Ik slaap met mijn rug tegen een zware koffer. Een truc tegen
het snurken. Ik voorkom zo dat ik op mijn rug kom te liggen. Alleen dàn ga ik
liggen snurken. Het helpt nog geen klote. De buurvrouw naast me heeft me
vannacht horen ronken. Ik had al m’n ramen dicht.
Door dat gesnurk ben ik al om half zeven wakker. Ben weer
gaan mediteren. Is lekker. Zo vroeg. Ga in de Lotus-houding zitten. Rechter- op
linkervoet. Rechterpols op rechterknie, linkerpols op linkerknie. Zit kaarsrecht.
Zet de wekker op een half uur. Kijk naar de wapperende vlam van de kaars. Die
heb ik één meter vòòr me neergezet. Adem in door de neus. Adem uit door de
mond. Tel de uitademingen van één tot tien.
Doodstil blijven zitten. Zelfs al landt een vlieg op m’n
neus, zoemt er een mug bij m’n oor of wordt er gebeld. Ik observeer. Het is er
en wordt weer los gelaten.
Mediteren is gedachteloos zijn in het hier en nu. Zitten. Een
extreem moeilijke opgave voor het brein, dat aldoor moet bezig zijn en zo geheel
tegengesteld is aan het mediteren.
Het brein is bezig met conflicten. Met vreugde en verdriet
uit heden, verleden en toekomst. Met problemen oplossen en festiviteiten
bedenken. Voor en na het mediteren is daarvoor alle tijd.
Mediteren is niet denken. Het brein verleidt meditatie tot
al het denkbare te komen. Hij die mediteert ziet een fractie van een probleem
langs komen en laat dat meteen weer los. Als het goed is.
Gedachteloosheid is er dan weer. Tot, plots, in een flits: is
er een ruzie. En weg is die ruzie, een seconde later alweer. Als het goed is.
Gedachtenloosheid heerst weer tot een bezoeker zich vertoont
in je mind en ook gelijk weer losgelaten wordt. Laat gaan en ga door met
ademen. In: door je neus en uit: door je mond.
Als mediteren prakkezeren wordt, begin dan van voor af aan
met je ademhaling te tellen van één tot tien.
Tot je wekker afloopt.