandaan, hooguit tien minuten; het is het pand van de Bouman kliniek, een centrum voor verslavingszorg, onder andere alcoholisme.  Hij neemt nog gauw een slok bier en gooit zijn blikje een eind weg. Ik bel voor hem aan, als er wordt opengedaan geeft hij mij een hug en bedankt me. 

zondag 22 augustus 2021

SAINT-EMILION

Brenda, een collega van me,  heeft de tafel gedekt, een oud model van Ikea, dat al jaren niet meer verkocht wordt. Ze heeft m’n rozen afgesneden en in het water gezet. In haar kleine keuken heeft ze gekookt, kip met rijst, vooral omdat ik het zo lekker vind, vermoed ik. In afwachting van haar seintje ‘aan tafel!’ zit ik in haar  vintage fauteuil  te lezen in het boek ‘De helaasheid der dingen’ van Dmitri Verhulst, een Vlaamse schrijver. Het gaat over de belevenissen van een asociale, alcoholistische familie, in een gehucht in Vlaanderen. Daar wordt een Tour de France georganiseerd, waarin geen water of sportdrank gedronken mag worden maar uitsluitend alcohol houdende drank …

‘Aan tafel!’  roept Brenda. De kip met rijst ziet er lekker uit … óók het groenvoer (komkommer, paprika, sla), dat ze erbij heeft geserveerd.  Rode wijn drink ik altijd bij het. Brenda weet dat.  Ze verrast me nu wel heel erg door me mijn lievelingswijn te  schenken: een Saint-Emilion  van 1995 1995; een uitstekend wijnjaar. 

‘Waar heb ik dit eigenlijk aan verdiend, Brenda?’ 

‘Voor jou is het misschien niks bijzonders, Henk, voor mij wel: we zijn vandaag op de kop af één jaar collega’s. ‘

‘Goh, is dat nou alweer een jaar? Wat vliegt de tijd toch! Ik kan me nog goed herinneren dat je  op de afdeling werd voorgesteld, met name aan mij, want wij moesten gaan samenwerken.  Je was echt nog zo’n meisje toen, net van school, verlegen, een beetje giechelig,’

Ze proosten op hun samenwerking bij Krootjens, hun werkgever. ‘Heerlijke wijn,’ zeggen ze bijna in koor. ‘Het is een echte Saint-Emilion, goed op dronk ook,’ zegt Henk. Wat heb je er voor betaald?’

‘Tweeëntwintig’.

‘Goeie prijs-kwaliteit verhouding!’

Het moment dat ik aan Henk en zijn collega’s werd voorgesteld zal ik nooit vergeten … ik was al goed nerveus en had het helemaal niet meer toen hij begon over hoe ik er uit zag:  … mijn oranje gestifte lippen en blauwe hanenkam, ogen zwaar opgemaakt, veiligheidsspelden in mijn oren, piercings, scheuren in mijn broek ... hij somde dat allemaal zo onbeschaamd achter elkaar op …. zijn collega’s stonden er schaapachtig bij te grinniken ... wat een klootzakken zeg … moet ik met hen samenwerken? Dat kan toch niet!’

Nu herinner ik het me weer Bren: ‘daar hebben we ons eerste Punkie!’ zei ik, weliswaar lachend maar ik dacht: als ze net zulk rommelig werk aflevert als ze er uit ziet, dan komt ze haar proeftijd echt niet door. ‘Je hebt een lekker gekruid, krokant kippetje gemaakt … met kerrie, hè?’

‘Ja …  een beetje chili poeder en gerookte paprikapoeder heb ik ook nog gebruikt ... het smaakt mij ook goed.’  Ze snijdt met het grote mes nog een paar stukken van de kip en schenkt nog eens bij.

Vanmorgen kreeg Brenda een brief van Krootjens, hun baas: haar contract loopt af en wordt niet verlengd. Brenda staat op van tafel. Zonder dat Henk er erg in heeft, pakt ze het mes. ‘Ik zal je de brief laten lezen, Henk.’

In de brief leest hij, dat Brenda  wegens ‘onverenigbare karakters’ wordt ontslagen. Het is zonneklaar dat Henk hier achter zit. Ze wil hem eerst dat grote mes tussen zijn ribben steken maar bij nader inzien krijgt ze daar zelf te veel last van dus volstaat ze ermee hem een klap zijn kop te geven met de fles van zijn lievelingswijn. Henk valt buiten westen naast zijn stoel. Brenda drinkt het laatste beetje Saint-Emilion uit de fles.   

zaterdag 21 augustus 2021

PETER

Het was alweer eenenveertig dagen geleden dat mijn vader geld had overgemaakt naar mijn moeder. Tenminste, dat zei ze tegen mij. Het was in feite mijn zorg niet als haar tienjarige zoon. Ik kon er verder ook niks aan doen.  Mijn vader was zeeman. Hij voer op een cruiseschip, de s.s. Rotterdam van de Holland Amerika Lijn. Bijna het hele jaar was hij van huis. Hij zei altijd dat hij zich rotwerkte in de keuken van dat schip, dat geloof ik ook wel maar hij verdiende er alleen niet veel mee.  Al halverwege de maand begon mijn moeder hem te knijpen dat ze de huur, het eten en het gas en  licht niet kon betalen.  Ik ben haar oudste zoon, misschien vertelde mijn moeder me daarom, bij gebrek aan een partner thuis, van alles en nog wat. Niet alleen over de geldproblemen maar ook over de zorgen die ze zich maakte over mijn één jaar jongere broer, die geestelijk gehandicapt was en ver weg, in Zuid-Limburg, woonde in een inrichting, geleid door witte nonnetjes … over mijn twee oudste zussen, die elkaar onophoudelijk in de haren vlogen …  en over haar lievelingszus, onze tante Loes, die plotseling was weggelopen bij haar man, onze ome Willem … enz ... wat moest ik er mee??

We hadden een huurachterstand van één maand. De maand mei konden we niet betalen, dat moest ik van mijn moeder gaan zeggen tegen de man die de huur kwam ophalen, een izegrim met wratten op zijn handen. ‘Zeg maar tegen je moeder,’ zei de engerd,’ dat ze het huis uit moet als in juni de huur wèèr niet betaald wordt.’  

En dan was er, bij al die krapte, ook nog eens een logé. Neef Peter van zes, een zoontje van een zus en een zwager van mijn vader:  tante Mien en ome Bram. Tante Mien lag met een zware navelbreuk in het Franciscus ziekenhuis. Peter was nog te jong om alleen thuis te blijven; ome Bram kon geen vrij krijgen van zijn werk. Dus logeerde Peter bij ons. ’t Was bij ons thuis geen vetpot …  maar we kwamen ook weer niet om van de honger  … er was  voldoende. Maar niet voor Peter… Petertje, met z’n onnozele, trieste blik, had altijd honger: ‘Tante Lida (dat was mijn moeder)….. , ik heb honger,’ zeurde hij.

Het geldgebrek werd inmiddels zo dreigend dat we met z’n allen een bezoek gingen brengen aan het rijdend filiaal van de Rotterdamse Spaarbank vlakbij de Maastunnel. Misschien had mijn vader inmiddels geld overgemaakt  en anders kunnen we daar misschien een voorschot krijgen. Wij woonden in Spangen, het was een eind lopen naar de bank. Gelukkig was het lekker weer. Ik duwde de wandelwagen waarin mijn jongste zusje zat te sabbelen op haar speen. Mijn twee jongere zusjes liepen aan weerszijden  van mijn moeder. Telkens liepen ze aan elkaars haar te trekken. Petertje liep tussen ons in en had inmiddels al minstens tien keer met zijn lijzige stemmetje gedreind: ‘tante Lida, ik heb honger.’

Mijn moeder was het ineens spuugzat, eerst ze gaf ze mijn zussen allebei een flinke pets op hun kop, voor het haartrekken; allebei huilen natuurlijk. Toen pakte ze Peter bij zijn arm, schudde hem driftig door elkaarr en zei boos, dat ze nu geen gezanik meer over honger wilde horen: ‘dadelijk, Peter, als we thuis zijn, maak ik een boterhammetje voor je.’ ‘Ja, tante Lida,’ zei Peter geschrokken.

Er was bij de Spaarbank Rotterdam nog geen geld  gestort door mijn vader.  Mijn moeder kon wel een voorschot krijgen, zodat ze de huur van juni kon betalen. Wanneer het schip met geld binnenkwam moest ze het voorschot terugbetalen.