maandag 28 november 2022

EEN SNEL GROEIENDE KNOBBEL.

 Een héél ondeugend type ben ik nooit geweest. Natuurlijk, net als ieder ander jochie heb ik wel eens kattenkwaad uitgehaald. Maar om nu te zeggen dat ik stoute dingen doe, alleen maar ‘voor de kick’. Neen, ik geloof dat ik daar een  te grote bangerik voor ben. Als ik al eens iets doe wat als ‘ondeugend’ wordt beschouwd, doe ik dat vanuit de stellige overtuiging, dat er niks aan de hand is. Òf omdat mijn ondeugendheid prettige gevolgen heeft voor mij.  De ondeugende Jee is in feite een heel braaf Jeetje. Zeg maar een Jeetje Mina!

 Stelen, doe ik  dan wel eens. Met een vriend jat ik, onder de sta-tribune bij de voetbalclub Sparta lege bierflesjes. We leveren de flesjes in bij Gerrit de groenteboer en van het statiegeld kopen we fruit bij hem. We zijn nooit gesnapt. Ik ben wèl gestraft, destijds. Door God persoonlijk, denk ik dan. Geniaal idee van Hem om mij met mijn bovenbeen aan een tien centimeter lange, scherpe uit-stekende punt van het hek rond het Spartastadion te spietsen. Nooit meer lege bierflesjes gejat.

 God is in mijn buurt als voornaamste Wijkagent. Over de meeste dingetjes zeurt Hij niet.  Ik heb geen zin in omlopen. Wie wel trouwens? Wanneer ik de weg kan afsnijden door over het gras te lopen, ga ik echt niet omlopen. Een enkele keer straft God me dan met een plark stront onder een schoen maar meestal ziet Hij het door de vingers, als Hij die tenminste heeft.

 De kleine Jee, is een fervent voetballertje. De enige twee autobezitters in onze straat,  Hennie van Dijk, de kapper en Gustaaf de Waal, de kruidenier zijn niet erg blij met mij. De heren middenstanders zijn zó kleinzielig bang, dat mijn voetbal hun kostbare autobezit beschadigen zal. Alsof mijn bal van hout is en er roestige spijkers uitsteken, tsja … dan zou die angst volkomen terecht zijn.

 Nu eens komt de Waal, dan weer  eens van Dijk zijn winkel uit om mij en mijn vriendje Arie te verjagen. We trekken ons er niet zo veel van aan. Meestal stoppen we enkele minuten; tot de Waal weer een onsje kaas snijdt en van Dijk weer aan het knippen is. Dan ballen we weer lekker door. Voor deze ongehoorzaamheid heeft God òns nooit bestraft. De middenstanders daarentegen krijgen voor hun benepenheid jegens ons, sportieve jongelui, wèl Gods torn over zich heen.

 Bij de kruidenier begint in die periode, als  hij zich zo vreselijk druk maakt over zijn autootje, een vetknobbel uit zijn voorhoofd te groeien. Een knobbel zo breed als een bolknak. Steeds als de knobbel drieëneenhalf à vier centimeter lang is, laat de kruidenier hem weghalen. Daarna staat hij  met een groot wit verband om zijn hoofd in de winkel. De knobbel groeit echter steeds sneller aan en op het laatst moet hij, net als hij weer thuis is, weer terug naar het ziekenhuis. Dat schiet natuurlijk niet op. Al spoedig kan hij het ziekenhuis zal niet meer verlaten. Tegen zo’n snelgroeiende knobbel is geen kruid gewassen. Langer dan twee en een halve week heeft het niet geduurd.

 Nu de Waal er toch niet meer is gebruiken wij zijn Renaultje als trapmuurtje, als doel en tegelijk als een soort materiaalhok (voor de ballen, pompjes, pijpen krijt, voetbalschoenen, doelnetten en scheidsrechtersfluiten).

 De straf voor Kapper Hennie is helemaal niet mals. God heeft de vader van een kleine jongen aangespoord om Hennie aan te geven bij de politie. Hennie zou dat kleine manneke na een knipbeurt seksueel misbruikt hebben. Begerige kappershanden verlustigen zich aan klein jongenspiemeltje!  

We hebben Henny nooit meer terug gezien in de buurt en het is allemaal  nog door God bij elkaar gelogen ook! Maar ja, die vader gelooft Hem, de politie gelooft Hem en de rechter  trapt er ook in.

 Op den duur hebben wij de auto’s niet meer nodig. We gaan op gras voetballen met echte doelen. Inmiddels verandert de buurt. Er wordt flink gedeald en er slapen geregeld junkies in de auto’s van van Dijk en de Waal. Hun auto’s zijn op den duur naar de sloop gesleept. De straat is nu constant helemaal vol geparkeerd. Er is te veel verkeer om te voetballen.

zondag 27 november 2022

SCHOON EN FRIS.

 Alleen op donderdagmiddag kan je bij ons thuis van de grond eten. Voor de rest van de week kan ik je dat niet aanbevelen. Niet dat het nou een onhygiënisch rotzootje is, nee, dat nou ook weer niet. Ik ben zelf degene die altijd (één keer per week op donderdagochtend) loopt te stofzuigen en te dweilen. Mijn vriendin vindt dat te weinig. Twee keer per week is echt het minimum, vindt zij. Toch is mijn vriendin niet eens zo’n heel fervente poetster. Op dinsdagochtend gaat ze zich irriteren aan de ontelbare witte en lichtrode kattenharen op ons donkerblauwe vloerkleed. Mij deert het niet, althans niet zodanig ik persé moet gaan stofzuigen. Zij slaat dan meestal gelijk die dinsdagochtend al aan het zuigen. Heb ik een makkie die donderdag.

Als huisman met speciale zuig- en dweiltaken, weet ik, dat onze onophoudelijk verharende kater, vervuiler nummer één is in huis. Rondom zijn bak is het constant een zooitje van jewelste door zijn driftige gedoe met die kattenbaksteentjes. Onze kater stinkt. Ik doe er van alles aan maar hij blijft stinken! Geen enkel probleem: voor hem hóéft ons huis ook helemaal niet schoon en fris te ruiken. 

Een goede tweede op de vervuilersranglijst in ons huis is mijn vriendin. Overal waar ze komt ligt as. De hoeveelheid as op een willekeurige plaats in huis is recht evenredig met de duur van haar verblijf daar.

Op de keukenvloer vòòr het aanrecht is ze nogal eens te vinden. Altijd met een peukie tussen d’r lippen. De as wordt op de vloer vermengd met spatwater uit de wasbak en vandaar uitgelopen in de keuken, naar de huiskamer en zo verder. Wat een dweilwerk heb ik daar steeds weer aan!!

Op en rond de driezitsbank, waar ze de krant leest, telefoongesprekken voert en televisie kijkt, zuig ik me de rambam.

De sinds jaar en dag in huis hangende rooklucht: is dat dat dan clean? Blijkbaar toch niet, want van een vriendin heeft ze een spuitbus anti rookgeur aangepakt. Hij staat nog wel onaangeroerd naast de telefoon. 

Op de ranglijst van vervuilers sta ik dus op de derde plaats. Mijn vergrijp tegen de hygiëne is: staand plassen. 

Al vele jaren vraagt zij  aan mij, voortaan ‘zittend te plassen’.

‘Okee,’ zegt ze nog, ‘jullie doen al de bril omhoog; prima, dus de dames zitten droog. Maar ben je je er van bewust, dat de spetters van jullie plas, vanuit de toiletpot alle kanten op gaan? Op de rand van de pot, tegen de muren achter en naast de wc, tegen de wc-deur en op de vloer. Dat is onhygiënisch. Dat gaat stinken Het moet daar vaker schoongemaakt worden en op de lange duur blijft het daar toch stinken. De urine trekt in de voegen van de tegelwand en –vloer.’ 

Ze heeft gelijk  maar om nou voor elk plasje met mijn broek op mijn knieën te gaan zitten? Neen. Ik vind het zo’n gedoe: riem los, gulp open, broek en onderbroek laten zakken. Oké, vrouwen zijn niet anders gewend dan zittend en mannen zijn weer niet anders gewend dan staand. 

Sinds kort ben ik mijn vriendin toch iets tegemoet gekomen. Ik plas doe het zittend als ik in een broek loop die heel makkelijk naar beneden te roetsjen is: een pyjama-,  trainings- of korte broek. Vanmiddag voelde ik aan den lijve wat mijn vriendin precies bedoelt:

Ik kom thuis na een fietstochtje en klap haast. Ren naar de wc. En plas een heeeeeele grote plas …  staand. Door een pijp van mijn korte broek. Vergeet helemaal te gaan zitten. Met een lange broek aan zou ik niets van het gespetter gevoeld hebben.

zaterdag 26 november 2022

IN DE SAUNA

 In de sauna.

 Een aantal weken terug is de afspraak al gemaakt met Iris om eens naar de sauna te gaan.  Ruim veertig jaar terug kwam ik  wel eens in de sauna. Dan is een sauna nog een omgebouwd woonhuis of middelgroot winkelpand met een saunacabine, een dompeltobbe met onmenselijk koud water en een douche. Een lees- annex  praathoekje en een zonnebank completeerden het geheel.  

Ik was nooit naar de sauna gegaan als een zus van me, die tien rittenkaart niet cadeau had gedaan. Dertig werd ik. Het is een heel nette gezellige sauna. Veel homo’s komen er. Misschien omdat de eigenaars zo zijn. Het is mijn ‘geaardheid’ niet maar ik heb er niks op tegen. Niemand heeft daar ooit, per ongeluk expres, aan me kont gezeten. Die tien saunaritten waren te gek. Toch heb ik  ‘sauna’ nooit in mijn systeem opgenomen. 

De sauna’s van nu zijn complete recreatieparken. Wat eens een zwembad was  is nu een saunaparadijs. Gisteren was ik op de plek waar ik ruim dertig jaar terug op een zeer zomerse dag, met mijn gezin een dagje ging spelen en spetteren. Zwembad ‘de Plons’ heette dat toen. Nu heet de gelegenheid ter plekke: Thermen Deljoya’.

En in plaats van een vijftig meterbad met hoge en lage duik, een kikkerbadje en een ruim speelveld met gelegenheid tot het bedrijven allerlei sport en spel staan er nu een stuk of tien saunahutten, van groot tot klein, verschillende bubbelbaden, afkoelvijvers, een dodezeebad, een Turks bad, een hammam, een zonnebankcentrum en zelfs schijnt er een ‘leessauna’ te zijn. 

Voor 30 euro biedt Deljoya waterpret maar geheel anders dan ‘de Plons’. Op vele manieren kan van water genoten worden. Van opgewarmd, gekoeld, bevroren,  gezouten, tot stomen toe verhit water en van krachtige bubbels voorzien water.   

Ik ben blij dat het deze dag behoorlijk koel is. Boven de twintig 20  graden ga ik niet naar de sauna. Dan fiets ik naar Hoek van Holland, ga lekker in de zon liggen bakken en als ik dan bijna kook, duik ik de zee in. Bijna koken in de sauna vind ik ook heerlijk. Mijn vriendin Iris eist dan van mij dat ik in ijswater spring maar dat verdom ik ten enen male.

‘Bekijk het maar; doe het zelf maar!’ Zegt dit angsthaasje stoer.

 ‘Doe je het niet,’ zegt Iris dreigend, ‘dan zit je vanavond gezellig  thuis met een knallende koppijn!’

Stoer loopt Iris het ijswater door, na de verhitting in de sauna, ze gaat demonstratief nog even kopje onder en komt lachend weer boven. Eerlijk is eerlijk, ze gaat er hier met de minuut leuker uit zien. Toe we ‘Deljoya’ binnen kwamen zag ze nog lijkbleek. Nu heeft ze wat kleur op haar wangen en haar ogen stralen. Als ik zeker zou weten dat ik van dat koude water zo zou opknappen, zou ik ook gaan.

Nu maak  ik,  na de saunagang, een kleine wandeling door het kille park (vijf  à acht graden), daarna ben ik weer voldoende afgekoeld voor het volgende verhittingsmoment, denk ik……Iris zwijgt in alle talen. Ze werpt me een verwijtende blik toe, waar  de woorden ‘eigenwijze lul’ goed bij zouden passen.

Het is een doordeweekse dag en de sauna is afgeladen. Volgens Iris is het is elke dag zo.  Met honderd mensen is de grote saunaruimte stampvol. De  Meester van de Handdoek komt zijn kunstje vertonen: ‘loyly’: met een handdoek hete lucht rondzwaaien door de saunaruimte. Hete lucht waaraan eucalyptus is toegevoegd. Een vuurvast lichaam is hier vereist! Ik ben blij toe dat ik op een veilig, redelijk koel plekje onderaan zit. Iris zit stoer bovenin. Heter dan daar kan het niet.

Mannen en vrouwen tussen veertig plus en tachtig min nemen, net als ik, deze dag ruime porties wellness tot zich. Ze vertonen ‘sans gêne’ hun ontblote, goddelijke lichamen. Elk lichaam heeft zijn uniek schoonheid, toch!? Dat lijkt iedereen ook te beseffen. Heel mooi. 

Iris kreeg wel gelijk. Pas na zes paracetamols minderde die avond mijn koppijn pas.

 

** Dit stukje is eerder gepubliceerd in 2015.

vrijdag 25 november 2022

ZUIPEN.

 

Mijn man Koos gaat, zoals elk jaar, een paar dagen snowboarden met vrienden. Als ik zie hoe hij na zo’n tripje thuis afgeleverd wordt, dan moeten ze daar in de Ardennen flink hebben ‘afgezien’. Volgens mij hebben ze een dag lekker gesnowboard en zich drie dagen lang lam gezopen. 

Het gaat er hier soms ruig aan toe, kan ik wel verklappen.  Na zijn ‘kaartavondjes’ komt hij tegenwoordig steevast om drie uur  ’s nachts aanzetten. Prijsklaverjassen doet ie. Is ie echt goed in. Hij heeft al menig prijsje gewonnen. Met de laatste kerst: een konijn. Met de pasen: veertig eieren. Jammer genoeg was hij onderweg naar huis op zijn snufferd gevallen … d’r waren nog twee hele eieren over. Maar … wint  Koos een liter cognac of jonge jenever,  dan kan ik er donder op zeggen, dat het nog  ‘wel een ietsje later kan worden’.

 Eerlijk gezegd komt dat gedrag van Koos mijn keel uit. Ik heb al een paar keer geprobeerd om er met Koos over te praten maar hij wil er geen woord aan vuil maken.  Bij mijn ouders  zaliger,  kon ik altijd terecht met dit soort zaken. Nu heb ik niemand meer.

 Het duurt wel erg lang, voordat het hem lukt de voordeur van het slot te krijgen. Ik ga hem maar een handje helpen. Verdient hij eigenlijk niet, die gore zuiplap. Ik sluip stilletjes naar de voordeur en met een felle ruk trek ik de deur open. Dat hij naar binnen zou tuimelen, had ik wel verwacht en dat hij een lege fles jonge jenever in zijn hand zou hebben, ook. Maar Ik val zowat achterover van verbazing als ik zie dat zijn spijkerbroek en zijn boxershort bijna op zijn knieën hangen.

’Je hebt toch zeker niet in de tuin zitten poepen, Koos?

‘Mewflghubbbbbkebiest ,‘ zegt ie.

 Nu hij toch voorover in het gangetje ligt, controleer ik gelijk zijn kont maar even. Die is schoon. Dus hij zal niet in de tuin gepoept hebben. Koddig gezicht wel die bolle witte kadetten, van elkaar gescheiden door zijn donkere behaarde snee, precies tussen zijn zwarte t-shirt en zijn grijze boxershort. Het valt niet mee om die man om te draaien. Hij geeft geen millimeter mee. Nu het me gelukt is hem om te draaien, zie ik dat hij in zijn spijkerbroek heeft gepiest.  Hij slaapt half. Ik trek zijn bovenlijf naar me toe en er komt gelijk een golf kots over mijn handen, mijn polsen. Getverdegetver.

Mannen … nog erger dan kleine kinderen. Ik ben zo blij dat we alleen maar dochters hebben. Daar zullen we, wat zuipen betreft, niet zo veel mee te stellen krijgen, hoop ik.

‘Koos, ik ga weer naar bed, hoor! Voor je naar boven komt, ruim je eerst  je rotzooi hier op. Dan ga je douchen en pas dan mag je naast me komen liggen. Hoor je me?’

Een luide snurk is zijn antwoord.

donderdag 24 november 2022

NEGEN KITTENS.

 De ratten en muizen hebben dezer dagen vrij spel in de boerderij. Poes Mies is niet tot jagen in staat. Ze ligt in een hoek van de schuur; ultra dik. Normaal is ze al te dik maar nu helemaal want ze krijgt jonkies. Volgens oom Frans zitten er zes, misschien wel zeven jonge poesjes in haar buik.

‘Ze heeft er wel eens een keer tien had,’ zegt hij. Ome Frans denkt, dat ze heel gauw geboren gaan worden. Hij denkt deze nacht zelfs al.

‘Moederpoez’n hebb’n geen help nodig bie de bevalling,’ zegt ome Frans, ’ze biet’n de naelstring ewoon zelf door en as de hiele bevalling achte de rug is, vreet’n ze de moederkoek op.’

Hij vertelt verder nog dat de moederpoes  feilloos weet of een katje 100% in orde is of niet. Is zo’n jonkie niet goed dan bijt mams het kleintje meedogenloos de strot af. Ze houdt er toch genoeg over om de soort in stand te houden. 

Ik ben nu tien en logeer op de boerderij bij oom Frans en tante Betsie in Salland, Overijssel. Ik ben behoorlijk onder de indruk van wat oom Frans me zo maar even onder het werk vertelt. Ja, want ik ben met hem de haver aan het binden.

Het is hard werken hier. Tante Betsie komt rond etenstijd met een pan kruutmoes en een mandje appelen en peren.

‘Jullie zull’n wel trek hebb’n,’ zegt ze.

‘Heerlijk tante Betsie,’ zeg ik, ’geef mij maar een appel en een peer.’

‘Oh nee’ zegt Bets, ‘je eet eerst een bord kruutmoes! Appels en per’n voed’n niet. Kruutmoes wel, daar zit zo viel ezondheid in, mien jong, das het best wa er is.’

Frans en Betsie gaan altijd vroeg naar bed. Ze moeten ook zo onwijs vroeg op: vijf uur ofzo. We gaan altijd allemaal tegelijk slapen. Voor we naar bed gaan eten we nog een hard gekookt ei en drinken we een kop warme chocolademelk

’t Is al half augustus. Nog één nachtje slapen dan is het uit met de pret. Volgende week weer, naar school. Morgen naar station Deventer. Weer in het zijspan. Betsie gaat ook mee uitzwaaien. Zij gaat achterop de DKW.

Op de ochtend van mijn vertrek hoor ik Betsie tegen Frans zeggen dat er negen kittens geboren zijn. Negen!

‘Ik kom zo.’ zegt Frans.

Ik ben klaar om te gaan. Met mijn minikoffer in mijn hand loop ik de schuur in en zie Frans zich bukken over poes Mies. Hij pakt de kleine poesjes weg bij haar. Mies laat het gebeuren. Frans loopt met zijn hand vol poesjes naar buiten en op anderhalve meter afstand van de muur,  smakt hij krachtig een kittentegen de muur … morsdood … en zo gaat dat nog zes keer achterelkaar. Nog twee zijn er over.

‘Hier jong, pak es aon’ zegt hij, ‘doe jij de laoste, ’t is hiel’maol nie moelijk, ewoon je aorm naor achter’n zwaoi’nen en daon kraohtig naor vor’n bewe’en ….en ut biestje op et juuste moment loslao’n, je kaon het jong’n, je kaon het!’

Ja, natuurlijk kan ik het … en ik ben zo gek, dat ik het nog doe ook! Zo’n lieve kattenbaby.

Waarom laat ik me dat nou opdringen? Het beestje is gelijk dood. 

Alleen nummer negen zal ooit eens muizen vangen.

In de trein naar Rotterdam moet ik nog wel even huilen om dat ene katje dat ik moest doodgooien.

woensdag 23 november 2022

DIE SPOORT NIET!

 Met zijn tweetjes zijn we  vanmiddag in het Utrechtse eetcafé Calor. Ik, bestellingen opnemen, doorgeven aan Lenie in de keuken, uitserveren, afrekenen, afwassen en gezellig wezen … godzijdank is het vandaag niet zo druk. 

Er moet echt iemand bij komen. Maar ja, die krappe arbeidsmarkt, hè.  Ach ja, er komen er wel es sollicitanten maar dan blijken ze zo traag als dikke stront òf ze willen, omdat ze wat ervaring hebben,  directeurssalarissen. Gaat de zaak in een mum van tijd op de fles.

Aan tafel zeven gaat iets niet goed, zo te zien. Gezellig stel, lijkt  me, bij het binnen stappen. Leuke vent, vriendelijke kop. Komt me bekend voor. Weet zo gauw niet waarvan. Telkens als hij van zijn tafeltje op wil staan, trekt zij hem weer terug. Uiteindelijk slaagt hij er toch in bij haar weg te komen. Met een vies, ontevreden gezicht komt hij op me afgestevend. Hij heeft half lang haar, peper en zout kleur. Stoppelbaard. Hij gaat gelijk los: ‘Wat is dat godverdomme daar bij die tafel vier?! Dáár ….  die hond onder die tafel. Jezus Christus. Dat beest stinkt een uur in de wind, man! Denk je dat ik zo een hap door mijn keel kan krijgen, klootzak!?  Restaurants zijn verboden voor honden, lul!’

Met een scherp blafje reageert het hondje van tafel vier, op ’s mans geraas en getier. Zijn baasje heeft hem kort aan de lijn.  

‘Kop dicht, vlooientheater!’ Het beestje schrikt van de opgeheven arm en duikt angstig verder onder de tafel. Zijn baasje geniet onverstoorbaar van zijn borrel. Hij leest de Telegraaf en morrelt wat aan zijn gehoorapparaat.   

‘Alstublieft, meneer, een beetje rustig  … alstublieft’. 

Daar aan tafel vier zit Karel met zijn hondje  Wodan, een vuilnisbakkie. Zij komen hier al jaren. Zo tegen het eind van de middag, drinkt ie hier zijn dagelijkse glaasje jonge jenever  en Wodan zijn schaaltje water ... altijd een kwartiertje aan tafel vier … dan stappen ze weer op ... de hond mag eigenlijk niet binnen, dat weet ik,  maar voor een vaste klant … ’

Hij toetert gewoon door mijn woorden heen: ‘JA JA JA! Dit soort dingen maakt me zò woest! Nou, je lost het maar mooi voor mij op!’ Stuiterend van woede loopt hij naar zijn vriendin terug.

Ik stel hem voor of hij tafel veertien wil verderop. Als door een slang gebeten, vliegt hij op van zijn stoeltje. Hij drukt zijn voorhoofd tegen het mijne aan, vuurspugende ogen, trillende lippen, dan brult hij: ‘Nooit, paardenlul!! Nooit.’ Spuugspetters op mijn gezicht. ’Ik blijf op zeven zitten …’ Hij geeft me flinke zet ... kan me net staande houden. ‘Zeven heb ik gereserveerd … hoor je dat: zeven!’

‘Rustig, meneer, alstublieft.’

Bijna knock-out sta ik weer  achter de bar. Karel en Wodan gaan er vandoor, een klantje bestelt drie bier: ’Grote bek zeg, die goser daar, die spoort niet, hoor.  Maar eh,  Jo,… hij heeft wel een punt. Honden horen niet thuis in een eetcafé als dit.’

‘Ik weet het. Voor een vaste klant als Karel knijp ik graag een oogje toe.

 ‘Mij zit dat stel niet in de weg, hoor Jo. Geen punt. Wat krijg je van me?’

‘Tien vijftig.’

‘Die schreeuwlelijk komt me zo bekend voor, hé. Kèn jij hem, Jo?’

‘Nooit eerder gezien hier. Maar ik dacht óók gelijk: ’Die kèn ik ergens van.’

‘Tuurlijk Jo, kijk nou eens goed: Matthijs van Nieuwkerk!’.

dinsdag 22 november 2022

IN HET RAAM VAN DE OVERBUREN.

Ook ik heb familie op Zuid. Op de Dalweg, vlakbij de Kuip: Tante Maud, oom Wout, nicht Lies (13)  en neef Cees (11).

Honderd procent in orde kan Cees niet zijn. Cees, hij is twee keer blijven zitten op de lagere school: in de eerste en in de derde klas. Hij is niet zo vlot. Hoe het komt weet ik niet. Bij zijn geboorte is alles goed gegaan, voor zo ver ik weet. Hij is niet erg ziek geweest. Geen ongeluk gehad, onder een auto gekomen of hard tegen een muur aangelopen, neen niets van dat al. Zijn ouders zijn ook schatten van mensen.  Van zijn moeder, de veel te dikke tante Maud, een zus van mijn vader, ja, van haar kan ik me nog wel voorstellen, dat ze af en toe eens een mep uitdeelt. Maar ook weer niet zo heel erg hard. Ik heb wel eens gelogeerd bij hen. Ze is heel aardig. Oom Wout ook. Leuk hé, eigenlijk: tante Maud en oom Wout. Dat verzin je toch niet. Wel leuk als ooms en tantes op elkaar rijmen. 

Oom Wout praat  niet alleen langzaam, hij doet in feite alles traag. Eigenlijk moet ik zeggen 'rustig' …  alles op zijn dooie akkertje. In de tijd dat Oom Wout een shagje draait heb ik er al drie opgerookt, zoiets. Een ontspannen mens, dat dan weer wel. Ik heb die man ook nooit boos gezien.

Hij, tante Maud, Cees en Trees (de oudste, hun dochter), hebben de gewoonte om zondags fietstochtjes te maken. Nu eens naar opa en oma, dan eens naar tante Riek of oom Koos, dan weer naar ons. Of liever gezegd , naar mijn moeder, want mijn vader vaart, die is toch nooit thuis … ’piep’ zei de muis……

Omdat we arm zijn, hebben we  zelf al zowat niks te drinken (ja … water!) of te eten (ja … droog brood) … laat staan wat voor de visite. Natuurlijk komen ze maar met één doel: eten, drinken en dan weer terug fietsen naar de Dalweg. Daar hebben ze volop te eten liggen, want oom Wout verdient goed in de haven.

Als we de deur voor ze open doen, dan horen we, neef Cees voorop: ‘Hallo tante Da (mijn moeder),  ik heb zo’n honger tante Da.’

‘Hallo tante Da,  ik heb zo’n dorst, zegt nathals, nicht Trees.  

‘Ja, ik heb óók dorst tante Da,’ zegt Cees er dan vlug achteraan.

0om Wout en tante Maud, zeggen helemaal niks maar ik kan aan hun ogen goed zien dat ze geen nee zullen zeggen, als hun iets drink- of eetbaars wordt aangeboden. Als ze dan weer ophoepelen is al ons eten en drinken op.

En dan zegt Cees ook nog: ‘Tanta Da …’ hij wrijft over zijn slappe buik … ‘ik heb nog steeds een beetje honger…’

Ik heb het er later nog wel eens met mijn moeder over. Ze vertelde me dat ze op zo’n moment heel veel zin had om Cees de trap af te schoppen … zoiets zal ze in het echt natuurlijk nooit doen. 

Toevallig ontdekken we, dat het woonkamerraam van de overburen onze voordeur weerspiegelt. Zo kunnen we, vanuit mijn slaapkamer, altijd precies zien wie er bij ons aanbelt. Sindsdien hebben we nooit meer voor hen open gedaan.