Toen ik zestien werd kreeg
ik een brommer. Een Magneet. Daarvoor leende mijn moeder driehonderdvijftig
gulden bij de bank. Het was een brommer van niks … binnen het jaar was ie naar
de klote. Het was 1966. Ik zat in de derde klas van de hbs. Ik had twee jaar
over de tweede klas gedaan. Dit jaar ging het alwèèr niet zo best. Ik was niet
zo’n goede leerling, al dacht mijn moeder van wel. Op de lagere school, alweer
heel lang geleden, toen was ik goed. Toen had ik rapporten met achten, negens
en tienen. Dat waren nu vijven, zessen geworden en een enkele zeven (voor
gymnastiek). Ik vond het ook echt moeilijk die lesstof … te moeilijk soms en
ik dacht er dan ook over om na dit
schooljaar van school af te gaan … gewoon te gaan werken. Wat eigenlijk ook
meespeelde, was, dat er bij mij thuis simpelweg te weinig geld binnenkwam. Mijn
vader werkte wel erg hard maar hij kon niet voldoende bij elkaar verdienen.
Als ik ergens aangenomen
zou worden kon ik een centje bijdragen aan het huishouden. Ik had al een paar
sollicitaties lopen, meestal voor ‘beginnend of aankomend financieel medewerker’
bij een bank of zo. Een van die bazen bij wie ik gesolliciteerd had, belde direct
naar de directeur van mijn school om informatie over mij te vragen. Na dat
telefoontje kwam de schooldirecteur naar me toe om me die onzin ‘om te gaan
werken’ uit mijn hoofd te praten. Hij zou ook wel met mijn vader bellen maar
mijn vader liet dat soort gesprekken altijd aan mijn moeder over. Mijn moeder
wist wel dat ik solliciteerde. Dat vond ze op zich niet erg. Enthousiast was ze
nou ook weer niet. Maar zo’n extra centje zag ze heus wel zitten. Binnen twee
minuten was ze door mijn schooldirecteur omgepraat. Ze praatte nu de
schooldirecteur na, die zei, dat mijn toekomstperspectief veel beter was met
vijf jaar hbs dan met drie jaar.
Ik wist zo net nog niet of
mijn toekomstperspectief dan wel zo veel beter zou zijn. Ik had namelijk het
plan opgevat om clown te worden. Daar had ik het nog nooit met iemand over gehad.
Wie zou dat nou geloven? En …. ik dacht dat als de schooldirecteur dat zou
weten, hij dat ook wel weer uit mijn
hoofd zou willen praten.
Mijn sollicitaties hadden
nog wel een vervelend gevolg. Nu de schooldirecteur officieel wist wij thuis
arm waren, regelde hij hulp voor ons, van rijke ouders, zodat ik onbezorgd de
hbs kon afmaken. Opeens werd veel fruit, groente en vlees bij ons thuis bezorgd en … nog goed
bruikbare gedragen kleding. Erg vervelend vond ik dat de ouders van Joris, die
naast mij in het schoolbankje zat, zeer welgesteld waren. Wij kregen bij ons
thuis onder andere de afdankertjes van Joris en zusje. Dat wist ik pas toen ik
op een dag naast Joris ging zitten en hij zei: ’Hé, hoe kom jij nou aan die
broek van mij.’
Maar ik gaf Joris
natuurlijk geen gelijk: ’Die broek is niet van jou, die is van mij, heb ik van
mijn neef gehad, die was hem te klein geworden.’ Tja, later kwamen natuurlijk
ook Joris’ zijn truien, overhemden en schoenen. Ik kon niet blijven ontkennen.
Zolang ik op de hbs zat
kregen we voedsel- en kledingpakketten van de rijke ouders en daarna ging ik
een paar jaar voor clown studeren (bij een ex-clown aan huis) maar dat is
helaas (sapperdeflap!) op niets uitgelopen. Ik ben toen maar een simpele boekhouder
geworden; had ik toch nog wat aan mijn hbs-diploma. Heel af en toe kon ik iets
bijdragen aan het arme huishouden van mijn ouders.