Mijn schuld was het, jaren
geleden al weer; dat is buiten kijf! Ik had hem gewoon aan de riem moeten
houden. Sita loopt alsmaar aan me te trekken, zijn riem staat constant strak.
Dat gaat de hele weg al zo, van ons huis naar het bos, toch gauw zo’n drie
kilometer. Het gaat Sita niet snel genoeg. Ik heb geen idee hoe dat gaat bij
honden. Van mensen weet ik het wel, dat ze al lol kunnen hebben over iets dat
nog moet komen. Voorpret noemen we dat. Zullen honden ook zoiets hebben? Heeft
hij er nu al plezier in om die lieve konijntjes straks de stuipen op hun
lijfjes te jagen.
Ik kan absoluut niet
sneller. De jongste hangt in een draagzak op mijn buik en slaapt als een roos.
De oudste, Fred, loopt braaf aan mijn hand mee. Onder zijn vrije arm heeft hij zijn
bal … zijn onafscheidelijke bal. Van
Fred weet ik het zeker. Hij heeft voorpret. Thuis zei hij al, dat hij met mij
een balletje gaat trappen.
Het is juni en niet eens
zo warm. Twintig graden. Normaal is het warmer. Wel fijn dat het niet zo druk
is. Bij zesentwintig graden en hoger is kan je hier niet fatsoenlijk lopen.
Het voelt alsof mijn arm
twintig centimeter langer is geworden, door dat gesleur van die klote hond. We
gaan even op een bankje zitten met uitzicht op de plas. Ik laat Sita los. Hij
rent linea recta naar het strandbadje en jaagt en passant een stel meeuwen
op. Met grote, hoge sprongen springt
Sita het water in en zwemt een paar minuten rond. Hij schudt zich droog bij een
stel mensen, dat staat te barbecueën. Twee van de barbecueërs lopen op Sita af,
ze schreeuwen en maken schoppende
bewegingen naar hem. Nu heeft hij de schrik ook eens goed te pakken. Als een
gek komt hij op ons afgerend en spettert ook ons nat door zich droog te
schudden. Rudie, is wakker geworden van het gespetter van Sita en …. zo te
ruiken heeft die kleine Rudie een verrassing voor me in zijn luiertje. Eerst
even verschonen dan maar. Ik heb Sita aan een boom vastgezet en aan Fred heb ik
geen omkijken, die vermaakt zich wel met … die magische bal.
We wandelen verder in de
richting van het bos. Ik laat Sita daar los. Als een echte jachthond sjeest hij
achter de konijnen aan, razendsnel is hij maar nooit krijgt hij een konijn te
pakken. Bij een kleine open plek in het bos gaan we even zitten. Ik leg Rudie
op zijn draagtas en ga even een balletje trappen met Fred. Hij heeft al een
heel goede traptechniek. Veel kracht ook, voor zo’n ventje van vijf. Je kan er natuurlijk nog niet veel van zeggen
maar dat ie talent heeft, is een ding dat zeker is.
Sita hebben we al een hele
tijd niet gezien en we moeten nu toch echt naar huis. Eten maken. Onderweg
roepen we steeds: ‘Sita!’. Dat hoort hij en dan komt hij wel. Zo is het wel
vaker gegaan. Vandaag dus niet. Als we
de drukke weg naar huis moeten oversteken, is ie er nog steeds niet.
Ook staat hij niet in onze
achtertuin, ons hijgend op te wachten. Dat is ook wel eens gebeurd.
Het gaat nu heel anders. Rudie
doet een middagdutje. Fred zit voor de tv. En ik heb net de prei gesneden, als
de telefoon gaat. Politie. Ze hebben een hond gevonden. Met een chip in zijn
oor. Mijn telefoonnummer staat er op. De politieagente vraagt of ik mijn hond
kwijt ben.
Dat van die chip in Sita’s
oor was ik helemaal vergeten.
‘Dat klopt,’ zeg ik, ‘ik
ben mijn hond kwijt. Hij is in het bos weggelopen. Hij liep los.’
De politieagente zegt dat
ik van geluk mag spreken, dat mijn hond nog leeft, met al dat drukke verkeer.
Ik kan hem bij het dierenasiel gaan ophalen. Voor de injecties, het gebruik van
het hondenhok en de boete voor het los laten lopen moet ik honderd gulden
neertellen. Allemaal door mijn schuld!