woensdag 27 januari 2016

OPENGEBARSTEN

Het móét wel, het kan helaas niet anders: elke ochtend en avond het ritueel van begeleid aankleden, uitkleden en douchen. Ik ben er hartstikke blij mee, daar niet van, want er zit momenteel zó weinig rek en buigzaamheid in mijn lijf dat het me zonder hulp absoluut niet zou lukken. Het is wel vreemd … ik, samen met die zorgthuisdame …  in mijn blootje  in me eigen badkamer … nou ja, vreemd … alleen ín het begin was het eigenlijk maar vreemd … toen voelde ik me wel héél erg in mij nakie staan. Op den duur worden we goede maatjes, ik en de zorgthuisdames Brenda, Marja, Linda en Thea. (Er komt er natuurlijk steeds maar één tegelijk bij me langs.)  ‘s Ochtends zijn ze meestal een beetje aan de late kant en  ’s avonds juist weer een beetje te vroeg: steeds om en nabij half tien. Gemiddeld zijn ze zo’n 15 tot 20 minuten met me bezig. Behalve aan- en uitkleden, doen ze ook tandpasta op mijn tandenborstel, knijpen ze zalf voor mijn eczeem uit de tube (smeren doe ik zelf wel!) en ze doen een of ander stom klusje, dat ik nu zelf niet kan zoals de deksel van een jampot losdraaien.
Een van de dames, Thea was het, vindt het maar raar, dat ik ’s nachts geen onderbroek draag. Ik vertel haar, dat ik dat doe, omdat ik niet met een onderbroek met urineresten van de hele dag wil slapen. ‘Nou,’ zegt Thea, het bijdehandje, ‘dan vind ik het niet kloppen, dat u de hele week in dezelfde pyjamabroek leg te stinken!’ (Thea was brutaal!)

Er komt een dame van de Gemeente Rotterdam bij me langs die Vervoer op Maat en thuishulp (voor de schoonmaak van mijn huis) voor me kan regelen. (WMO). Het is nu half december en jammer genoeg zal het begin volgend jaar pas echt geregeld zijn. Maar goed … het is in gang gezet.

Ondertussen verrek ik nog steeds van de pijn. Niet aan mijn arm of schouder, daarmee gaat het, geloof ik, wel de goede kant op. Maar mijn rechterhand, waar ik dus he-le-maal niks mee kan, is wel minstens twee keer zo dik als normaal. Ik ben bang dat ie nog eens explodeert.
Bij die val in oktober is ook een zenuwcentrum geraakt en beschadigd. Dat zenuwcentrum stuurde mijn rechterarm en hand aan maar doet nu volgens mij helemaal niks meer.
Ik ben er speciaal nog eens extra voor naar het Franciscusziekenhuis geweest. Met een zelf betaalde taxi (35 euro heen, 33 euro terug).
Ik zeg daar tegen de chirurg dat ik bang ben voor een openbarstende hand … daar moet ze een beetje om lachen:
Nee’, meneer Mastwijk, daar hoeft u niet bang voor te zijn maar u moet er wel rekening mee houden, dat het herstel van die zenuwen heel lang gaat duren. Die zenuwbanen  herstellen namelijk maar één millimeter per dag. Gaat u maar na, uw arm is ongeveer 55 à 60 centimeter lang, het herstel zal dus om en nabij de 600 dagen, bijna twee jaar dus, duren.’
Dat was nog eens bemoedigende informatie.

Gelukkig is december 2015 een lentemaand. Geen gladdigheid. Bij gladde wegen was ik absoluut niet naar buiten gegaan. Maar ook bij heftige wind waag ik me niet buiten. Ik voel me niet in evenwicht met die arm in het verband en die soms wild wapperende lege mouw van mijn winterjas. Ik zie me zo omver geblazen worden.
Nog meer kwetsuren oplopen voor de feestdagen 

dinsdag 26 januari 2016

MORFINE

Eindelijk ben ik dan geopereerd.  Ik lig in het ziekenhuisbed. Mijn rechterarm en –schouder stevig ingepakt en tegen mijn lijf gebonden … geen gips. Bel de verpleegkundige, omdat ik lig te sterven van de pijn. Ze komt … maar alleen om me te zeggen dat ik geen pijnstillers meer krijg: ‘U heeft al meer dan genoeg morfine gehad.’
Van de pijn kruip ik door mijn bed en dool ik door mijn kamer. Slapen kan ik die eerste nacht na de operatie niet. Toch sta ik opeens plompverloren op een voor mij onbekende plek … ik herken niks maar in de verte hoor ik wel stemmen. Daar loop ik op af.
‘Maar meneer Mastwijk, wat doet u hier ?’ Het is een verpleegkundige, die ik niet ken.’ We waren u al kwijt! Ik zal u weer snel naar uw bed brengen?’ Heb ik toch blijkbaar even geslapen en ben in mijn slaap gaan wandelen. De tweede nacht ook:  volop  pijn en vrijwel zonder slaap … vrijwel …  want ik heb wèèr geslaapwandeld en ik word dwalend op een mij totaal onbekende afdeling van ziekenhuis wakker, bij een verbaasde zuster, die meteen met me op zoek gaat naar mijn bed.
Op de derde dag hoor ik dat ik al naar huis moet. Ze weten dat ik met mijn rechterarm en -hand helemaal niks kan en dat ik alleen in een flatje woon, dus zullen ze de nodige hulptroepen voor me moeten laten aanrukken.
De familie doet boodschappen, maakt de boel enigszins  ‘aan kant’ en komt zo af en toe koken. Er wordt professionele hulp geregeld om  me aan- en uit te kleden, te douchen en mijn huis schoon te maken.  Voor de inwendige mens ben ik verder afhankelijk van kant-en-klaar maaltijden van de Jumbo en een goedkoop buurtrestaurantje, waar ik (van maandag tot en met donderdag) voor 4,50 euro een lekkere maaltijd kan scoren en als ik er een soepje bij wil kost dat een euro extra; ook nog een toetje d’r bij?  … dan wèèr een euro extra.
De eerste nacht thuis. Ik val meteen in slaap. Prima! Maar toch gaat het fout: … (dat hadden ze bij dat ziekenhuis toch ook kunnen bedenken gvd) … ergens, ik vermoed midden in de nacht, word ik, op een half uur lopen van mijn huis, wakker … in de regen, in mijn pyjama, op mijn sokken, met mijn verse operatiewonden in dat nu natte verband … heb ik godverdomme wèèr geslaapwandeld. Ik weet gelukkig wel waar ik ben en ga  terug naar het flatgebouw waar ik woon. Ik heb geen sleutel van het flatgebouw bij me. Dus ik kan er niet in. Brutaalweg bel ik maar aan bij een van de twee buurvrouwen die ik ken. Ja, wat moet ik anders … ik vraag of ze wil opendoen, ik heb geen sleutel bij me, zeg ik.
‘Weet je wel hoe laat het is’, krijst ze haast door de intercom. ’Geen idee,’ zeg ik eerlijk.
‘Vijf uur!!’
‘Ja, ik vind het ook klote … wilt u alstublieft toch opendoen, ik heb het zo koud.’
Ze doet open en ik mag bij haar binnen komen.
Ze hoort mijn verhaal  tollend van de slaap aan. Vindt het maar raar. Het is ook raar.
Via haar balkon  wil ik op mijn balkon zien te komen en via mijn niet afgesloten balkondeur mijn huis binnengaan.
‘Je doet maar’, zegt de buurvrouw… Met mijn gewonde lijf klauter ik over het balkon .. het gaat Godzijdank allemaal goed. Als ik mijn huis binnenloop, zie ik dat mijn voordeur open staat. Ik ben verdomme gewoon slapend mijn huis uitgelopen, zonder de deur achter me dicht te doen. Ik woon vier hoog … geen idee of ik lopend of met de lift naar beneden ben gegaan … er is geloof ik geen vreemde binnen geweest … half zes is het inmiddels ……. Ik durf niet meer te gaan slapen ... misschien ga ik dan wel weer op stap ….om negen uur bel  ik mijn zus Manda … vertel  haar wat er gebeurd is … ze komt zo snel mogelijk naar me toe …we gaan naar de dokter … die verhoogt mijn  slaapmedicatie en zij (de dokter) vindt het een goed idee als er de eerste paar nachten  elke nacht een broer of zus bij me komt waken om zo te voorkomen dat ik slapend mijn huis uit piep.
Dit heeft tot gevolg dat ik heel licht slaap maar wel per abuisl ineens in  mijn eigen slaapkamer ga staan te zeiken.  Dat met die broers en zussen (Lidy, Herman en Manda) als wakers is geen oplossing. Ze hebben allemaal hun eigen gezin, moeten naar hun werk. Dit moest professioneel opgelost worden. Samen met mijn psych wordt er een professionele oplossing gevonden: ik word opgenomen in een verpleeginrichting voor ouderen (BAVO Binnenweg). Nog één keer slaapwandel ik en nog één keer pies ik daar de boel onder. Bij de BAVO hebben ze al snel het vermoeden dat het slaapwandelen (en het piesen) veroorzaakt wordt door de grote hoeveelheid morfine in mijn lijf. Morfine wordt bij de BAVO tot hele kleine proporties teruggebracht. Voor de zekerheid heeft BAVO me nog vier weken gehouden om er zeker van te  zijn dat er niet stiekem  nog wat anders speelt. (Dementie of zo)

Twee december mag ik van de BAVO weer naar mijn eigen appartementje. Alle hulptroepen konden weer aanrukken.

maandag 25 januari 2016

OPERATIE UITGESTELD

Ik lag daar op stoeprand te kermen van de pijn … te gillen om hulp. Kan me nauwelijks verroeren. Zag wel dat er een fietser gewoon doorreed, net of tie niks gehoord of gezien had. Weldra stopte er een vrouw op een fiets en nog een op een scooter. Een van hen vroeg of ik een mobieltje bij me had. Dat had ik en daarmee ging ze 1-1-2- bellen. Het duurde een eeuwigheid eer die ambulance kwam … ze legden wat over me heen … tegen de kou  … tegen de regen. Er werd gevraagd hoe oud of ik was, waar ik woonde, waar ik vandaan kwam, wie ze moesten waarschuwen en naar welk ziekenhuis ik wou .. op de meeste vragen wist ik het antwoord niet ...nou ja, ik zei dat ik wel naar het Franciscusziekenhuis wilde, omdat dat ziekenhuis dichtbij mijn huis was, dacht ik. Maar inmiddels woonde ik alweer zes weken niet meer in Noord. Ik was na mijn scheiding in Ommoord gaan wonen. Het IJssellandziekenhuis was dus eigenlijk beter geweest ... dichter bij huis. Hoewel ik bij mij in de buurt al had horen fluisteren dat het IJssellandziekenhuis niet zo best was.
Het eerste wat ze gingen doen in Franciscus was mijn rechterarm weer in de kom rammen. Ja rammen! Want  zo agressief werd dat gedaan. Een bullebak en een manwijf (allebei van de verpleging, dat wel) stapten ieder op een stoel, stopten een groot blauw laken onder mijn oksel en begonnen als bezetenen met dat laken mijn arm omhoog te rukken, terwijl ze mij ondertussen, luid schreeuwend, verweten, dat ik niet mee werkte en dat het zo wel eens de hele nacht zou kunnen gaan duren … en het was nog niet eens middernacht. Toen ik op den duur het geruk aan mijn arm niet meer voelde bleek ie weer in zijn kom te zitten.
Nu moesten de röntgenfoto’s en scans gemaakt worden. Het resultaat is inmiddels bekend.
 ’Het is maar heel zelden, dat we dergelijke breuken zien; wat heeft u in Godsnaam gedaan?’ vroeg een verbaasde verpleegkundige.
‘Alleen maar op een stoeprandje gevallen,’ antwoordde ik. Met de pijn valt het nu eigenlijk wel mee, dacht ik. Ik had alleen niet in de gaten gehad, dat er inmiddels flink wat pijnstillers (o.a. morfine) in mijn lijf gespoten was.
De volgende dag, vrijdag dus zou ik al geopereerd worden …. Schroeven voor de bovenarm en een plaatje met bouten, moeren en schroeven voor de schouder. Ik werd in verband geperst en in een mitella gehesen en was dermate verdoofd, dat ik snel in slaap viel.

Die vrijdag hoorde ik dat de operatie na het weekend zou plaats vinden … eerst zou het maandag zijn, toen werd het weer dinsdag maar er gebeurde uiteindelijk helemaal niks. Een week later, het was dus wèèr donderdag was er nog steeds niet geopereerd .. en nu hadden ze ineens mijn bed nodig … dus ik moest daar weg uit Franciscus.
Ik kan (en mag) absoluut niet alleen zijn, dus moest ik een paar dagen in het huis van Carole,  mijn ex (de enige contactpersoon, die me desgevraagd te binnen schoot) verblijven. Precies dertien dagen na mijn val zou dan toch eindelijk de operatie volgen … Ik kon me moeilijk voorstellen dat die periode bevorderlijk geweest is voor mij herstel.


Bij mijn vertrek vanuit haar huis naar Franciscus maakte Carole, mijn ex dus, mij op niet mis te verstane wijze duidelijk dat ze absoluut geen contactpersoon meer voor me wilde zijn. Ze overhandigde me stilzwijgend een briefje met de titel: ‘contactpersonen’. Daarop had ze de namen en telefoonnummers van enkele van mijn broers en zussen geschreven.

zaterdag 23 januari 2016

GECOMPLICEERD

Het was geen fietsweer die donderdag, half oktober 2015, vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen … zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van Ommoord,  door het Kralingse Bos,  naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna, een jonge Bulgaarse vrouw,  was dat echt moeilijk maar…  ze deed het elke week een beetje beter.  
Door voor mij te koken toonde ze mij haar waardering.  Ze wist mij elke donderdag weer een verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst, pikante paprika, ui en broccoli;  dan weer met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; of gebakken aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,  uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon, van koken.
Die avond aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden.  Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik,  voor zorgen dat ook die flikkers een veilig plekje  in het asielzoekers centrum konden vinden.  Het was duidelijk geen makkelijk baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door meteen  te zeuren of ze misschien voor hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit  anders dan kip en pasta at. Anna negeerde zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde,  heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren.  Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend aan te kijken, dan droop  hij snel weer af.
Toen ik om half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op …  binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Het was geen fietsweer die donderdag vroeg in de avond. Zwaar bewolkt. Het regende … miezelregen … zeiknat word je d’r van.. Het liefst fiétste ik die tien kilometer van Ommoord,  door het Kralingse Bos,  naar het Centrum van Rotterdam. Van ellende nam ik nu maar de metro. Naar Blaak. Ik moest naar Anna. Nou ja … moest … eerlijk gezegd ging ik altijd graag naar haar toe. Ze kookte de donderdagen steeds voor mij (en haarzelf) en daarna deden we ‘samenspraak’: we spraken dan twee uurtjes in het Nederlands. Voor mij was dat natuurlijk een koud kunstje maar voor Anna, een jonge Bulgaarse vrouw,  was dat echt moeilijk maar…  ze deed het elke week een beetje beter.  
Door voor mij te koken toonde ze mij haar waardering.  Ze wist mij elke donderdag weer een verrassende maaltijd voor te schotelen. Rijk gevarieerd: nu eens met pandarijst, pikante paprika, ui en broccoli;  nu eens met pasta, kip (in alle mogelijke variaties), ui, ananas; dan weer gebakken aardappeltjes, worteltjes, doperwten en ijsbergsla. Verrukkelijk allemaal. Ik kan op deze plaats natuurlijk niet alle culinaire hoogstandjes, die ze me voorzette,  uitgebreid beschrijven …. dat zou te ver voeren. Het meest opzienbarend van alles vond ik eigenlijk nog wel dat Anna niet kon ophouden met van zichzelf te zeggen, dat ze er helemaal niets van kon, van koken.
Die avond aten we rijst met hartige ananas en vis. Anna’s vriend, Ugür, kwam meestal thuis, als wij ons bordje bijna leeg hadden.  Ugür deed iets vaags met mannelijke homoseksuele vluchtelingen in Amsterdam. Hij moest er, geloof ik,  voor zorgen dat ook die flikkers een veilig plekje  in het asielzoekers centrum konden vinden.  Het was duidelijk geen makkelijk baantje want hij zag er doodmoe uit en bovendien was hij snipverkouden, want hij bleef maar niezen ... waarschijnlijk aangestoken door een asielzoeker, die dagen lang door weer en wind van hot naar her naar onderdak had moeten zoeken.
Ugür begroette mij wèl vriendelijk maar tegen Anna begon hij tussen twee hoestbuien door meteen  te zeuren of ze misschien voor hem ook nog wat rijst en vis had, terwijl hij, volgens Anna, normaal nooit  anders dan kip en pasta at. Anna negeerde zijn gezever en zei, terwijl ze naar mij knipoogde,  heel onderkoeld, dat ie maar in de keuken moest gaan kijken of er nog wat voor hem over was. Hij droop af en zij keek mij breed lachend aan. Ik had er ook wel lol in. Ik kon toen nog niet bevroeden dat deze avond allesbehalve vrolijk zou eindigen.
Anna en ik spraken samen, in de les dus, over haar heimelijke vriendjes, de leuke baan die ze nu al weer een paar maanden had en over mijn kleinzoon Bent, die razendsnel groot aan het worden was. Zo af en toe kwam Ugür zich hinderijk met ons bemoeien door Anna’s gebrekkige Nederlands te verbeteren.  Ik hoefde hem alleen maar even vernietigend aan te kijken, dan droop  hij snel weer af.
Toen ik om half elf die avond bij Anna wegging regende het nog steeds. Ik zette er stevig de pas in, richting metrostation Blaak.. Het voetgangers oversteeklicht stond te knipperen op groen. Ik nam een spurtje, de zebra op …  binnen twee seconden lag ik op mijn bek. Ik struikelde. Viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was ook een zenuwknooppunt in mijn lijf beschadigd. Dat zenuwknooppunt stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon ik sindsdien niet meer met doen met rechts.
In een fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan. viel met mijn rechter bovenarm en schouder op een stoeprandje. In het ziekenhuis hoorde ik dat zowel de arm- als schouderbreuk ‘gecompliceerd’ was. Mijn arm was ook nog uit de kom. Maar misschien wel het ergst van al: bij die val was er ook zenuwknooppunt in mijn lijf geraakt. Dat was behoorlijk beschadigd. Dat zenuwknooppunt stuurde tot dan toe altijd mijn vingers, mijn hand en mijn arm aan. Heel veel kon ik niet meer met rechts.

In een fractie van een seconde is er aardig wat aan mij kapot gegaan.

dinsdag 13 oktober 2015

GENIEPIG EN UITGEKOOKT

Uitermate geniepig, uitgekookt en onsmakelijk was de actie waarmee mijn inmiddels ex-echtgenote, Carole,  mij uit ons huis trachtte te laten zetten. Ik heb daar al eens eerder over geschreven maar omdat ze nu zelf een andere versie van het gebeurde vertelt en omdat deze actie me nog wel het meest van alle gebeurtenissen blijft hinderen,  schrijf ik er nog maar eens over.

Het was ergens in de maand juni. Er was toen al sprake van dat we zouden gaan scheiden maar ik was resoluut over mijn standpunt, dat ik in ons huis zou blijven wonen. ‘Ik ga niet weg,’ zei ik.

Op een avond, ik zat te werken achter de pc, kwam Carole onrustig heen en weer lopen in mijn werkkamer. Ze maakte me allerlei verwijten. Zo zou ik een egocentrische klootzak en  een motherfucker zijn. Ik zou drie levens verziekt hebben (dat van haar en dat van onze beide zonen) en ik moest altijd en overal mijn zin doordrijven.
Terwijl ze bezig is met die tirade, uit ze haar agressie, door af en toe tegen mijn bureaustoel te beuken. Dat beuken gaat op den duur over in het agressief heen en weer schudden van die stoel. Zo kan ik natuurlijk niet werken. Ik wordt ook boos  en draai me om, om haar een beuk te geven en dan komt bij haar spontaan de geniepige, uitgekookte, onsmakelijke aap uit de mouw. Ze zegt dan: ’Kom maar op, kom maar op, sla me maar … dan weten ze bij de politie meteen, dat jij de agressieveling bent … dan moet jij hier het huis uit.
Ik heb toen ogenblikkelijk 112 gebeld en heb de politie uitgelegd waar Carole mee bezig was. De politie kwam snel en complimenteerde me nog voor mijn zelfbeheersing.

Mijn reactie op dat vreemde gebeuren was eigenlijk net zo vreemd:  Ik gooi de handschoen in de ring. Ik besloot het huis uit te gaan  (vond godzijdank snel andere huisvesting bij een vriend) en liet Carole in haar geliefde huis wonen.
Voor mij was het echt onvergeeflijk, dat ze geprobeerd heeft mij op die geniepige manier uit ons huis te laten zetten. Maar ik wilde er niet meer om strijden.
Tot op de dag van vandaag vraag ik mij nog wel af wie Carole op het idee van die geniepige actie heeft gebracht. Dat moet haast wel een bekende zijn ….. of zou Carole het toch zelf bedacht hebben? Dat kan ik haast niet geloven.

Nu vertelt Carole een enigszins andere versie  van wat toen gebeurd is. Haar verhaal is dat ze mij destijds uit mijn tent wilde lokken.  Ik zou haar moeten slaan. Dan zou zij me terug slaan. Een heus gevecht om de macht zou moeten ontstaan en dan ….. zij was er van overtuigd dat ze dat gevecht zou winnen. Ik ben er absoluut van overtuigd dat ik nooit had willen vechten met haar.

Carole vergeet in haar nieuwe versie te vertellen dat zij mij wilde uitlokken de agressor te worden, met als gevolg dat de politie me mee zou nemen en ik niet meer zou mogen terugkeren in ons huis. Letterlijk waren haar eigen woorden: ’Kom maar op, kom maar op, sla me maar. Dan weten ze bij de politie meteen dat jij de agressieveling bent. Dan moet jij hier het huis uit.’

Het zal me veel moeite kosten het gebeurde te accepteren en een plaats te geven, zodat ik het Carole kan vergeven.


zondag 11 oktober 2015

DAMMEN

Om twee uur precies ging de bel. Nico was altijd keurig op tijd voor onze wekelijkse dampartij.  Ik liep naar de intercom om de deur te openen en in één moeite door, liep ik naar de keuken om het koffiezetapparaat aan te zetten. We damden altijd aan de eettafel en daar stond het dambord al klaar. Met alle stenen in de juiste startpositie.
‘Goeiemiddag,’ klonk, zoals gewoonlijk, het  opgeruimde stemgeluid van Nico. ‘Ha die Nico,’ antwoordde ik.
‘Zo.’ zei hij, ‘ik zie de stenen al in de starthouding liggen, zullen we dan maar meteen beginnen, Jee’?
‘Ik vind het goed maar wil je niet eerst wat drinken? Ik ben koffie aan het zetten, het is binnen vijf minuten klaar.’
‘Okee, dan wachten we toch even op de koffie, Jee.’
 ‘Zeg, Nico je weet toch nog wel dat we tot voor kort een volkstuin hadden?’
‘Ja, natuurlijk weet ik dat, zo lang is dat nou ook weer niet geleden.’
‘Kan je je nog herinneren dat we daar zo’n leuk klein koelkastje hadden staan? Zo eentje die op 12 volt, op gas en op 220 volt kon ‘draaien’.
‘Jaaaa, dat weet ik me nog wel te herinneren, die stond daar in het hoekje van het keukentje. Dat was nog geen goedkoop dingetje hè, Jee? Kan ik me tenminste herinneren.
‘Neen hij was nog uit de guldens tijd en we hebben er ruim veertienhonderd gulden voor betaald! Wat een geld hè? ‘
‘Nou, zeker een hoop geld,’ Jee.
‘En jammer genoeg hebben we er nooit zo veel aan gehad, want hij vrat energie. Onze accu was na een halve dag koelen al  leeg en dan begon het ijs al te smelten. Maar nu we de volkstuin hadden opgezegd was tie overbodig geworden en konden we hem dus verkopen. Het ding was nauwelijks gebruikt; zo goed als nieuw eigenlijk. Dus ik dacht daar kunnen we best nog wat voor terugkrijgen; toch op zijn minst wel 100 euro, ja, want hij was natuurlijk wèl 15 jaar oud. Een kennis van Carole, mijn ex, is havenmeester en die zou een advertentietje bij hem in de haven ophangen, want dit koelkastje is bij uitstek geschikt voor op een bootje.
Het duurde niet lang of er belde iemand, die belangstelling had. Waar moest ie wezen en hoe kwam die daar …  goed … hij kwam de volgende dag al en bekeek ons koelkastje van binnen en van buiten van onder en van boven en bracht toen zijn bod uit. Ik was er zelf niet bij, waar ik je nu over vertel , Nico,  dat heeft Carole me allemaal verteld.’

‘Ik ga nu eerst even koffie inschenken, wil jij er een stukje amandelspeculaas bij, Nico? Ja, ze hebben bij de Jumbo nu al allerlei Sinterklaassnoepgoed in de winkel liggen … belachelijk toch … wil je? Of niet?
‘Ja, doe maar Jee, maar niet zo’n groot stuk, hoor, want ik krijg de laatste tijd een veel te dikke pens.’

‘…. dus die knakker bood het astronomische bedrag van tien euro. Ik viel haast van mijn stoel toen ik dat hoorde. Ik zal toevallig op een stoel toen Carole me dat vertelde.’
Ik zei tegen haar: ’Je hebt dat bod toch zeker niet geaccepteerd en die vent de trap afgeschopt? ….. ze had het bod aanvaard ……  ja , zei ze nog eens, om haar gedrag te vergoelijken, het ding was al 15 jaar ouhoud ...
Ik durf er om te wedden dat hij die koelkast gaat verpatsen voor minstens tweehonderd euro.
Carole was al blij dat het ding uit mijn oude slaapkamer weg was, zei ze. Ik persoonlijk  had hem dan nog liever bij het grof vuil gezet, dan mijn hand op te houden voor dat lullige tientje.

Voor mezelf is het ook een lelijke tegenvaller dat dat koelkastje maar een tientje opleverde, want ik had op minstens 100 euro gerekend en daarvan had ik dan recht gehad op de helft als gevolg van de scheiding tussen Carole en mij. Voor die vijf euro ga ik echt mijn hand niet ophouden.

vrijdag 9 oktober 2015

ETTERBAKKEN

Van de zes onderwijzers die ik op de lagere school had, waren er twee uitgesproken etterbakken, een lag voortdurend met zichzelf overhoop en met die andere drie heb ik geluk gehad, die waren ronduit vriendelijk, leuk en gezellig.
Ik kreeg op de lagere school les van meesters en broeders. Broeders waren een soort rooms-katholieke kloosterlingen, die woonden in een klooster vlakbij de school. Ze gingen gekleed in een soort zwarte jurk met een smal boordje om hun hals en om hun nek hadden ze een ketting met een kruis er aan, waarop de gekruisigde Jezus hing te sterven.
De meesters zagen er net zo uit als gewone mannen: gewone broek, gewoon colbert, gewone trui of een gewoon overhemd met een gewone stropdas. Broeders had ik in de klassen 1,4 5 en 6 en meesters in de klassen 2 en 3. Toen ik jong was, bestond de lagere school nog uit zes klassen. De broeder van de eerste klas heette broeder Alonso, die broeders mochten nooit hun eigen naam gebruiken. Het kan bijvoorbeeld best zo zijn dat broeder Alonso in werkelijkheid Henk Stapel heette. Als broeder Alonso een meester was zouden we hem meester Stapel hebben moeten noemen. Niet meester Henk want dat mocht toen, in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog niet. Dat bij de voornaam noemen van de onderwijzers kwam er pas in  halverwege de zeventigerjaren. Al die broeders hadden natuurlijk gewone namen, die ze nooit mochten gebruiken. Ze moesten dan een naam kiezen van iemand die door de Paus heilig was verklaard. Zo had ik dus Alonso in de eerste klas, (Paardenlul) Lambertus in de vierde, Eloïsius in de vijfde en (Klootzak) Bernardinus in de zesde.
Alonso en Eloisius waren fijne enthousiaste onderwijzers; zij waren bijna vrienden voor ons leerlingen. Maar Lambertus en Bernardinus waren huichelaars, schijnheilige mannetjes. Twee tot drie maal per dag zitten ze vroom en onderdanig in het klooster te bidden tot onze lieve heertje, maar dagelijks in de klas laten ze geen gelegenheid onbenut om hun sadistische streken op hun leerlingen te botvieren. Zo liet de paardenlul Lambertus geen kans onbenut om mij ten overstaan van de hele klas keer op keer voor lul te zetten omdat ik altijd een rooie kop kreeg. Wat een zakkenwasser! En Klootzak Bernardinus was helemaal een serpent. Ik liep als elf jarige verliefd achter een meisje aan. Dat was die lul ter ore gekomen. Hardop, voor de hele klas vroeg hij zich af hoe zo’n oerlelijkerd als ik, het waagde om naar een leuk meisje te kijken.
In de tweede klas had ik meester Mens, voornaam onbekend. Op zich heeft deze man gedaan wat hij moest doen. Alle leerlingen waren voor hem gelijk, hij zou nooit iemand voortrekken of belachelijk maken. Alleen …hij zag er zo ontzettend triest uit. Mondhoeken altijd naar beneden; ogen alsof hij op punt stond in huilen uit te barsten; hij sprak altijd heel zacht, lachte nooit en liep met gebogen rug … zijn leven moet wel zwaar zijn geweest.  Een paar keer per jaar nam hij zijn viool van huis mee en speelde enkele droevige klassieke werken.
Meester Lansbergen, voornaam ook onbekend,  van de derde klas heeft me echt zin gegeven in leren, nieuwsgierig te zijn naar dingen en vooral heeft hij mij gestimuleerd om te gaan lezen, veel te lezen. Hij las het razend spannende boek Fulco de Minstreel (geschreven door C. Joh. Kievit) voor en dat deed hij op een heel suggestieve wijze, met goede intonatie en passende stemmetjes bij de verschillende figuren.


Wel vreemd dat ik bij lagere school altijd het eerst aan die etterbakken denk. Door het schrijven van dit stukje ben ik me godzijdank wat bewuster geworden  van de positieve schoolmomenten.