vrijdag 17 april 2015
jeejeepee zo af en toe: KANARIEGEEL
jeejeepee zo af en toe: KANARIEGEEL: M’n vrouw, kleinzoon Bent en ik staan in het park te kijken naar een tiental hertjes en een hert met een groot gewei op zijn kop. Dat zal ...
KANARIEGEEL
M’n vrouw, kleinzoon Bent
en ik staan in het park te kijken naar
een tiental hertjes en een hert met een groot gewei op zijn kop. Dat zal wel het
mannetje wezen. Er is eigenlijk niks aan te zien, want die hertjes liggen aan
de overkant van een singel, op een soort eiland, om voederbakken heen te
herkauwen.
De kleine Bent kijkt met
aandacht naar de herten. ‘Waf, waf,’ zegt hij …. Weet hij veel. Ik zou het geluid
van een hertje ook niet weten, net zoiets, denk ik, als het geluid van een
mannetjeshert maar dat ken ik ook al niet.
Er nadert een grote man van
een jaar of veertig met lang grijs haar. Ook zijn snor en sikje zijn grijs. Hij
loopt in een kanariegele overall en hij heeft hij een rode pet op. Verder heeft
hij knalrode schoenen aan. Hij trekt een zwarte leren tas op wieltjes achter
zich aan. Op het leer van de tas zijn tientalle ronde rode stickertjes geplakt.
Dat maakt de tas vrolijk! De wieltjes van de tas piepen. Gek zou ik daar van
worden. Kleinzoon Bent heeft al enkele minuten geen belangstelling meer voor de
hertjes. Hij is gebiologeerd door de kanariegele man. Die kerel staat stil op
enkele meters afstand van ons. Hij knikt naar ons en glimlacht. Hij zwaait naar
ons zoals ‘Dik’ van het duo ‘Dik en Dun’ dat meestal zwaait.
M’n vrouw kijkt me
aan:’Ken jij die knakker?’
‘Nee, nooit eerder gezien,’zeg
ik.
Bent daarentegen zwaait
vrolijk terug. Die is in de ‘ik-zwaai-naar-iedereen-fase’.
‘Lekker weertje hè? zegt
de man…. Ik hoop dat het water ook lekker is.’
Uit zijn zwarte leren tas
met rode bolletjes er op, vist hij een badmuts, een badlaken, een snorkel en een
paar gigantische zwemvliezen, allemaal knalrood. Hij gooit de rits van zijn
kanariegele overall open en als hij die uitgetrokken heeft, zien we hem staan,
mager en spierwit in zijn minuscule kanariegele
zwembroekje. Geroutineerd trekt hij de badmuts over zijn hoofd en schiet hij
zijn zwemvliezen aan. Hij zet een reuzenstap over het hek en zegt tegen ons:
‘Ik ga alle hertjes een
kusje geven. Misschien het mannetjeshert ook wel maar meestal moet hij niks van
mij hebben.’Het klinkt een beetje verwijfd, zoals hij dat zegt. ‘Willen jullie
even op mijn spulletjes passen?’ vraagt hij.
Hij wacht niet eens op
antwoord en snelt met grote stappen naar de singel en springt in het water.
‘U vergeet uw snorkel,’zei
mijn vrouw nog maar dat kan hij niet gehoord hebben, want toen was hij net kopje
onder. Kleinzoon Bent zit letterlijk met open mond te kijken. Binnen een minuut
is de man in het gele broekje, druipend en
wel op het eilandje beland. Hij gaat kusjes geven. De hertjes willen dat
absoluut niet en zetten het op een lopen. Tientalle rondjes lopen de hertjes
langs de rand van het eilandje; de man in het gele broekje in de achtervolging.
We vermaken ons hier alle
drie prima maar mijn vrouw en ik willen hier ook nog wat anders zien: de
volière met de zebravinkjes. Ook leuk voor onze kleinzoon.
Als we eenmaal bij de
volière zijn, horen we dichtbij een ambulance stoppen. We kijken elkaar aan en
zeggen haast tegelijkertijd: ’Dat is vast voor onze kanariegele vriend.’
donderdag 16 april 2015
Hobbels
De automobilist heeft , zeker in stedelijk gebied, de
neiging om harder te rijden dan is toegestaan. Daarom heeft de overheid besloten, om de automobilist er
aan te herinneren, dat een lagere snelheid geboden is. Daartoe
is op talloze wegen in het land, overgegaan
tot plaatsing van verkeershobbels dwars over het wegdek, op afstanden variërend van vijftig tot
honderd meter van elkaar. Rijdt de automobilist te hard over een dergelijke
hobbel, dan bestaat de kans dat zowel auto als automobilist beschadigd worden.
Vaart minderen? De gemiddelde automobilist houdt er niet
van. Iedereen kent de truc inmiddels: neem de hobbel uiterst rechts en de vaart
blijft er lekker in. De schok is bovendien minimaal. Het beoogde effect, de
veiligheid voor de andere weggebruikers, is er met die bijna over trottoir
rijdende automobilisten, niet bepaald op
vooruit gegaan.
De fietser is beslist niet blij met de hobbels. Voortdurend
moet hij onnodig afremmen en weer snelheid maken. De snelheid van de fietser kan
nauwelijks een gevaar voor andere weggebruikers genoemd worden. De gemiddelde snelheid van de fietser is hooguit vijftien kilometer per uur. Een wielrenner gaat iets rapper en heeft een
gemiddelde topsnelheid van vijfendertig á veertig kilometer per uur. Met die vaart, telkens maar weer afremmen, weer een hobbel
nemen en weer op gang komen, dat is op zijn zachtst gezegd knap hinderlijk.
Het is echt te gek dat de fietser daar onophoudelijk mee
te geconfronteerd wordt. Hij verliest
door de hobbels snelheid en moet ook nog eens dreun op dreun incasseren. Polsen, ellebogen, schouders, nek, rug,
zitbeentjes en niet te vergeten het scrotum
krijgen het zwaar te verduren.
En dan heb ik het nog niet eens over het voertuig zelf. Door al dat gehobbel is het nogal logisch dat er van de fiets
sneller het een en ander los trilt dan op de mooie vlakke weg. Meer schade aan
de fiets zal dat tot gevolg hebben.
Absurd, dat hier blijkbaar de goeden onder de kwaden
moeten lijden. Hobbels creëren voor
snelheidsduivels in hun auto’s? Prima! Alleen jammer dat het nodig is …
nee, belachelijk dat het nodig is. In feite is het zo, dat de fietser hiervoor
de rekening gepresenteerd krijgt.
De fietser, milieuvriendelijke weggebruiker bij uitstek, is
qua snelheid nauwelijks een gevaar voor anderen op de weg. Daarom zou het toch niet meer dan redelijk
zijn wanneer op elke behobbelde weg een hobbelloze fietsstrook gerealiseerd zou
worden. Zo een die met geen mogelijkheid door automobilisten bereden kan
worden.
woensdag 15 april 2015
jeejeepee zo af en toe: DORST
jeejeepee zo af en toe: DORST: Ik sterf van de dorst. Dat is zo’n uitdrukking, die ik (en waarschijnlijk velen met mij) gebruik als ik trek heb in wat te drinken. Als ik ...
DORST
Ik sterf van de dorst. Dat
is zo’n uitdrukking, die ik (en waarschijnlijk velen met mij) gebruik als ik
trek heb in wat te drinken. Als ik als kind zoiets zei dan sprak mijn moeder mij
vermanend toe en zei dat het onmogelijk is om in Nederland dorst te hebben.
Mijn vrouw had vanavond
geen zin om veel energie te steken in het bereiden van een gezonde maaltijd.
‘Vandaag doe ik eens makkelijk, ik koop gewoon
een paar pizza’s voor het avondeten. Het
werden dus twee Big Americana’s. Knapperig
van buiten; zacht van binnen. Pizza’s geproduceerd door Dr. Oetker (spreek uit
dokter Utker; wat klinkt dat stom zeg!)
De ene Big American was de
‘Bacon’, met bacon, natuurlijk, pepperoni- salami en mozzarella.
Die andere Big American was
de ‘Texas’ met bacon, pepers en uien.
Wanneer wij met z’n tweeën,
twee verschillende soorten pizza’s eten, snijden we beide pizza’s doormidden.
Ieder van ons eet dan twee halve pizza’s met verschillende smaken.
Die pizza Texas was het smakelijkst; de pizza bacon was
godsgruwelijk zout. En een dorst dat kreeg! Ik ben nu twee uur klaar met eten,
ik heb een kop koffie en anderhalve liter Spa rood gedronken. Nog steeds is
mijn dorst niet gelest.
Het doet me heel sterk
denken aan de dag dat ik werkelijk smachtte naar een beetje water. Het was het
eind 1969. Ik liftte in Frankrijk; was op weg naar Spanje. Ik kreeg een lift van twee
homo’s naar hun woonplaats Béziers. Ze hadden daar een hotel. Het waren leuke,
goedlachse, sympathieke kerels.
Al snel maakten ze me
duidelijk, dat ik me geen zorgen hoefde te maken over mijn slaapplaats voor de
komende nacht. Er was wel een kamer over bij hun in het hotel. Het gevoel
bekroop me dat ze me allebei wel leuk vonden. Op zich vond ik dat geen
probleem. Als ze maar van me af bleven,
want ik ben geen homo. Ik kreeg een mooie, grote kamer met uitzicht op een
groot plein met een gothische kerk. Ze (ze deden alles samen) vroegen of ik wat
te drinken wilde hebben. Ik dacht aan water, gewoon water, maar zij raadden me
pastiche aan. Ik had even lekker heet gedoucht en zat in mijn nakie even uit te
dampen op de rand van mijn bed. Mijn bek viel open, toen ik de beide heren
piemelnaakt mijn kamer zag binnen komen. Samen (!), droegen ze het dienblad,
waarop een fles pastiche stond en drie grote glazen met ijsblokjes. Ze gingen aan weerskanten van
mij zitten, dicht tegen me aan. De glazen werden gevuld, we toostten op mijn
goede vakantie, we namen een slok en zij legden ieder een hand op mijn
bovenbeen.
‘Non, non, messieurs‘ zei ik in mijn beste Frans,’pas pour
moi, merci beaucoup.’ Ik kleedde mij aan ging naar de bar. Ze vatten het sportief op, bleven goed
gehumeurd en vriendelijk naar mij en lieten me verder met rust. Dat had ook wel
anders gekund, toch?
De volgende ochtend
brachten ze me naar een goede liftplek, richting Spanje, aan de rand van Béziers. Het was toen al warm; de temperatuur zou wel
eens flink kunnen oplopen. Binnen vijf minuten had ik een lift naar Perpignan. Daar
stond ik al om half tien op een drukke rotonde met nog geen vierkante meter schaduw.
Vandaag wilde ik Girona halen, honderd
kilometer verderop in Spanje. Maar om half vijf stond ik nog steeds in
Perpignan. Het was bloedverziekend heet geworden, tweeëndertig graden en mijn
bidon was vanaf half twaalf al leeg.
Mijn gezicht en mijn nek
waren door de zon erg verbrand. Mijn tong,
mijn lippen, mijn mond waren gortdroog geworden; ik kreeg er nauwelijks
beweging in. Ik besloot de bus terug te
nemen naar het dichtstbijzijnde dorpje, daar ergens wat te drinken en een
slaapplaats te zoeken. Binnen een half
uur stapte ik een cafeetje binnen in Saint-Laurent de la Salanque en bestelde daar
drie glazen mineraalwater, want ik stierf zowat van de dorst.
dinsdag 14 april 2015
jeejeepee zo af en toe: GLIBBERIG
jeejeepee zo af en toe: GLIBBERIG: De winter van 1960 was lang, eenzaam en erg koud. De voetbalcompetitie lag al wekenlang stil. Zowel publiek als voetballers hongerden naar ...
GLIBBERIG
De winter van
1960 was lang, eenzaam en erg koud. De voetbalcompetitie lag al wekenlang stil.
Zowel publiek als voetballers hongerden naar de bal. Sponsors besloten in de
Energiehal, destijds op de Westzeedijk, een zaalvoetbaltoernooi te organiseren
tussen Rotterdamse, Schiedamse en Delftse profclubs: Feijenoord, Sparta,
Excelsior, SVV en DHC. De hal was afgeladen. Mijn vader had twee kaartjes
bemachtigd. Sterren van dit toernooi waren, volgens mijn vader, mannen als Coen
Moulijn, Reinier Kreijermaat (beiden van Feijenoord) en Tinus Bosselaar (Sparta). Ik had ze nooit eerder zien spelen. Tien jaar
was ik en vrij klein nog. Ingeklemd stond ik tussen grote kerels. De vent
achter me wilde geloof ik door me heen; nou ja … hij zal zelf ook wel geduwd
zijn.
Door het ontbreken van tribunes, was voor mij het zicht op de
wedstrijd zeer matig. Als ik op mijn tenen ging staan, zag ik tussen de schouders
van twee mannen vóór mij, hoofden van voetballers bewegen. Een bal heb ik de
hele dag niet zien rollen. Mijn vader, die naast me stond, kwam niet op het idee
om me op zijn schouders te nemen. Misschien was ik te zwaar. Zo’n krachtpatser
was mijn vader nu ook weer niet.
Gejuicht werd er regelmatig in de finale,
die gespeeld werd tussen Feijenoord en Sparta. De score liep op naar 5 - 4. De mannen voor me waren supporters van Feijenoord,
de club die al vijf keer scoorde. Een van die kerels landde met zijn grote poten
op mijn kleine koude teentjes. (De zaal was onverwarmd dus ijskoud). Een vent achter
ons, sprong bij alle doelpunten van zijn favoriete club tegen me aan. Daardoor knalde
ik telkens tegen een man voor me. Die merkte het gelukkig niet eens. Hij gaf in
ieder geval geen krimp.
Bij een soort verkoper had pa vijf
chocolade-koetjesrepen gekocht. Dát kon ik wèl zien! Hij gooide een reep naar
mij en zelf at hij die andere vier op. Pa was natuurlijk veel groter … maar
mijn moeder zei altijd, dat ìk er nog van moest groeien … dus. Achteraf
ben er niet rouwig om, want die reep was
dan wel bruin en ook zoet maar smaakte helemaal
niet naar chocola.
Ik geloof dat er weer gescoord is. Hoewel
… alleen die vent achter me staat te springen. Met kleine sprongetjes in mijn
rug, duwt hij me naar voren. Vrij abrupt stopt hij er weer mee. Omdat die kerel
nogal bruut tegen mijn schouder had staan te duwen, ging ik even met mijn hand
naar die plek Het was daar een beetje
pijnlijk. Onderweg kom ik met mijn hand iets vlezigs, iets warms iets nattigs
tegen …. verbaasd voelde ik door en toen wist ik het: het was een pik ……. nee een
eikel! De eikel iemand achter me. Ik schrok me rot. Ik durfde niet eens te
kijken. Toen ik die eikel losliet, voelde
ik een warme slijmerige substantie achterop mijn jack.
Ik kijk nu toch om. Geen pik te zien. Hoe komt
dat slijmerige spul daar? Wie kan dat nou gedaan hebben? Vogels misschien? Iedereen
staat naar ’t voetballen te kijken. Geen vogel te zien hier binnen.
Geen idee wat dat was, dat plakkerige
spul. De vreemde flauwe geur ervan kan ik ook niet thuisbrengen. Als tien jarige
kón ik dat natuurlijk ook nog niet herkennen. Ik heb het er nòòit met iemand
over gehad. Ik zou niet weten met wie ik daar over zou moeten praten.
Drie jaar later, nadat ik me, in mijn
bedje, weggedoken onder mijn dekens, voor
het eerst had afgetrokken, herkende ik meteen dat plakkerige, dat slijmerige … de
geur niet direct. Maar pas toen begreep ik, wat er daar in die opgewonden voetbalmannenmenigte
gebeurd moest zijn.
Wat zou zo’n klootzak er toe bewegen,
zijn sperma uit te storten op het kleine ventje dat ik was? Dit keer dus géén Rooms
Katholieke geestelijke … hoewel, misschien was hij wel vermomd als burger. Het
bevlekte jack heb ik nog zeker twee maanden, ongewassen, aan gehad. Daarna heeft mijn moeder het in de lorrenzak
gegooid, omdat het te klein geworden was.
Feijenoord won uiteindelijk de finale
van Sparta met 6 – 5. Kort na dat zaalvoetbaltoernooi gingen de temperaturen
wat omhoog, zodat er weer op de velden kon worden gespeeld.
Abonneren op:
Posts (Atom)