maandag 20 april 2015

AFTAKELEN

Ik vind dat ik behoorlijk aan het aftakelen ben. Wanneer ik iets vertel gebeurt het retevaak (sorry, een vreselijk stom woord!), dat ik niet op de meest eenvoudige woorden kan komen. Ik wil nu, voor jullie lezers, gaan opsommen, op welke woorden en namen  ik allemaal niet kon  komen vandaag. Maar natuurlijk heb ik dat nu niet paraat. Heel misschien, als ik een kleine pauze inlas, dat het me lukt, zo’n opsomming. Oké, ik ga nu even  pauzeren.

Het is inmiddels een half uurtje later en ik heb een gênant onvolledige opsomming van de woorden en namen waar ik vandaag in eerste instantie niet op kon komen:
Charly Watts, decoupeerzaag, snookeren, chorizo, tortilla, Ove Kindvall, Eric Schneider, cello, Gert Bals, Rinus Terlouw, gember, Lange Poten, Koen Verhoef, Frans Halsema, Peter Tetteroo,  Peter Nottet, waterpomptang, Madler, rauhfaserbehang,  Frits Flinkevleugel, velgband, procureurslapje, mandoline,  bohrwater,  mise en scene, frenoloog,  Simone de Beauvoir, joint, barricade (het spel), Lazovic, Fred Kaps,  Ole Madsen, meccanodoos, verzaken en  vuile was (met klaverjassen), angina, monstrans, brevier, toque, Klaas Schenk, Althusser,  Tol Hanse, glaucoom, smegma, nol.

Maar  het is niet alleen, dat ik wòòrden vergeet. Ik laat op zaterdagochtend vroeg, als ik op mijn fietsje, de zware boodschappen (melk, bier, spa rood en aardappelen) bij Dirk van der Broek ga doen, mijn sleutelbos in mijn bergingsdeur zitten. De gemeenschappelijke deur naar die bergingen heb ik achter me dichtgetrokken. Ik ben al bijna bij de supermarkt. Controleer nog even of ik het muntje voor zo’n boodschappenkarretje bij me heb. Dat zit altijd aan mijn sleutelbos. Maar … die sleutelbos zit dus niet in mijn jaszak maar in de bergingsdeur, realiseer ik me dan. De adrenaline knalt gelijk door mijn lijf, want er komt nogal wat crimineel tuig in die bergingengang; voornamelijk Turken en Marokkanen.  Als dat gajus mijn sleutelbos te pakken krijgt, met de sleutel van onze voordeur er op, dan vrees ik voor onze eigendommen. Het zweet gutst over mijn lijf, terwijl ik overhaast naar huis terug fiets. Ik bedenk me bij wie ik op dit vroege tijdstip (kwart over acht ‘s ochtends) kan aanbellen  om die deur voor me open te maken. De Turken en Marokkanen vallen af. De Kroaat, Fedor, vertrouw ik volledig. Ja, bij hem bel ik aan. Hij doet helaas niet open. Hij slaapt op zware slaapmiddelen. Hij hoort de bel  waarschijnlijk niet eens. Wie dan, in godsnaam? De Servische familie Satanovic kan ik vragen, hoewel ik een vreselijke rothekel heb aan Serviërs vanwege hun uitroeiactiviteiten van de Bosniërs zo rond 1995. Op mijn verjaardag 13 juli 1995, zijn honderden Bosniërs afgeslacht door Sadistische Servische (SS) militairen. Onvergetelijk voor mij. Maar ik moet stoppen met generaliserende geschrijf, want de Servische buurvrouw Irina is een schattebout. Ze is, zo vroeg op de zaterdag, al helemaal wakker en doet die bergingsdeur voor me open. Daar zien we het bewijs van de mij angst aanjagende aftakeling hangen in mijn bergingsdeur: de sleutelbos. Een geluk bij een ongeluk. Hartstikke bedankt Irina!    


  

zondag 19 april 2015

BLIJ

Weinig geslapen vannacht. Tot  ’s nachts half vier zitten schrijven aan een stukkie. Dat over die ‘Vuurdoorn’ van gisteren. Ik heb naar de film die Blechtrommel gekeken. Een prachtige film naar een boek van de vorige week overleden schrijver Günther Grass. Vandaar dat die film vertoond werd op tv; een hommage aan de auteur. De film speelt ten tijde van de tweede wereldoorlog in het Poolse Gdansk, dat toen nog Dantzig heette. Gaat over een jongetje dat vanaf zijn derde jaar niet meer wil groeien, als protest tegen de nazi’s. De film  duurde tot ongeveer twee uur in de nacht.  Pas toen begon ik te schrijven aan mijn ‘Vuurdoorn’-  stukkie. Had ik niet moeten doen.
Vanochtend om negen uur was ik alweer klaarwakker. Toch wel een mooie tijd om op te staan. Tegen elf uur moet ik namelijk de deur uit. Het is weer de maandelijkse ‘broer – Tinus – zondag’ in Middelharnis.  En aangezien zondag mijn kookdag is, kan ik, vòòrdat ik vertrek, alvast wat aan de maaltijd doen.  Want als ik pas begin met koken, wanneer ik terug ben van ‘gekke’ Tinus, dan is de kans groot dat ik Studio Voetbal,  met het bord op schoot moet bekijken en daar heb ik een bloedhekel aan. Vanavond maak ik het Japanse roerbakgerecht Teriyaki, met een doe-het-zelf pakket van KNORR (Unilever) speciaal gemaakt voor dummies.

Tinus is weer razend enthousiast als hij me ziet aankomen.  Ik zie hem van de eettafel opspringen en naar het grote raam snellen.  ‘Broertje, broertje,’ roept hij met zijn hoge piepende krassende stemgeluid.  Hij wil dat iedereen komt kijken: zijn broertje komt er aan. Maar al zijn dubbel gehandicapte groepsgenoten blijven lekker zitten eten; de patat met pindasaus vinden ze interessanter.  
De groepsleidster zegt tegen Tinus, dat hij mij ‘zijn huisje’ maar eens moet laten zien. Hij pakt me bij mijn hand en sleurt me mee naar zijn kamer. Daar zie ik, dat rondom zijn bed, tot bijna aan het plafond, een soort aquarium is gebouwd. Van plexiglas. Dat is gedaan uit voorzorg. Tinus is namelijk op een nacht, rechtopstaand in zijn bed aangetroffen. Als hij zou komen te vallen, zou hij wel eens zijn nek kunnen breken. Tinus heeft de plexiglas constructie dus ‘mijn huisje’ genoemd.
Tinus weet al dat we gaan wandelen. Nou ja … hij in de rolstoel, ik duwen en dat is voor hem hèt uitje van de maand.  Het is lekker weer dus de kans is groot dat er vanmiddag ijs gegeten gaat worden. Instinctief voelt hij dat aan, volgens mij.
Tijdens  elk van onze wandelingen zingen we uit volle borst een lied, waarmee we Middelharnis blij maken. Zeker vanmiddag, want we zingen: ‘Ik ben zo blij.’
Tinus kent het refrein tot mijn verbazing helemaal uit zijn hoofd:

Refrein (2x):

Ik ben zo blij, zo blij,
Dat mijn neus van voren zit en niet opzij

Couplet:

Een zanger van de opera
Die zong een mooie aria,
Tralalalalala, tralalalalala,
En aan het einde van het lied,
wist hij helaas de woorden niet
tralalalalala, tralalalala,
toen fluisterde men hem iets in het oor
maar hij zong rustig door:

Refrein (2x)


(Voor de melodie Google: Ik ben zo blij,  zo blij,  dat mijn neus van voren zit en niet opzij.)


Halverwege onze wandeling stoppen we bij de snackbar. Voor zover ik heb kunnen nagaan is die snackbar de enige zaak die open is op zondag, in dit stijf-christelijke Middelharnis. We nemen allebei een oubliehoorn met softijs. Tinus laat zijn ijsje al na twee happen uit zijn handen vallen.  Op straat. Met grote tegenzin besluit ik om hem mijn ijsje maar te geven. Dit keer gaat het goed. Hoewel … niet alleen zijn mond maar ook zijn kin, zijn hand, zijn jack en zijn broek zitten onder het ijs. Pure ijspret.


zaterdag 18 april 2015

VUURDOORN

Vandaag is de eerste werkbeurt van het seizoen op het volkstuincomplex waar mijn vrouw en ik een huisje hebben en een tuintje huren. Tien zaterdagen per jaar (tussen half april en half oktober) moet er door een van ons drie uren gewerkt worden. Dertig uren per jaar dus. De bedoeling van die werkbeurten is dat het complex er weer wat fraaier uit komt te zien. Door een groep, met doorgaans evenveel vrouwen als mannen wordt driftig gesnoeid, geschoffeld, geveegd, geschuurd, geverfd, gemaaid, geharkt, gezaagd, gegraven, gesjouwd, gebaggerd en opgeruimd.  
De werkbeurten zijn van tien uur tot één uur. Om half twaalf krijgen de noeste werkers koffie en om precies kwart voor twaalf lopen de ‘opzichters’ alweer nerveus langs de koffiedrinkers, klappen in  hun handen en roepen dat het ‘de hoogste tijd’ is om weer aan de slag te gaan. Net echt werk. Beetje eng soms.
Tegen tienen arriveer ik op het tuincomplex. Al het benodigde materiaal staat al in de starthouding: kruiwagens, scheppen, vuilnisbakzakken, schoffels, harken, snoeischaren, heggenscharen, grasmaaiers, zagen, bijlen, bezems, ladders en een zeis. Ik stal mijn fiets in mijn eigen tuin, trek een paar andere schoenen aan en neem een stel werkhandschoenen mee. Willem deelt altijd de taken van de dag uit. Dus ik loop op hem af en zonder dat ik hem wat hoef te vragen, zegt hij, dat ik de border, vlak bij mijn eigen huisje moet schoonmaken.  Even verderop staat een stel hinderlijk hoog uitgegroeide struiken, die moet ik snoeien. ‘Ik kom je zo wel even laten zien, wat ik bedoel,’ zegt Willem.
Ik begin vrolijk met de makkelijkste taak: een beetje schoonmaken: schoffelen, dooie bladeren, takken opruimen, harken …. werk waarbij ik spontaan en heel rielekst  ‘in een groen, groen, groen, groen knollen-, knollenland’ begin te fluiten. Als ik Willem zie aankomen, stop ik even spontaan met fluiten als ik ermee begon.
‘Ja,’ zegt Willen,’die andere taak is toch eigenlijk wat belangrijker. Kom maar mee, dan zal ik je laten zien.’ We lopen naar een vervaarlijk ogende vuurdoorn, die vlak naast het pad loopt. Door zijn takken wordt een stuk elektriciteitskabel, die op circa drie meter boven de grond gespannen is, helemaal ingekapseld.  De klus is om voorzichtig de takken van die struik te snoeien tot een halve meter onder die kabel. ‘Ga maar naar Hein,’ zegt Willem,’die weet wel welke snoeischaar je nodig hebt.’
Als ik de naam Hein hoor, krijg ik al gelijk de kriebels. Materiaalman Hein is ongetwijfeld een bijzonder kundig technicus. Hij gedraagt zich in zijn materialenhokje sowieso als de beste van de hele wereld. En passant geeft hij anderen het gevoel dat ze te stom zijn om voor de duvel te dansen. Hij doet dat satanisch glimlachend, met een sterke sadistische inslag.
Na door Hein fijntjes vernederd te zijn (ik wist niet door welk gaatje van de snoeischaar  ik een touwtje moest halen, zegt Hein: ’als je dat al niet eens weet, kan je maar beter gaan pingpongen.’).
Goed. De vuurdoorn dus. Dat is een van de meest agressieve struiken die ik ken. Hij heeft prachtig rode bloemetjes maar zijn doornen zijn talrijk, krachtig en scherp. Bloederige krassen kerfde die kutstruik op mijn handen en armen. Winkelhaken in mijn kleding. Dat is op zich niet zo’n probleem, want ik ben wel zo slim om wanneer ik klus, afdankertjes te dragen. Het is echt een klote klus. Even voor één uur ben ik ermee klaar.
Die snoeischaar moet weer terug naar Hein. Balen! Gelukkig heeft hij een nieuw slachtoffer gevonden om zijn sadistische praktijken op bot te vieren. Vliegensvlug leg ik die snoeischaar in een hoekje van zijn materiaalhok en maak me snel uit de voeten.

De eerste werkbeurt zit er op. 

vrijdag 17 april 2015

jeejeepee zo af en toe: KANARIEGEEL

jeejeepee zo af en toe: KANARIEGEEL: M’n vrouw, kleinzoon Bent en ik staan in het park te  kijken naar een tiental hertjes en een hert met een groot gewei op zijn kop. Dat zal ...

KANARIEGEEL

M’n vrouw, kleinzoon Bent en ik staan in het park te  kijken naar een tiental hertjes en een hert met een groot gewei op zijn kop. Dat zal wel het mannetje wezen. Er is eigenlijk niks aan te zien, want die hertjes liggen aan de overkant van een singel, op een soort eiland, om voederbakken heen te herkauwen.
De kleine Bent kijkt met aandacht naar de herten. ‘Waf, waf,’ zegt hij …. Weet hij veel. Ik zou het geluid van een hertje ook niet weten, net zoiets, denk ik, als het geluid van een mannetjeshert maar dat ken ik ook al niet.
Er nadert een grote man van een jaar of veertig met lang grijs haar. Ook zijn snor en sikje zijn grijs. Hij loopt in een kanariegele overall en hij heeft hij een rode pet op. Verder heeft hij knalrode schoenen aan. Hij trekt een zwarte leren tas op wieltjes achter zich aan. Op het leer van de tas zijn tientalle ronde rode stickertjes geplakt. Dat maakt de tas vrolijk! De wieltjes van de tas piepen. Gek zou ik daar van worden. Kleinzoon Bent heeft al enkele minuten geen belangstelling meer voor de hertjes. Hij is gebiologeerd door de kanariegele man. Die kerel staat stil op enkele meters afstand van ons. Hij knikt naar ons en glimlacht. Hij zwaait naar ons zoals ‘Dik’ van het duo ‘Dik en Dun’ dat meestal zwaait.
M’n vrouw kijkt me aan:’Ken jij die knakker?’
‘Nee, nooit eerder gezien,’zeg ik.
Bent daarentegen zwaait vrolijk terug. Die is in de ‘ik-zwaai-naar-iedereen-fase’.

‘Lekker weertje hè? zegt de man…. Ik hoop dat het water ook lekker is.’
Uit zijn zwarte leren tas met rode bolletjes er op,  vist hij  een badmuts, een badlaken, een snorkel en een paar gigantische zwemvliezen, allemaal knalrood. Hij gooit de rits van zijn kanariegele overall open en als hij die uitgetrokken heeft, zien we hem staan, mager en spierwit  in zijn minuscule kanariegele zwembroekje. Geroutineerd trekt hij de badmuts over zijn hoofd en schiet hij zijn zwemvliezen aan. Hij zet een reuzenstap over het hek en zegt tegen ons:
‘Ik ga alle hertjes een kusje geven. Misschien het mannetjeshert ook wel maar meestal moet hij niks van mij hebben.’Het klinkt een beetje verwijfd, zoals hij dat zegt. ‘Willen jullie even op mijn spulletjes passen?’ vraagt hij.
Hij wacht niet eens op antwoord en snelt met grote stappen naar de singel en springt in het water.
‘U vergeet uw snorkel,’zei mijn vrouw nog maar dat kan hij niet gehoord hebben, want toen was hij net kopje onder. Kleinzoon Bent zit letterlijk met open mond te kijken. Binnen een minuut is de man in het gele broekje,  druipend en wel op het eilandje beland. Hij gaat kusjes geven. De hertjes willen dat absoluut niet en zetten het op een lopen. Tientalle rondjes lopen de hertjes langs de rand van het eilandje; de man in het gele broekje in de achtervolging.
We vermaken ons hier alle drie prima maar mijn vrouw en ik willen hier ook nog wat anders zien: de volière met de zebravinkjes. Ook leuk voor onze kleinzoon.

Als we eenmaal bij de volière zijn, horen we dichtbij een ambulance stoppen. We kijken elkaar aan en zeggen haast tegelijkertijd: ’Dat is vast voor onze kanariegele vriend.’

donderdag 16 april 2015

Hobbels

De automobilist heeft , zeker in stedelijk gebied, de neiging om harder te rijden dan is toegestaan. Daarom heeft  de overheid besloten, om de automobilist er aan te herinneren, dat een lagere snelheid geboden is.  Daartoe  is  op talloze wegen in het land, overgegaan tot plaatsing van verkeershobbels dwars over het wegdek,  op afstanden variërend van vijftig tot honderd meter van elkaar. Rijdt de automobilist te hard over een dergelijke hobbel, dan bestaat de kans dat zowel auto als automobilist beschadigd worden.
Vaart minderen? De gemiddelde automobilist houdt er niet van. Iedereen kent de truc inmiddels: neem de hobbel uiterst rechts en de vaart blijft er lekker in. De schok is bovendien minimaal. Het beoogde effect, de veiligheid voor de andere weggebruikers, is er met die bijna over trottoir rijdende  automobilisten, niet bepaald op vooruit gegaan.

De fietser is beslist niet blij met de hobbels. Voortdurend moet hij onnodig afremmen en weer snelheid maken. De snelheid van de fietser kan nauwelijks een gevaar voor andere weggebruikers genoemd worden.  De gemiddelde snelheid van de fietser is hooguit  vijftien kilometer per uur.  Een wielrenner gaat iets rapper en heeft een gemiddelde topsnelheid van vijfendertig á veertig  kilometer per uur. Met die vaart,  telkens maar weer afremmen, weer een hobbel nemen en weer op gang komen, dat is op zijn zachtst gezegd knap hinderlijk.
Het is echt te gek dat de fietser daar onophoudelijk mee te geconfronteerd wordt.  Hij verliest door de hobbels snelheid en moet ook nog eens dreun op dreun incasseren.  Polsen, ellebogen, schouders, nek, rug, zitbeentjes en niet te vergeten het scrotum  krijgen het zwaar te verduren.
En dan heb ik het nog niet eens over het voertuig zelf.  Door al dat gehobbel  is het nogal logisch dat er van de fiets sneller het een en ander los trilt dan op de mooie vlakke weg. Meer schade aan de fiets zal dat tot gevolg hebben. 
Absurd, dat hier blijkbaar de goeden onder de kwaden moeten lijden. Hobbels creëren voor  snelheidsduivels in hun auto’s? Prima! Alleen jammer dat het nodig is … nee, belachelijk dat het nodig is. In feite is het zo, dat de fietser hiervoor de rekening gepresenteerd krijgt.

De fietser, milieuvriendelijke weggebruiker bij uitstek, is qua snelheid nauwelijks een gevaar voor anderen op de weg.  Daarom zou het toch niet meer dan redelijk zijn wanneer op elke behobbelde weg een hobbelloze fietsstrook gerealiseerd zou worden. Zo een die met geen mogelijkheid door automobilisten bereden kan worden. 

woensdag 15 april 2015

jeejeepee zo af en toe: DORST

jeejeepee zo af en toe: DORST: Ik sterf van de dorst. Dat is zo’n uitdrukking, die ik (en waarschijnlijk velen met mij) gebruik als ik trek heb in wat te drinken. Als ik ...