vrijdag 2 september 2022

HELEMAAL VERGETEN

 

Als ik de wachtkamer van mijn huisarts binnenstap, zitten er  al drie patiënten op hun beurt te wachten. Een oudere man (een advocaat?), een mevrouw met een boodschappenwagentje (een pedicure?) en een bezwete sportman met een uitbundige bierbuik (een hardloper?). ‘Goedemorgen,’ zeg ik beleefd.  ‘Goedemorgen’ zeggen de anderen in koor.

‘Wie is de laatste?’ vraag ik.

‘U,’ antwoordt de advocaat, die lollig probeert  te zijn.

‘Achter wie  ben ik aan de beurt, probeer ik chagrijnig opnieuw.

‘Achter mij’ zegt de advocaat grinnikend.

‘Lul', denk ik.

Er wordt verder niks gezegd. Ik weet natuurlijk niet of ze wel wat zeiden voordat ik binnenkwam. Ik zit recht tegenover de pedicure, ik schat haar een jaar of dertig.  Ze heeft een boodschappenwagentje bij zich. Daar zit een klein hondje in. Als ik me niet vergis is het een Australische Silky terriër. Ik weet het dus niet helemaal zeker, omdat alleen dat grappige koppie boven het boodschappenwagentje uitsteekt. (Wel weet ik zeker dat het geen Duitse herder is.)

‘Mevrouw’, vraag ik, ‘wat mankeert dat kleine leuke hondje van u?‘

‘Niks!’ zegt ze op een geïrriteerd toontje, ‘ik ben hier niet voor Charlotje maar voor mezelf. Ik ga u echt niet aan neus hangen waarvoor ìk hier ben.

‘Nee, dat hoeft u ook helemaal niet te doen. Het is maar een grapje, sorry hoor, mevrouw.’

In de lectuurmand zie ik een Voetbal International liggen. Voor de rest allemaal vrouwen- en roddelblaadjes. Daar houd ik niet van. Voordat ik dat artikel ga lezen over die voetballer van 100 miljoen, kijk ik nog even vriendelijk naar het baasje van dat hondje.  Ze draait met een ruk haar hoofd weg. Nog steeds gepikeerd. Ik hoor Charlotje een beetje grommen.

Schuin tegenover me zit een gehavende hardloper, een veertiger. Met een van pijn vertrokken gezicht zit hij daar van top tot teen bezweet. Een grote sporthanddoek om zijn nek. Hij is op zijn knieën gevallen. Die zijn tot bloedens toe geschaafd.

‘Mevrouw de  Goede,’ roept de dokter. De pedicure en haar hondje stappen naar de  spreekkamer.  Blijkbaar heeft mijn huisarts er geen probleem mee dat huisdieren meekomen naar zijn spreekuur.

‘Lelijke val ggemaakt, hè?’

‘Ja die trottoirs van tegenwoordig dat is zo’n zooitje, alle tegels liggen schots en scheef. Ik struikel er over . Ik val op mijn knieën maar dat is het ergste nog niet. Ik kom lelijk op mijn rechterschouder terecht. Die heb ik al eens een keertje gebroken. Ik vrees het ergste. Verrek van de pijn.’ Met zijn linkerhand probeert hij de pijn weg te masseren.

De dokter is klaar met de pedicure. ‘Volgende keer Charlotte wel thuis laten mevrouw de Goede.’ De corpulente hardloper is nu aan de beurt. Dat schiet op. De advocaat is de volgende en dan ben ik. Alleen ben ik helemaal vergeten waarvoor ik hier eigenlijk ben.

Om de stilte te doorbreken zeg zomaar even wat tegen die advocaat: ik ben vanmorgen in de groentewinkel. Vòòr mij is een man aan de beurt. Die bestelt 5 kilo Alzheimers.. De groenteman zet 5 kilo aardappels voor hem op de toonbank en vraagt aan de man: ‘Was u verder misschien nog iets vergeten?’

donderdag 1 september 2022

MIJN LEUKSTE TANTE IS EEN NON

 

Ik hoor net dat tante Ludy is overleden. Zij is mijn meest geliefde tante.  Tante Ludy is de jongste zus van mijn moeder. In de vijftiger jaren zit ze in een klooster in Brabant. Rosmalen.  Ze is een non. Rooms-Katholiek. Ze heet ook ineens anders, we moeten haar zuster Ephraïm noemen maar aan die flauwekul heb ik nooit meegedaan. Eéns tante Ludy blijft tante Ludy, klaar!

Ze is belangrijk voor me omdat ik voel dat ze zich voor me interesseert. Dat doet me goed. Kijk, van mijn vader heb ik tot mijn dertiende nooit zo veel meegekregen. Ik zie hem haast nooit. Hij werkt hard, als  pantrybediende op cruiseschepen van de Holland Amerika Lijn. In de schaarse tijd dat hij thuis is produceren hij en mijn moeder nog één broertje en drie zusjes, dat wel. Maar meestal ligt hij,  als hij zo af en toe eens een keertje thuis is, meer bij te komen van zijn zware werkzaamheden, dan dat hij zich met zijn kinderen bezighoudt. Hij is een wat norse man, die het niet in zich heeft om de aandacht te geven, die ik als kind nodig heb; noch in woord noch in gebaar.

Mijn moeder heeft het begrijpelijk ontzettend druk met haar vijf kinderen. Ze is een heel lieve vrouw en zorgt goed voor haar kinderen maar voor echte warmte en aandacht heeft ze het gewoon te druk. Alles in en rond het gezin moet veel te ‘vlug-vlug’ worden afgehandeld. Als ik nu terugkijk denk ik wel eens dat mijn moeder méér verlangt naar aandacht vàn mij dan dat zij die aandacht kan geven áán mij.  Ik schrijf dit niet op om mijn ouders af te zeiken of om medelijden op te wekken of zo. Geenszins. Het is nu eenmaal niet anders en het verklaart hoe blij ik ben met iemand als tante Ludy . Zij is een welkome aanvulling op mijn ouders.

Tante Ludy, zoals gezegd, de jongste zus van mijn moeder, is  dan voor mij  belangrijk.  Ze schrijft me hartelijke, zeg maar gerust  lieve brieven met foto’s van haarzelf en de tuinen van het klooster. Soms kleurt ze zelf de zwart-wit foto’s, met name foto’s met bloemen, mooi in. Ze leert me ook de namen van al die bloemen.

‘Hoe gaat het op school, jongen?’, vraagt ze me en ze daagt me uit, nu ik kon lezen en schrijven ook haar eens een briefje of verhaaltje te schrijven. Of ik al goed kon keepen op de voetbalclub, wil ze weten en ze vraagt of ik haar eens kom opzoeken in Brabant. Ze heeft tijd. Voor mij alleen. Ze stelt me vragen en vertelt me dingen waar bij mij thuis geen tijd voor is.

Op de schoorsteenmantel bij ons, staat een foto van haar. Een open, vrolijk lachend gezicht van een vitale krachtige jonge vrouw. Grote stralende ogen achter een ietwat strenge bril, met donker montuur. Haar haren en oren aan het gezicht onttrokken door haar nonnenkap.

Die warmte en opgewektheid straalt ze ook uit als we zo af en toe bij haar op bezoek zijn in het klooster. Ze geniet zichtbaar van ons; ze neemt ruimschoots de tijd  voor onze verhalen. We krijgen lekker eten en drinken, geserveerd door andere kloosterzusters. Tante Ludy hoeft niks te doen als wij er zijn. (Alleen moet ze altijd tussen een en twee uur ergens gaan zitten bidden; óók als wij op bezoek zijn). Als er nog tijd voor is haalt zij een sjoelbak van haar kamertje. Met sjoelen is ze me toch fanatiek! Ze wint altijd alles. Aan het eind van een van die schaarse bezoeken krijg ik eens een doosje met een rozenkrans, met van die dikke bruine kralen. In die tijd ben ik nog een zeer vroom manneke en bid ik veel ‘weesgegroetjes’ en ‘onze vaders’ op die rozenkrans. Ik denk dan nog, dat hoe meer ik bid, hoe beter  ik mijn proefwerken maak maar helaas, dat werkt niet zo. Van al dat bidden word ik ook al geen betere keeper, zelfs al bid ik op mijn blote knieën.

Als ik naar de hbs ga verwatert het contact met haar. Ik heb het in ieder geval druk met school en zij……? Geen van beiden nemen nog het initiatief tot het schrijven van een brief.

Ik was  alweer 15 jaar als ik van mijn moeder hoor dat Zuster Ephraïm weer gewoon tante Ludy geworden is. Ze is geen non meer. Eenzaam voelt ze zich de laatste jaren. Ze denkt gelukkiger te worden door uit het klooster te treden en een gezin te stichten.  Dat is ook wat ze doet. Ze trouwt met Martin, een man die nog maar net drie maanden weduwnaar is. Drie jonge kinderen heeft hij al uit zijn eerste huwelijk. Samen met tante Ludy maakt hij nog een kind, een meisje.

Ik wil graag van haar horen waarom ze nou als non gestopt is. Ze wil duidelijk niet al te lang bij mijn vraag stilstaan, want ze zet routineus vuile kopjes, bordjes en glazen van de salontafel op een dienblad terwijl ze tegen me zegt:

‘Ach, jongen,  in het klooster doe ik niets anders dan bidden in eenzaamheid, in chagrijn, tot de dood er op volgt. Heel onbevredigend. Ik voel dat ik een bevredigender, zinvoller leven kan  leiden. Dat gevoel klop helemaal. Ik ben nu intens gelukkig, met oom Martin en onze kinderen.’ 

Na die laatste woorden stap ze resoluut met haar dienblad richting keuken. Daar moet ik het mee doen. Dat is wel duidelijk.

Nu is ze dood. 90 jaar is ze geworden. Nooit zal ik haar lieve brieven vergeten en haar guitige stralende lach. Rust zacht lieve, stralende,  gelukkige tante Ludy.

woensdag 31 augustus 2022

CORRIGEREND ONDERGOED

 Mijn zwager Ron is zestig geworden. Hij viert het samen met Karel, een vriend van hem,  die ook net zestig geworden is. Ron en Karel kennen elkaar al vijfenvijftig jaar, van de kleuterschool. Het feest is in een garagebox voor  vrachtwagens. In werkelijkheid heeft er nooit een vrachtwagen in gestaan. Het is gewoon een illegale feesttent.

Vanaf acht uur die zaterdagavond zijn  alle vrienden en familieleden welkom. De opkomst lijkt wat gering maar dat kan komen door het grote oppervlak van de feesttent. Er zijn er toch zeker al  twintig. Op het hoogtepunt van de avond, zo rond half elf zijn er 150 à 200 feestgangers.

Koffie wordt vanavond niet geschonken. Dat staat ook in de uitnodiging. Voor mij betekent dit: een avondje bier drinken, babbelen, knabbelen en swingen op  lekkere muziek.

Carolien, mijn vrouw,  zegt zo in het voorbijgaan tegen me: ‘Weinig leuke mannen, zeg!’

‘Ja, kom nou zeg, had je misschien de stille hoop vanavond aanbeden te worden door jonge godenzonen. Het is een feestje van twee mannen die de zestig gepasseerd zijn. Hun vrienden en naaste familie zijn ook allemaal tussen de vijftig en zeventig. Daarbij denk ik, dat de meeste kinderen van die mensen, niet veel trek hebben in  zo’n ouwelullenfeestje als dit. Dansen op muziek van de Stones, Beatles, CCR, Aretha Franklin, Deep Purple, The Eagles.  Ze zullen toch zeker wel wat beters te doen hebben.’

‘Trouwens,’ zeg ik tegen Carolien: ‘op een heel enkele uitzondering na zijn de dames ook niet van een oogverblindende schoonheid. Maar ik moet zeggen: de meeste dames hebben kosten nog moeite gespaard hun oude, doorgaans iets te zware lichamen een frivoler aan zien te geven. Corrigerend ondergoed verhult al veel en een jeugdig aandoend,  fleurig  M&S-jurkje,  doet de rest. Met zo hoog mogelijke pumps tonen borsten en bibs  wat pikanter; allerlei make-upjes maken de gerimpelde koppies weer frisser en jeugdiger  … gewekte illusies  … waar vanavond maar weinig heren in zullen trappen … denk ik … zelfs niet die onooglijke mannetjes van vanavond hier op het feest.

De eerlijkheid gebiedt  te zeggen, dat de meeste aanwezige heren een veel te dikke pens hebben.

‘En jij dan, Jee?’

‘Nee, te zwaar ben ik niet. Ik ben 78 kilo bij 1.85 m. Dat is toch prima?! Niet dat ik daar over wil opscheppen. Allerminst.  Hooguit onderscheid ik me daarin enigszins van de andere aanwezigen.’

Carolien valt het op dat al die feestvierende mannen zo op elkaar lijken. Het zijn er een stuk of tachtig. Net broers van elkaar … net kabouters zijn het : kleine lelijke mannetjes. Allemaal zo rond de 1.73m. Ringbaardje. Sikje. Of een sikje met snor, een zogenaamde ‘pratende kut’. Stuk voor stuk zijn ze kaal of hebben nauwelijks haar. Een puntmutsje ontbreekt er alleen nog aan … maar wat een opgewonden standjes, zeg … luid pratende en luid lachende kabouters … en dàn was het nog een avond zònder Sneeuwwitje … want vertoont zij zich aan dat stel dan heb je de poppetjes helemáál aan het dansen.

Dansen doen deze kabouters nu níét … er wordt luidkeels gezongen, terwijl ze hun handen boven hun hoofd van links naar rechts zwaaien.

 

‘De dames kan het nu feest ten einde loopt niet meer zo veel schelen hoe ze er bij lopen.  De mascara is doorgelopen; het ondergoed kan door het vele eten en drinken zijn corrigerende werk niet meer aan en die pumps zijn leuk voor hooguit een uurtje. Dat fleurige jurkje is eigenlijk wat aan de krappe kant voor dit uur … dit uitbuikmoment … maar een kniesoor die daar op let. De dames en heren zingen en zwaaien nu samen; ook Carolien en Jee doen enthousiast mee:

‘Een beetje verliefd …’

Nog vele jaren Ron en Karel!

dinsdag 30 augustus 2022

DUTCH TAAL MAKES ME CRAZY, MIJ.

 Twee weken geleden ontmoet ik Ali in de sportschool. We zijn  aan het crossen. Naast elkaar. Onze blikken, vriendelijk, kruisen elkaar. Voor de grap zeg ik, dat hij me toch niet meer kan inhalen.

‘Sorry? don’t understand ... English  please’.

‘It's a joke.’: ‘You will never pass me.’

Het is blijkbaar niet zijn humor en ik moet ook toegeven: ik ben wel eens lolliger geweest. Maar goed.

We stappen zo’n beetje tegelijkertijd van het cross-toestel af. Allebei flink bezweet. We stellen ons aan elkaar voor. Ali is hier voor het eerst. Ik sport hier al jaren bij Life Line.  We nemen wat te drinken:  hij koffie, ik thee.  We praten wat.

Ali blijkt een zesentwintig jarige asielzoeker uit Irak. Hij, zijn vrouw en zoontje van vier zijn gevlucht. Voor grove gewelddadigheden. Ali kwam op zijn vlucht, in april 2021,  eerst in Kenia en daarna in Duitsland terecht. Zijn vrouw en zoontje  zijn blijven hangen in Kenia, waar heel veel Irakese vluchtelingen zitten.

Voorlopig zit Ali veilig in Nederland. Per 1 januari jl krijgt hij een voorlopige verblijfsvergunning voor de duur van een jaar. Zorgeloos kan hij onmogelijk zijn zolang zijn vrouw en zijn zoontje nog niet bij hem zijn.  

Hij zit werkloos in een tweekamerflatje, om de hoek bij de sportschool. 'Dutch taal’ leren en een beetje sporten is eigenlijk het enige wat hij te doen heeft. Werk heeft hij niet.

‘Work, difficult, very difficult.’

‘ Je zou ook vrijwilligerswerk kunnen doen.’

‘Yes, but also very, very difficult. I talk Dutch taal very bad ... only English a bit ... so not kan  doen volunteerwork!’

Ali en ik spreken af om elkaar geregeld te gaan zien. In principe een uurtje per week. Gaan we alleen Nederlands praten.

‘Dutch taal makes me crazy, mij.’

Het resultaat van zijn jaartje worstelen met de taal is nul komma nul. Terwijl hij toch echt niet dom is. Hij heeft een soort hbo-opleiding ICT gedaan; hij is superslim met de laptop. Maar: ‘Dutch taal torture is for Ali'

Hij werkt zich om de andere dag twee a drie uurtjes in het zweet op de sportschool. Ondanks het sporten en zijn wekelijkse  uurtje Nederlands, verveelt hij zich stierlijk. Vrienden of familie in de buurt heeft hij niet Hij staart wat uit het raam van zijn flatje,  met uitzicht op een saaie straat. Af en toe rijdt een fietser voorbij; af en toe ruisen de bladeren van die ene boom. Alleen als de basisschool uit gaat bruist het straatje; op die momenten is het daar vrolijk en levendig. Het moment waar Ali volop van geniet. Het stemt hem enerzijds vrolijk, anderzijds voelt hij dan extra het gemist van zijn zoontje en zijn vrouw. Op deze basisschool had die kleine Memmed kunnen zitten. In groep één. En wie weet, zou hij dan, na schooltijd, moe maar opgewekt naar zijn vader rennen en hem in zijn armen springen.

maandag 29 augustus 2022

DE SLIMSTE MENS

Het duurt meer dan een jaar voordat ik Linda weer zie. Ik pik het niet als ze haar avondeten laat staan. Nee, het gaat anders. Als ze me zegt dat ze haar eten niet meer lust, sta ik beledigd op, zeg helemaal niets, pak haar bord van tafel en sodemieter alles wat daar nog op ligt in de vuilnisbak. Het is toch zo’n heerlijke paella, al zeg ik het zelf. Ik heb er nog wel zo mijn best op gedaan. ’Je hebt je vanmiddag zeker weer vol zitten vreten aan de chocola?’ Die laatste opmerking van mij maakt haar woedend. Ze pakt haar jas, haar tas en stapt de deur uit. ‘Ik ben een volwassen vrouw, hoor Jee. Geen kind meer.’ Roept ze me na.

Die zie ik morgen wel met hangende pootjes terug komen of ze belt, of mailt, denk ik. Geen probleem. We hebben een latrelatie. Veel  spullen van haar liggen nog bij mij:  tandenborstel, huidcrème, onderbroeken, pyjama, lippenstift, eyeliner,  kam, spiegel, opmaakspullen, shampoo en nog  zo wat. Maar mailen of bellen doet ze niet. Ze komt ook niet terug. Zelfs niet op hangende pootjes. Ook de volgende drie dagen verneem ik niks van haar. Dan, denk ik, stuur ik haar maar een mailtje. Ongelezen krijg ik het retour. Het mailadres zou niet bestaan. Nou ja …  ik heb er wel duizend naar dit adres gestuurd. Allemaal aangekomen. Direct nadat ik het mailtje terug krijg bel ik naar  haar mobiel. Ik krijg haar voice mail niet eens; alleen maar de ‘in gesprekstoon’. 

We hebben  wel eens meer, héél wat meer, ruzie gehad en tot nog toe is het altijd met een sisser afgelopen. Die keer dat ik het haar kwalijk neem dat ze als een hooligan op de bank zit te springen en te juichen, omdat ze een vraag van ‘de slimste mens’ goed heeft geantwoord. ‘Ik ben de slimste! Ik ben de slimste van allemaal!’ Kraait ze uit. Ik denk dat ze gek geworden is en zeg dat ook. ‘Ik houd helemaal niet van die uitzinnige flauwekul.’

Jezus, wat is ze dan kwaad! ‘Het is maar een grapje hoor, Jee. Jij hebt geen gewoon gevoel voor humor.’   Ze heeft daarna vier dagen lang geen woord met me gewisseld. Om weer vrede te sluiten, zeg ik haar maar dat ik niet begreep, dat het een grapje was. Ik zeg er niet bij, dat ik het een infantiel grapje vind.

Ik informeer naar Linda bij haar vriendinnen, buren en bij winkeliers in de buurt. Slechts één winkelier heeft haar met een grote rolkoffer richting het metrostation zien lopen. Van niemand hoor ik dat ze met die rolkoffer weer thuis is gekomen. Ik moet dus aannemen dat ze nog steeds weg is. Onbekend waarheen.

Als ik bijna een jaar niks van Linda gehoord heb, maak ik kennis met een andere, aardige vrouw. Annemarie heet ze. Ze woont in de buurt, is tien jaar jonger dan ik, dat wel,  maar daar heb ik helemaal geen probleem mee. Voorlopig willen Annemarie en ik nog niet aan een latrelatie; vriendschap doen we voorlopig.

Annemarie en ik zitten op een bankje in het  park. Daar komt een vrouw aangelopen, achter een maxi cosi. Het is Linda. Ze geven elkaar een warme hug en kusjes. Ik stel haar voor aan mijn vriendin. Linda showt ons haar mooie dochter. Diana. Drie maanden oud. Haar vader heeft duidelijk een kleurtje. Linda is een poos met hem samen in de USA. Zij krijgt heimwee naar Rotterdam ... vertrekt … en hij blijft alleen achter in the States.    

zondag 28 augustus 2022

EEN HOOG PROMILLAGE

Met collega’s  Hans en Ineke,  ga ik wat drinken. Bij Dudok op de Meent. Dat is vlak om de hoek bij de zaak.  Het is kil, 11 graden,  guur windje en het  miezert.  We duiken zo snel mogelijk de ‘kroeg’ in.  Blijkbaar hebben we alle drie wat weg te werken want we ‘duiken’ op de alcohol. Hans, en ik  nemen een Westmalle Triple, Ineke neemt een rood wijntje.   Proost! We hebben vanmiddag te horen gekregen van de directie, dat  ons werk blijft bestaan maar dat we met z’n allen overgaan naar een nieuwe werkgever.  We hebben het er bij Dudok nog even over en we vertrouwen het zakie wel. De ondernemingsraad is immers akkoord. Dat hoor ik graag, want ik zit zelf in de OR.

‘Ik geef een rondje, jongens (ook Ineke spreek ik per abuis zo aan); zeg het maar. Ik neem nog een  Westmalle Triple.  Hans en Ineke nemen ook nog eens hetzelfde, hoewel hun glas nog half vol (of half leeg).

Hans, kan het niet laten de ondernemingsraad nog eens een veer in de kont te steken. Beetje overdreven … hij zit nu zelfs al een beetje te lallen. Hans gooit daarna hals over kop zijn anderhalf biertje achterover en geeft zijn collega’s nòg ‘n rondje. Dat gaat wel erg snel allemaal.

‘Zal ik een portie bitterballetjes bestellen,’ vraagt Ineke, ‘we zijn zo aan het hijsen, dan kan een bodempje geen kwaad.’ Die derde Westmalle komt bij mij flink aan. D’r zit gauw zo’n 10% alcohol in dat bier. Ik voel het goed zitten. Moet stoppen. ‘Jongens en meisje’ zeg ik nu braaf: ‘ik ga er vandoor.  Ik ben op de fiets. Als ik nòg meer drink gaat het niet goed meer .’

Ik stap op m’n fiets en …  ja, hoor … al binnen de 100 meter word ik door een politiewagen tot stoppen gedwongen. 

‘Heeft u gedronken meneer? U bent noga aan het slingeren.’

‘Ja, ik heb wel iets gedronken. Maar niet zo veel.’

Die agenten willen overduidelijk naar binnen. Ze vinden het met dit weer niet leuk om buiten te moeten werken. Ik ben hun excuus om naar binnen te gaan.

’Blaast u hier maar even, meneer.’ 

Shit, het was 0.75 promille! Mijn fiets wordt gelijk in de politiewagen gezet. Ik moet ook mee: ik word opgesloten in de arrestantencel. Voor één nachtje.  Mag nog wel mijn vrouw even bellen.  Boos is ze niet.. Ze moet er ook wel een beetje om lachen; vindt me een beetje dom.

Maar het  lachen vergaat haar als ze een maand later de uitspraak van de rechter hoort, enige maanden later. Honderdtachtig gulden boete of één dag gevangenisstraf. Ik heb geen zin om zoveel geld uit te geven voor die stommiteit van me. Ik ga wel een dagje zitten.

Enige weken later staan er geheel onverwachts twee politieagenten voor mijn deur om me mee te nemen naar de gevangenis. Ik moet gelijk mee. Uitstel is niet mogelijk. Maar ik kan deze dag helemaal niet weg. Deze dag is mijn huishouddag … mijn vrouw is in Utrecht op haar werk … ik moet vandaag  voor de kinderen zorgen.

De agenten kijken me meewarig aan: ’Tsja, dan zult u de boete voor het rijden onder invloed contant met ons moeten afrekenen: 230 gulden. Dat is inclusief de toeslag van 50 gulden voor onze bemoeienis in dezen.’

Dan moet ik maar betalen; kan niet anders. Geen rooie cent heb ik in huis. De heren agenten bieden vriendelijk aan om mij naar het dichtstbijzijnde postkantoor te brengen met de arrestantenwagen. (Schaam me rot voor de buren.) Ik geef de agenten het geld. Tijd om me weer terug naar huis te brengen hebben de heren niet.

zaterdag 27 augustus 2022

ZELFKASTIJDING.

Vanaf het moment dat ik weer klaarwakker ben, snap ik mijn eigen gedrag niet zo goed meer. Zoals  gewoonlijk ga ik om een uur ’s nachts naar bed. Doe eerst nog de hele riedel met mijn tanden: stoken,  ragen, poetsen.  Pillen slikken natuurlijk en omdat het nog zo warm is in de slaapkamer ga ik in een sportbroekje onder  een laken liggen. Ik val onmiddellijk in slaap. Doch binnen het uur ben ik alweer klaarwakker … letterlijk klaar wakker: zo fris als een hoentje. Alsof het acht uur in de ochtend is. Zo stap ik ook mijn bed uit.  Door mijn hoofd spoken nog fragmenten van twee dromen. In de ene droom heb ik ruzie met een duivelse jong ventje dat me van mijn balkon wil gooien. In de andere droom probeert  een leuke man, van mijn eigen leeftijd, mij te verleiden.

De jonge duivelse man heeft me al naar mijn balkon op de 16e étage gesleurd en probeert me op te tillen om me over de balustrade te kieperen. Ik worstel me los en sla hem met het wasdroogrek, dat om zijn nek vast blijft zitten. Zo kan hij het balkon niet af. Ik wel en ren de keuken in en pak kopjes, borden en glazen om naar zijn kop te smijten. Het gekke is dat dit alles in alle stilte gebeurt. Geen gerinkel, geen gekerm, geen gescheld. Ik sluit hem nu buiten op het balkon op.  Hij doet verwoede pogingen om los te komen van het droogrek. Tot mijn schrik probeert hij nu op de rand van het balkon te klauteren. Hij zal toch niet gaan springen?  Dat is wel het laatste wat ik wil. Ik doe de balkondeur open en zeg hem dat hij daar mee moet stoppen, dat ik dat niet wil (maar dat hoor ik mezelf niet zeggen). Hij doet (met lachend gezicht) zijn eigen zin en springt met het wasrek nog om, over het balkon. Vallen doet hij niet! Als een grote prehistorische vogel verdwijnt hij zwevend in de richting van het meer. Terwijl ik hem nakijk sta ik in de scherven. Ik voel er niks van. Bloed aan mijn voeten. Bloed op het balkon. Schuldbewust om het verdwijnen van de duivelse jongen kastijd ik me. Maar pijn heb ik niet.

Wat zie ik nu? Een paar handen aan de buitenrand van het balkon. De handen trekken iemand op. Een mooie man. Ik blijf mezelf kastijden, stomp als een bokser tegen mijn eigen gezicht. Mijn hoofd wordt bloederig en blauw.  De mooie man springt op het balkon. Hij houdt mijn vuisten vast, zodat ik mezelf niet meer kan slaan. Gelukkig heeft hij schoenen aan zodat hij geen last heeft van de scherven hier. Aan het bewegen van zijn lippen zie ik dat hij me iets zegt. Zijn lieve, blauwe ogen kalmeren. Met een gulle, uitnodigende lach brengt hij mijn handen naar zijn reeds hard geworden plasser ... ‘Neen,’ schud ik, ’neen, doe maar niet’. Vanaf dat moment snap ik mijn eigen gedrag weer wat beter. In slaap.