zaterdag 26 augustus 2023

DE SLANG.

 De slang (1)

Schuin tegenover mij in de trein zit een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze leest een krantje. Naast haar op de bank staat een rode hoedendoos. Ze legt het krantje weg en pakt een blokfluit uit haar Jumbo - tas. Ze begint te fluiten. Een oosters deuntje. Ze haalt de deksel van de doos. Uit de doos verrijst  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het weet mag het zeggen. De slang is bijna twee meter. Een heer, hij zou zomaar een gepensioneerde badmeester kunnen zijn,  is gefocust op een  woordzoeker. Naast zich hoort hij venijnig gesis. Dat geluid kan hij niet zo gauw thuisbrengen. Van geen kwaad bewust puzzelt hij rustig door. Nogmaals klinkt het gesis, ditmaal dichtbij zijn oor.  Nu kijkt hij op en schrikt zich een hoedje.

‘Krijg nou wat! Een slang!’ roept hij. De puzzel valt pardoes voor de voeten van  de jongedame.

‘Vlug! Weg wezen! Levensgevaar.’ De badmeester en alle medereizigers nemen hals over kop de benen en laten uit pure angst al hun bezittingen achter. Op station Barendrecht stormen allen in paniek de trein uit.

‘Een slang, een slang,’ wordt er nog geroepen op het perron. Een aantal geschrokken reizigers heeft het zichtbaar in de broek gedaan.

De jongedame laat de slang weer in haar doos zakken. Ze stopt met fluiten en vult haar Jumbo tas met de door haar medepassagiers achtergelaten telefoons, portemonnees en andere waardevolle spullen.

De trein vertrekt naar Zwijndrecht. Daar stapt de jongedame uit. Op het stationsplein van Zwijndrecht staat de chauffeur van een Chevrolet – Camaro met draaiende motor tevergeefs te wachten op één van  de in Barendrecht bangelijk uitgestapte treinreizigers. De jongedame pakt haar fietsje, stopt de doos en de overvolle Jumbotas in haar fietstassen en fietst kalm weg.

 

De slang (2)

Schuin tegenover mij zat een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze las een krantje. Naast haar op de bank stond een rode hoedendoos. Ze legde het krantje weg en pakte een blokfluit uit haar Jumbo - tasje. Ze begon te fluiten. Een oosters deuntje. Ze haalde de deksel van de doos. Uit de doos verrees  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het wist mocht het zeggen. De slang was zeker twee meter lang. Een heer, hij zou zo maar een afgekeurde herenkapper kunnen wezen, zat ontspannen in de Libelle te  bladeren. Naast zich hoorde hij venijnig gesis maar hij kon het geluid niet direct thuisbrengen. Geheel argeloos bladerde hij verder in het tijdschrift. Nogmaals klinkt er gesis, dichtbij zijn oor.  

‘Is die slang soms van u?!’ vraagt hij.

‘Ja en wat dan nog?!’ Ze was niet bang van hem, ook al was hij herenkapper.

‘Stop die slang, ogenblikkelijk terug in die doos. En gauw een beetje, anders draai ik hem hoogstpersoonlijk zijn nek om.’

Vrijwel alle gealarmeerde medepassagiers, hebben inmiddels een veilig heenkomen gezocht.

‘Dat durf je toch niet. Je hebt nou wel een grote bek maar als puntje bij paaltje komt, durf je dat niet,’ zei zij. Hij zei niks, stond op en draaide zonder blikken of blozen, de slang zijn nek om, alsof hij een grote dweil uitwrong. Het gedode dier stopte hij weer terug in zijn doos. Als door een adder gebeten, verlamde de jongedame bijna. In Zwijndrecht aangekomen,  leverde de herenkapper de licht - getraumatiseerde jongedame en haar slang af bij de gereedstaande Chevrolet politiewagen.  

 

vrijdag 25 augustus 2023

EEN FOTO

 Het eerste uur van onze wandeling hebben we niet zo veel tegen elkaar gezegd. Nu eens lopen we gearmd naast elkaar dan weer vlak achter elkaar. Zij is nu een beetje bij hem achterop geraakt … een metertje of tien.

‘Hé Wim, wacht eens even, je gaat een beetje te hard, schat,’ zegt zijn vriendin Ina. We lopen over het strandje van de Kralingse Plas. Het is geen lekker weer. Bewolkt. Af en toe miezert het.  

‘Mijn vader leerde me hier zwemmen, Ina ... op z’n hondjes, zal ik maar zeggen ... het rook hier trouwens nooit echt lekker, hè?’

‘Zeg maar gerust dat het hier stonk, Wim, walgelijk, een poeperig, smerig moddergeurtje. Mijn ouders kwamen hier nooit. Althans niet om te zwemmen.  Ze vonden het water smerig; er dreven dooie vissen in. Met mijn vader ging ik hier af en toe wel wandelen …  heerlijk. ’

 ‘O neen, wij beven altijd op hetzelfde plekkie zitten, Ina, op onze handdoeken. Soms namen we een oud tafelkleed mee. Met mijn vader ging ik dan zwemmen en als het niet te druk was gingen we een balletje trappen.

Mijn vader ging werken op een passagiersschip. Hij was haast nooit meer thuis.  

Ik moest dan bij mooi weer hierheen met mijn twee zusjes. Dat vond ik zo waardeloos! Ik moest van mijn moeder nog goed op ze letten ook … die twee deden niks anders dan ruzie maken  ... om de kleur handdoek, om de appel, de duikbril, het schepnetje, en de boterham met jam … om alles, grrrr.’

We lopen nu in de richting van het naaktstrandje. We zien daar de kale, door de zon gebruinde jongeman zitten. Het sportschooltype. Stevige borstkast en armen. Op zijn bovenbenen kleurrijke tatoeages . Eigenlijk snappen we niet goed wat die vent daar doet: het is vandaag helemaal geen weer voor ‘ongeklede dagrecreatie’.   

We kijken nu uit over de Kralingse Plas. Daar, aan de overkant, zien we het terrein waar in 1970 het fameuze popfestival was. Ruim drieënvijftig jaar later is het alweer ... met onder andere Pink Floyd, the Byrds, Santana. Wat hebben we daar van genoten.

Hoewel het al tientallen jaren geleden is, bekruipt Wim toch telkens weer een rotgevoel als hij die foto ziet. Die foto, die de hele wereld over is gegaan: Ina, met haar lange, steile, blonde haar, zit met ontbloot bovenlijf, breed lachend, met haar armen omhoog op de schouders van een mooie gespierde jongen met lange donkere krullen ...  en … die jongen was Wim dus niet!

Ze maken er nu geen woorden meer aan vuil. Ze hebben het fijn met elkaar, dus …

Bovendien, àls Wim iets vraagt over die jongen, is haar standaard antwoord: ’Ach, houd toch op man, dat stelde helemaal niks voor. Een fotograaf  vroeg me of ik, alleen voor die foto, even op de schouders van die krullenbol wilde gaan zitten. Dat deed ik. Meer niet. Daarna ben ik doorgelopen naar het podium waar Jefferson Airplane ging optreden en daar zag ik jou dus weer, schat.’

donderdag 24 augustus 2023

KWIJLNEEF.

 

Ik ben vandaag, 25 augustus 1959, jarig, negen jaar oud! Ik heb zojuist een prachtig cadeau gekregen: vijftig meerkleurenknikkers. Van mijn lievelingstante Lea. O, dit is beslist niet het mooiste kado, dat ik ooit kreeg. Met de meccanodoos, de hijskraan en de auto met afstandsbediening was ik ook heel blij. Die kreeg ik niet van mijn ouders. Die hadden daar geen geld voor.

Vijftig kleurenknikkers! Het liefst ga ik nu gelijk naar buiten. 1 op, 2 op, 3 op, 10 op of ketsertje, ook leuk …. maar helaas, ik moet binnen blijven.

Nog meer bezoek: twee ooms en hun twee tantes. Saai!! Tante Fiet en tante Pien, twee oudere zussen van mijn vader. Die ooms, heten ome Pim en ome Sam. Dat zijn broers. Zij zijn getrouwd met de zussen van mijn vader. Zodra ze bij ons binnen komen, trekken de omes al een vies gezicht. Alsof het bij ons in huis stinkt. Vooral ome Sam doet dat. Oom Pim  trekt meestal zo’n gezicht van:  ‘het stinkt hier wel maar ik doe net of ik niks ruik.’

De tantes hebben het niet zo op mijn moeder. Zij heeft hun jongste broer (mijn vader) met veel te veel kinderen opgezadeld. Ik ben de oudste en heb nog twee zusjes en een broertje. Die is niet helemaal, zeg maar gerust: gek. Hij woont niet meer thuis. Ik weet niet eens waar hij die woont. Geen flauw idee. Ook niet hoe die er uit ziet.

Tante Fiet en oom Pim hebben neefje Kees bij zich. Hij zit onderuitgezakt, met zijn mond wagenwijd open, tegen tante Fiet aangeplakt. Voortdurend  kwijlend.

Mijn moeder vraagt wie wat wil drinken. De grote mensen willen koffie. Keesje en ik krijgen siroop  ... en ‘wat willen jullie bij het drinken: een krakeling of een kletskop? Precies, precies  op dat moment stopt Keesje met kwijlen en roept als eerste van de visite:  ‘een krakeling,  tante Nanda’. Kwijlen gaat hij pas weer, als hij de laatste krakelingkruimels heeft doorgeslikt.

Deze visite vind ik niks. Ik ga liever buiten spelen. Maar ze komen wel speciaal voor mij. Ze geven wat voor mijn verjaardag. Niet aan mij maar aan mijn vader. Vier kwartjes meestal. Mijn vader laat het mij nog wel zien, voordat hij het in zijn eigen portemonnee laat glijden.  Ik laat hem maar. Later zal ik het nog wel eens van hem terug krijgen. Of hij geeft me misschien eens een ijsje. Maar niks daarvan.

Mijn moeder ziet dat ik me rot verveel. Ik mag naar buiten. Kwijlneef Kees wil met me mee. Mijn moeder voelt goed aan dat ik hem niet mee wil hebben. Als hij achter me aan wil komen, gaat mijn moeder met haar hak op zijn voetje staan. De tranen springen hem in de ogen. Zij kijkt hem aan, met haar dwingende blik en bijt hem zachtjes toe: ’Blijf jij hier maar even zitten Keesje!’

‘Ja, tante Nanda,’ kreunt hij zacht en gedwee.

 Ja, dat soort dingen kon je wel aan mijn moeder overlaten.

woensdag 23 augustus 2023

ACHTERUIT

 Achteruit.

Bijna acht jaar woon ik hier nu en ik moet helaas zeggen: het gaat flink achteruit. En dat heeft he-le-maal niks te maken met het toenemende aantal allochtonen. Allochtoon of autochtoon, dat maakt me geen reet uit. Als mensen maar een beetje normaal doen. Een beetje sociaal zijn, rekening houden met een ander. Dan is het voor mij oké. De laatste paar jaar verhuurt de huisbaas vrijwel elke leegkomende woning aan psychiatrische patiënten of andere probleemgevallen. Van de meeste psychiatrisch patiënten heb je geen centje last. Van sommigen wèl. En áls je last van ze hebt: hou je dan maar vast!

Henry is een junk, dat zie je op tien meter afstand aan zijn ingevallen doodskop, Heroïne en wiet verkoopt hij, jat alles wat los en vast zit met een voorkeur voor damestasjes. Hij gaat daarvoor niet de buurt uit. Hier is niemand veilig voor Henry. Als je hem wat ziet jatten en je zegt er wat van, waarschuwt hij je: ‘Ga niet naar de kit, ik weet je te vinden’.

Cindy krijgt een benedenhuis toegewezen. Sinds ze daar woont is het volop ellende. Je kan het zo gek niet bedenken of ze is er aan verslaafd. Ze weet soms van voren niet dat ze van achteren leeft. In de afgelopen zomer is een paar keer ‘s nachts, alleen gekleed in een slipje en een beha door de politie van straat geplukt.

Verder verkeert ze in de waan, dat het halletje van haar portiek een vuilnisbelt is. Ze kiepert haar vuilnisbakzakken daar leeg. Alle denkbare soorten troep, inclusief gebruikte maandverbandjes, ligt daar op die portiekvloer. De huisbaas heeft al verschillende keren een schoonmaakbedrijf langs gestuurd om de boel te reinigen. Er wonen zes gezinnen in dat portiek. Die moeten door Cindy’s teringzooi heen banjeren.

Dan is er ook nog Cindy’s broer: een agressieve junk. Een onversneden lul die voor Cindy’s raam gaat staan schreeuwen. Ook midden in de nacht. Ze moet hem geld geven voor zijn verslaving. Als ze niet snel genoeg opendoet gooit hij een steen door haar ruit. De glaszetter plaatst daar gisteren een nieuwe ruit. Uitgerekend diezelfde dag kwam haar boze broer weer langs en kinkelde de splinternieuwe ruit wederom in.

De huisbaas gooit meteen de premie voor de glasverzekering omhoog.

Dan is daar nog Iwan. Een vriendelijke man. Doet geen vlieg kwaad. Doet alleen raar. Irritant raar. Gaat hij op stap, dan belt hij bij mij aan:

‘Ik ga er vandoor.’ Meestal vertelt hij ook wat hij gaat doen. Een rondje door de wijk lopen. Poolen. Naar de kroeg of de hoeren. Hij meldt zich ook bij mij als hij weer terug is. Ik heb hem al een paar keer gezegd dat ik daar niet op zit te wachten. Maar dat gaat het ene oor in en het andere oor uit.

Half juli is buurvrouw Aal overleden. Ik bid God op mijn blote knieën dat Aals huis toegewezen wordt aan een normale, enigszins sociale huurder, die ook rekening kan en wil houden met anderen.

dinsdag 22 augustus 2023

Meneer X.

Nu meen ik toch dat ik in Nederland woon, dat beschaafde, democratische, gastvrije(!!),  landje aan de Noordzee. Ik denk nog steeds, dat zoiets als wat meneer X aangedaan wordt, alleen uitgevoerd wordt, door gewetenloze lieden, die daarvoor ingehuurd worden door vileine militaire dictaturen.

Maar neen … in ons land krijgen we ook al dit soort kwalijke praktijken … al wordt door de gezagsdragers bij hoog en laag beweerd dat ‘alles rondom X geheel volgens het geldende protocol is verlopen …’

Misschien wel, maar dan waarschijnlijk geheel volgens het geldende protocol ’vermorzelen uitgeprocedeerde asielzoekers’!

Het gaat hier dus om meneer X,  een inmiddels uitgeprocedeerde asielzoeker. Hij zit vast in een detentiecentrum. Is gevlucht uit een ver land … wordt daar, als politiek activist, door de machtshebbers bedreigd  ... was zijn leven niet meer zeker. Politiek asiel wordt hem geweigerd. Officiële reden: betrokkenheid bij familiekwesties in thuisland niet relevant. Hij zit nu een detentiecentrum.

Gefluisterd wordt onze overheid beducht is voor hem als gedreven politiek activist. Zo snel mogelijk moet hij terug naar zijn thuisland. 

Meneer X is nu een paar dagen bezig met een protestactie  tegen zijn  detentie: hij doet, net als een aantal andere asielzoekers, mee aan een hongerstaking. Een aantal van hen drinkt ook niet. Meneer X drinkt óók niet.  Hij is volgens zijn advocaat intelligent, hij weet precies waar hij wel of geen recht op heeft.

‘Hij is zwaar mishandeld’, volgens zijn vertrouwensarts.

Meneer X: ‘Ik krijg een ontbijt voorgeschoteld, maar als ik dat weiger slaat de bewaker me in mijn gezicht, schreeuwt tegen me en schopt me tegen mijn hoofd.’

De arts: ‘Hij heeft een dikke buil op zijn hoofd, een snee in zijn wang en een gat in zijn hoofd, veroorzaakt door een dienstdoende bewaker.’

Meneer X: ‘Andere bewakers moeten hem van me aftrekken.’

‘X wordt zelf agressief  tegen bewakers,’ beweert het ministerie, maar volgens zijn arts is hij nauwelijks meer in staat om te lopen, laat staan om te vechten. Drie dagen eet en drinkt hij nu al niet meer, zonder medische zorg.

In de cel van X hangt een camera; alles wordt geregistreerd. De camera staat aan volgens  X maar de directeur van het detentiecentrum ontkent dat.

De vertrouwensarts van X gaat aangifte doen van mishandeling en van het onthouden van noodzakelijke medische zorg. X heeft bij haar bezoek zware verwondingen aan zijn hoofd. De vertrouwensarts vreest dat X in levensgevaar is.

X zal binnenkort, gezien zijn erbarmelijke toestand, worden overgebracht naar het Justitieel Medisch Centrum.  X blijft eten en drinken weigeren.

Het ministerie beweert stellig, dat X altijd ‘met grote zorgvuldigheid’ behandeld is. X is op juiste gronden in een isoleercel geplaatst, alle procedures zijn correct doorlopen en er is nimmer sprake geweest was van disproportioneel geweld’.

Gesuggereerd wordt nu dat er sprake is automutilatie. Zijn advocaat heeft overtuigende bewijzen in handen van mishandeling en onthouding van zorg. X sterft. Als officiële doodsoorzaak wordt ‘hartstilstand’ opgegeven.

Er volgt een proces tegen de staat der Nederlanden.  De rechtszaak wordt met glans gewonnen door (de advocaat van)meneer X.    

maandag 21 augustus 2023

MOET IK ALWEER!

 

Wat ik nooit heb kunnen geloven, overkomt me nu. Niet elke dag. Er gaan weken voorbij dat er niks aan de hand is maar dàn opeens loop ik er weer mee te worstelen. Het is volslagen onvoorspelbaar. Vandaag bijvoorbeeld een kleine wandeling van huis naar het station: hooguit  tien minuten.  Wij, mijn vriendin Carola en ik, zijn nog geen vijf minuten onderweg of het is weer zo ver.

‘Verdomme, moet ik alweer!’ Ja, want dit is niet de eerste keer vandaag. Dit moet toch minstens de vijfde keer zijn … en allemaal van die kleine piemelbeetjes, soms moet ik maar liefst twee keer in een half uur.

Ik ga er nu toch echt eens naar laten kijken. Want dit zijn duidelijk symptomen van een niet goed werkende prostaat.  Ik zie er alleen tegenop. Logisch, ik ben een kleinzerig mannetje, zie altijd op tegen medische onderzoeken en ingrepen. Tegen dit onderzoek zeker, want in dit onderzoek propt de arts een camera door mijn plasser naar de prostaat om te zien wat daar aan de hand is. Daar zit ik niet op te wachten. Desalniettemin móét er echt iets gebeuren. Ik kan natuurlijk niet in mijn broek blijven piesen.

We lopen dus naar het station.  De trein staat al klaar. Het vervelende is dat in stilstaande treinen, het toilet niet gebruikt mag worden. Over vijf minuten mag ik pas. Ik probeer wat te ontspannen door de krant lezen. Bij elk woord dat ik lees wordt de aandrang sterker totdat ik uiteindelijk begin te druppelen. Zover komt het nu gelukkig nog net niet. Het is tien voor zeven. De trein zet zich in beweging. Eindelijk … nu kan ik gebruik maken van het NS-toilet, vlakbij. Hooguit tien stappen. Vanaf mijn zitplaats is de toilet al heel goed ruikbaar.  Ik haast me er naar toe maar shit (!)  het toilet is bezet. Carola zegt dat ze kort geleden wel iemand naar binnen heeft zien glippen. Ik klap zowat! Ik word er gek van. Moet op zoek naar een andere plee in de trein. De toilet in de eerste klas is ook bezet. Weer verder. Ik hou het niet meer. Eindelijk vind ik een niet bezette wc. Ik moet inmiddels zo vreselijk, dat ik meer dan de helft langs mijn been moet laten lopen. Het huilen staat me nader dan het lachen.  In mijn eenzijdig natte spijkerbroek ga ik terug naar mijn zitplaats.

Carola vindt het blijkbaar nog grappig ook om me zo te zien aankomen in mijn ‘wet jeans’. Ze moet er tenminste om lachen. 

De hele reis, tot nu toe, had mijn vriendin niemand uit die nabije toilet zien komen.

Pas als we op onze bestemming aankomen gaat de toiletdeur plotseling van ´BEZET´ op ´VRIJ´ en stapt er een studentikoos type met een attachékoffertje naar buiten. Een typisch geval van zwart rijden. Wat een lul! Ik voelde me zó afgezeken!

zondag 20 augustus 2023

OP EEN STOEPJE.

Het is goed warm. Wel 25 graden. De lucht strak blauw. Zondagmiddag, één uur. De zon staat hoog aan de hemel. Zijn moeder heeft hem netjes aangekleed. Een wit overhemd met korte mouwen; een korte lichtblauwe broek; bruine sandalen en witte sokken (Een petje zou niet misstaan op een dag als deze).Theo moet van zijn moeder de eendjes gaan voeren. Daar baalt hij van. Te ver lopen. Er is hier geen kip te zien. Niet in de Wolkersstraat, niet in de Unicumstraat.  Ook geen honden, katten, vogels. Er valt niet eens een duif dood van het dak. Theo gaat zich op een stoepje  zitten vervelen.

Zijn vrienden mogen van hun ouders niet buiten spelen op zondag.  Dat komt omdat ze streng gelovig zijn. De meeste mensen hier zijn van de Zwarte Kousen Kerk. Die ouders willen dat hun kinderen ook streng gelovig worden. Ze mogen niet buiten spelen op zondag en … bìnnen mogen ze ook niks doen. Neen, dat is niet juist: binnen mogen ze van àlles doen, als het maar met de Here Jezus, zijn moeder en de bijbel te maken heeft. Dus een Jezusje   kneden, een kruis knutselen om daar het Kindeke Jezus aan vast te nagelen.

Mijn vader is niet gelovig. Mijn moeder is Rooms Katholiek. Niet streng. Ze gaat nooit naar de kerk. Daar heeft ze geen tijd voor. Ze heeft veel kinderen. Misschien zou ze naar de kerk gaan, als mijn vader zou helpen in het huishouden. Maar dat doet ie nu eenmaal niet. Hij zit altijd voor de tv … dat is zijn kerk.

Theo trekt het boterhamzakje kapot. Alle door zijn moeder klein gesneden stukken brood vallen op zijn blote bovenbenen. Er zit leverpastei op de ene boterham en appelstroop op de andere. De stukken met appelstroop blijven op zijn bovenbenen plakken. Die stukken brood blijven ook aan Theo’s vingers plakken. Het zweet breekt hem uit. Hij loopt naar de rioolput. Daar probeert hij de stukjes brood van zijn benen te schrapen.  Aan zijn handen kleeft nu de onsmakelijke combinatie van leverpastei en appelstroop. Water is hier niet. Dus zit er niks anders op dan zijn handen af te likken.  Op dat stoepje gaat hij door met zich stierlijk vervelen.

Dan duiken schieten ze opeens uit alle gaten van de rioolput tevoorschijn. Een grijszwarte vacht hebben ze. Zo groot als ratten zijn ze maar die zijn meestal bruin. Het zijn er zeker wel tien, misschien wel dertien en blijkbaar zijn ze dol op brood met leverpastei en appelstroop.  In een mum van tijd vreten ze alle stukjes brood bij die rioolput op. Nog sneller dan ze kwamen, verdwijnen ze weer in die rioolput.

Theo maakt aanstalten om naar huis te gaan. ’t Wordt te warm.  Hij werpt nog een terloopse blik naar de rioolput. Tot zijn stomme verbazing, ziet hij, dat is al het brood weg. Waar is het gebleven? Zich vervelend op dat stoepje heeft hij daar niks van mee gekregen.