maandag 10 juni 2024

HEUPTASJE GEVONDEN.

Ronduit lullig, dat voorval met het heuptasje. Vlak voor de deur voor het Rodari-bejaardentehuis, vond ik een heuptasje. Een goed gevuld heuptasje. Bankpasjes, sleutels, adressen en (kortings)pasjes van allerleis organisaties. Op het moment dat ik dat tasje vind had ik haast ... een afspraak met de fysio. Inmiddels weet ik dat dat tasje van flatbewoner Ton is. Ik bel bij hem aan. Geen gehoor, tot twee maal toe. Ton is thuis dat weet ik zeker. Hij doet gewoon niet open. ‘De groeten Ton,’ zeg ik in mezelf, ‘ik moet er nu echt vandoor’. Het heuptasje past niet in zijn geheel in Ton’s brievenbus dus haal ik er het een en ander uit en stop het hele zooitje in zijn brievenbus.


Vier uur later ben ik terug van de fysio. Loop in één ruk door Ton. Bel weer twee keer aan zonder resultaat. Dan tik ik twee keer hard (geïrriteerd) op de ruit naast zijn voordeur. Dan doet hij, zeker een minuut later, met een slaperige kop open.

‘Ha Ton, Ik heb hier beneden op straat je heuptasje gevonden. Het ligt nu in je brieven bus. Nog geen anderhalve minuut later zie ik hem zijn brievenbus schoon vegen. Ik wees hem toen nog even precies aan waar ik zijn tasje gevonden had: op het trottoir vlak achter een parkeerplaats.

‘Ja’, zieligt Ton, ‘het was daarstraks veel te druk om me heen. Buurvrouw Aicha vroeg me of ik deur wilde open doen met mijn sleutel met afstandsbediening. Buurman Peter zei dat mijn taxi er al stond … terwijl die juist wegreed. Ik was hier net door die taxi afgezet. De mensen moeten me met rust laten. Ik kan niet tegen die drukte om me heen. Dan raak ik in de war.’ Uiteindelijk bedankte die verwarde Ton me toch nog.

Ik moest onwillekeurig denken aan de dag dat mijn oudste zoon, tien jaar toen, een portemonnee vond met daarin tien briefjes van honderd euro. Hebben we gelijk aangegeven bij de politie. Via de politie kwam de eerlijke verliezer bij mij aan de deur. Ik liet mijn zoontje de portemonnee aan de dolblije man terug geven. Zonder enige aarzeling ritste de man zijn knip open en gaf mijn zoon, een briefje van honderd euro.

Ton was niet zo blij, zo te zien … en al helemaal niet zo gul.

zondag 9 juni 2024

VANAVOND ARJEN LUBACH.

 Ik zat rustig aan een stukje te werken, het was ongeveer half vier in de middag. Iemand, ik hoorde niet zo gauw wie, riep ‘Jos, Johhos!’ door mijn openstaande keukenraam. Het bleek mijn buurvrouw te zijn.


Ik had haar gisteren een kwart kruimelvlaai gegeven. Mijn visite en ik konden het niet op.

‘Jos,’ smeekte ze me bijna, ‘wil jij bij mij een kopje koffie komen drinken, met zo’n stuk vlaai er bij, anders staat het maar te bederven bij mij’.

Koffie was ik beslist niet aan toe. Maar wijn zag ik wel zitten: ‘heb je die lekkere rode Saint Émilion nog,’ die ik je voor je verjaardag gaf? Die had ze nog.

’Koffie heb ik nu geen trek in, buuf. Zullen we dan een wijntje drinken, met die kruimelvlaai?’ Ik weet dat je haar midden in de nacht kan wakker maken voor een glas wijn. Nooit, zal ze in d’r uppie gaan zitten pimpelen, hoor. Maar gezellig met iemand een wijntje soldaat maken, da’s voor haar genieten.

Als we beginnen aan een fles, dan moet ook altijd helemaal op. Het gaat dan meestal van leuk, tot gezellig, tot gezelliger, tot heel erg vals en intiem.

Het was nu inmiddels bij vieren en ik moest die avond nog naar Arjan Lubach in het Nieuwe Luxortheater. De show begon om acht uur. Ik moest dus zeker om zeven uur weg ... ik bedoel … dan moet er wel even flink doorgedronken en doorgekletst worden.

Geen probleem. Want al na een paar flinke slokken wijn kon ik buuf vertellen over hoe vreselijk geniepig, ijdel en leugenachtig die Sonja is, die leidster van mijn voormalige wandelclub. Ook vertelde ik haar over lulletje lampekatoen, kots-kots-Rob, Sonja’s hondse jaknikker, pleaser en onderdanige lakei bij de wandelclub. (Hij is tevens onze buurman; beslist niet te verwarren met die kale Rob van de vijfde).

Buuf vertelde me met een brok in haar keel over de problemen met haar dochters. Een volgende keer meer daarover.

Ik maakte thuis vlugvlug een chiliconcarnetje met een fris saladetje (bio-komkommertje, radijsje, bleekselderijtje, olijfjes, uitjes, zoutje, azijntje, pepertje) en fietste om klokslag zeven uur de straat uit.

Ik zat mooi op tijd in Luxor. Kwart voor acht. Samen met 1500 andere fans. Er was helaas geen klote aan. Aan die hele show niet. Lubach op tv vind ik duizend maal leuker dan in de zaal. Dat weet ik dan ook weer.

zaterdag 8 juni 2024

FIETSHELM.

Het laatste half jaar heb ik met een helm op gefietst. Twintig jaar geleden gekocht. Hij hoorde bij mijn uitrusting voor mijn fietstocht van Rotterdam naar Marseille en ook weer terug. Twee maanden heb ik hem toen in de zomer van 2004 op mijn hoofd gehad (alleen als ik fietste) en daarna nooit meer. Tot een half jaar geleden.


Tsja, gisteren stopte ik mijn trouwe helmpje, op de automatische piloot, in mijn fietstas en duwde daarbij een lullig riempje kapot. Het riempje was niet alleen lullig maar ook nog versleten. Gewoon door verwaarlozing. Het ding is gelijk rijp voor de vuilnisbak. In totaal slechts acht maanden gebruikt. Klote ja! Maar … ik heb wel wat méér aan m’n hoofd. Door mijn hoofd speelde bijvoorbeeld de bange gedachte, dat ik juist nu, ondersteboven gereden zou worden. Ja, dat zal je net zien.

Een vriend van me, Fedor, vertelde me, een paar dagen terug, toen we samen naar Gouda fietsten, dat hij ook een helm had gekocht. Ik had toen nog mijn ouwe trouwe helmpje op. Maar vreemd genoeg: Fedor had zijn nieuwe helm niet op. Hij had hem niet opgezet omdat zijn haar, toen we gingen fietsen, nog nat was. Van die helm ging zijn haar zo raar zitten, zei die. Wat een ijdeltuit … ik heb mijn mond maar gehouden. Die jongen heeft al genoeg aan zijn hoofd.

Al lang en breed was ik weer thuis van dat Gouda-ritje. Stuurde ik Fedor een appje: ’Waar heb je die helm gekocht en wat heb je d’r voor betaald?’ Twee dagen later al, appt hij: ‘Tien euro, bij de Lidl’.
‘Ben je wel goed bij je hoofd, man?! Voor dat geld heb je een strooien hoedje maar geen fietshelm. Dat kan nooit wat wezen.’ Fedor geeft geen sjoege.

Om me te oriënteren op een nieuwe helm liep ik een paar fietswinkels in de buurt af ... ja, ik liep. Want zonder helm haalde ik het niet in mijn hoofd om op mijn fiets te springen.

Ik heb ‘al die jaren’ een ABUS-helm gehad. Die beviel me prima, in de korte tijd dat ik hem heb gehad. Ik kocht nu mijn nieuwe helm, weer een ABUS, bij de dichtstbijzijnde fietsenmaker. Wel moest ik er de hoofdprijs voor betalen: zeventig euro maar liefst.

Daar heb ik wel een paar dagen hoofdpijn van gehad.

vrijdag 7 juni 2024

ENIGSKIND.

Toen ik geboren werd dacht ik: ’Dat is héél mooi, ik heb een vader en een moeder en ik ben hun enige kind’. Bijna een heel jaar lang (op twee dagen na) heb ik dat gedacht. Toen kreeg ik er zomaar ineens een broer bij en wat voor een broer ... wist ik toen veel … die broer was Martin en deed de meest vreemde dingen in huis. Hij kon niet zo goed zien. Hij liep overal tegenaan en toen er eens een verjaardagsvisite was trok hij het tafelkleed met drinken en allerlei lekkers, met een ferme ruk van tafel. Ik vond hem wel lief, Martin, maar ik werd wel een beetje gestoord van hem. Mijn moeder heeft op een gegeven moment de dokter er bij gehaald. Die vond het beter dat Martin naar een tehuis ging voor zeer zwak begaafde kinderen. Enigskind zou ik nooit meer worden. Er was een zus bijgekomen: Lidy. Ik bleef nog wel de enige jongen.


Lidy bemoeide zich niet zo veel met mij. Toen een jaar later Manda werd geboren leek het wel of ik toch weer enigskind was geworden. Zoveel waren die twee met elkaar bezig.
Ik was toen drie, Martin twee, Lidy één en Manda nul. Met mijn vader en moeder erbij waren we met zijn zessen. Maar … mijn vader woonde bijna nooit bij ons. Hij werkte op een cruiseboot, de s.s. Rotterdam, in de keuken. Hij was veel op zee. Eigenlijk kwam hij zo af en toe, alleen even thuis om een nieuw kind te maken, dacht ik. Voorlopig was ik nog wel de enige jongen in het gezin.

Drie jaar later… weer een zus erbij, Anneke. Ik was toen bijna zeven en zat al in de tweede klas van de lagere school. Bij meester Mens. Ons huis werd te klein voor mijn vader, moeder en vier kinderen. Daarom verhuisden we van Spangen naar IJsselmonde. Daar huurden we een eengezinswoning met vijf kamers. Toen we verhuisden was ik dertien jaar.

Mijn moeder was hoogzwanger. We woonden nog geen twee weken in het nieuwe huis of ik was niet de enige jongen meer in het gezin. Herman was de tweede knul. Daarna volgden er in rap tempo nog vier jongens: Ron, John, Ed en de laatste Marco, een mongooltje. Zo waren we met tien kinderen, zeven jongens en drie meisjes. Alleen omdat Martin uit huis geplaatst was leek het of we met z’n negenen waren.

donderdag 6 juni 2024

IK, SPARTA CLUB-CARD.

 Ik, Sparta club-card.


Toen jij als kleine jongen voor het eerst naar een voetbalwedstrijd van Sparta ging, wàs ik er nog nie jeens. Alleen met cash kon je het Kasteel in. Sins een jaar of tien kejje wel met duizenden euro’s komme aanzetten maar zonder mijn kommie het Kasteel gewoon nie jin. Ik ben een chipkaartje van hooguit een halve millimeter dik. De clubcard van voetbalclub Sparta. In de volksmond: ‘de Sparta clubcard’. Ik heb àl jouw voor Sparta zo handige gegevens altijd bij me ... en dat nog allemaal grateloos voor jou ook.

Voor Sparta-fans bennik gewoon onmisbaar. Toch zijn er nog altijd Spartanen, die mijn niet in de knip hebben zitten. Die hebben mazzel, want voor onbelangrijke wedstrijden kent ik soms twee kaartjes extra kopen. Ik bent dan wèl aanspràkelijk voor die card-lozen, dat wel. Voor topwedstrijden zoals die tegen Ajax of Feijenoord kommie zonder mijn nóóit het stadion binnen.

‘Hebbie me wel es in het echt gezien?’ Ik ziet er niet uit als clubcard zijnde. Schaam me rot. ‘Clubcard op z’n Spartaans’ zo hebben ze me genoemd. Welke leip verzint nou zoiets? ‘Sparta Clubcard’ is toch veel simpeler? Dat op mijn bovenkantje de oprichtingsdatum van Sparta staat: da’s logisch. Sparta is tenslotte van 1888 (!), de oudste voetbalclub van Nederland. Daar bent ik persoonlijk zo trots op als een aap met zeven lullen. Maar met die chagrijnige kale knarren loopt ik pas echt voor lul … slechts één in Rotterdam wereldberoemde Sparta-kop ken ik dulden …en die wilt ik je nù ook eens laten horen. Luistert, luistert, drukt me tegen je oor, hier is tie vast even op proef ‘the late Jules Deeldert’:

‘Vroeger of later ga je dood. Dàt staat als een paal boven water. Zo oud als Sparta word je nooit. En als je gaat, is het je tijd geweest. Dàt is een ding dat zeker is. Zo niet-òfter een hemel is … maar álster een is dan zal je zien dat de Hemelpoort – o! brok in ons keel – verdacht veel weg heeft van het Kasteel’.

dinsdag 4 juni 2024

AANGESPROKEN.

Dat ik Jos heet en bijna 74 jaar ben, weet het gros van mijn lezers onderhand wel. Een enkele keer doe ik me op deze plaats voor als een ander, een (oudere of jongere) man, een vrouw, een kind, een jongen, een meisje, een dier, of een ding. Soms is dat lastig lezen. Maar in de loop van het verhaal valt alles toch altijd weer op zijn plaats.


In dit verhaal blijf ik mezelf, maar word ik door mijn psych Rianne, aangesproken als iemand waarin ik me absoluut niet herken. Misschien bedoelt ze het grappig, misschien wel vleiend. Of ze doet het gewoon voor zichzelf, om een beetje stoer te doen. Ze is zelf niet zo piep meer. Ergens tussen de vijftig en de zestig in, vermoed ik.

We hebben al een paar jaar gesprekken over mijn geestelijk welbevinden. Zo'n drie á vier jaar schat ik. Één uurtje per maand. Echt grote schokken hebben zich de laatste jaren niet in mijn leven voor gedaan met uitzondering misschien van de onverwachte terugkeer in mijn leven van het slaapwandelen. Gelukkig is het tot op heden bij een eenmalige herhaling gebleven. Rianne was er van geschrokken.

Misschien was het van de schrik of was het grappig bedoeld maar nadat ik dat slaapwandelen gemeld had, ging Rianne me ineens anders aanspreken. Normaal noemen we elkaar bij de voornaam. We tutoyeren elkaar ook altijd. Maar er gebeurde nu iets vreemds. Ze ging me ineens aanspreken of ik iemand anders geworden was. Ze zei tegen mij:
’Jongeman, ik vrees dat ik je medicatie dan moet aanpassen.’ Ik kreeg er meteen al zwaar de pest in. Met name omdat ze me ‘jongeman’ noemde.
‘Ja, joh Rianne, doe maar wat je niet laten kan,’ lachte ik zuur.
‘Luister eens goed vriend, doe nou maar niet zo laatdunkend, want het is een heel serieuze zaak’.

Als door een wesp gestoken reageerde ik op haar ‘jongeman’ en haar ‘vriend’. Nóóit meer wilde ik zo door haar aangesproken worden.

Ze zou het proberen … ze zou haar best doen: ‘Ik kan me natuurlijk wel eens vergissen, Jos. Ik ben ook niet perfect'.
’Neen, Rianne! Ik wil dat gewoon nóóit meer horen!’
‘Nouhou Jos, je hebt wel een heel erg kort lontje, zeg’.

Tsja, het zij zo.

maandag 3 juni 2024

MEPPEL EN ATROPOS.

 Van de NS had ik nog een dag gratis reizen tegoed. Ik had zulke enthousiaste verhalen gehoord over ‘Atropos’ in de buurt van Meppel, dat ik afgelopen zondag besloot daarheen te gaan. Straks meer over ‘Atropos’ maar eerst even Meppel.


Wat een leuk, liefelijk stadje is dat. Ik heb er gisteren een paar foto’s van op facebook gezet. Fraaie woningen, hooguit twee verdiepingen hoog. Prachtige geveltjes, leuke beelden. Mooi kerkje en een geweldig park. Aardige mensen ook: door alle Meppelaren werd ik gegroet, althans door hen, die al wakker waren, want ik was er al om half elf. Op één Meppelaar maakte ik kennelijk de indruk van een verdwaalde toerist, want hij vroeg mij met een bezorgde blik: ’Kan ik u misschien ergens mee helpen, meneer?’ ‘Neen hoor’, antwoordde ik. ‘Ik ben gewoon aan het genieten van dit fijne stadje. Ik heb wat tijd over. Om drie uur ga ik naar het lokatietheater Atropos kijken. Dat is een kwartiertje verderop. In het dorpje Koekange.' De man had daar nog nooit van gehoord maar hij wenste me wel veel plezier.

Met een busje van de theatergroep werd ik met nog acht theaterliefhebbers van station Meppel naar naar de locatie van Atropos gebracht. Ik wilde dat stuk graag zien. Had enthousiaste reacties gehoord. Het is een stuk van de Peergroup, een theatergroep, die alleen op locatie speelt. De locatie is deze keer een stuk weiland, dat door de honderd koeien verlaten is. Op dat weiland is een theater gebouwd: de Afvalkathedraal. Er kunnen 400 mensen in en het is opgebouwd uit geleend en hergebruikt materiaal.

Atropos is het verhaal van vijf Drentse jongeren, die weer de regie willen nemen over hun toekomst. Het is een ode aan de kracht en het talent van onze (klein)kinderen om de toekomst naar hun hand te zetten. Het is een krachtige voorstelling met zang en dans over hoe de wereld aan zijn eigen afval ten onder dreigt te gaan. Aan het eind van de voorstelling slepen de spelers zakken vol afval het podium op en kieperen alles door elkaar: kapotte plastic tuinstoelen, vuilniszakken, patatbakjes, tentzeil, petflessen en landbouwplastic. Al dat afval is afkomstig van de bevolking van het kleine Koekange.

Na afloop van de voorstelling zullen mensen niet onmiddellijk hun hele leven omgooien, maar hopelijk wel iets meer nadenken over een gezonde toekomst.

Het Peergroupbusje bracht ons ook weer netjes bij Station Meppel terug. Het is inmiddels zes uur. De terugreis naar Rotterdam werd langdurig, op tragische wijze vertraagd door ‘een ongeluk met een persoon op de rails’. Dus dat werd helaas een latertje.


*zie Facebook (Mastwijk Jos) voor wat foto’s van Meppel en Atropos.