dinsdag 23 juni 2015

JOHN MAYER

Vandaag ben ik blij met mijn ouwe Samsung walkman. In de trein van Leiden naar Rotterdam zit ik rustig te lezen in de nieuwe roman van Herman Koch: Geachte heer M., ik zit in hoofdstuk vier: erg leuk. Die rust duurt helaas slechts een tiental minuten. Dan komt een aantal bekakte Leidse studentes mijn coupé binnendenderen. Lallend en brallend overschrijden die trutten de geluidsbarrière. Het niveau van hun conversatie, beter gezegd hun gelul, tart elke beschrijving … en maar hinniken en dan vooral stompzinnig,  quasi bezopen, hinniken …
in mijn kapsalon zat veel meer aardappel dan in de jouwe,  zag ik toevallig en toen ik daar wat van zei, werd die Turkse klootzak ……’
‘nou ja , sorry hoor, in die van mij zat een schijfje tomaat en volgens mij hoort dat helemaal niet in een kapsalon, toch?......’
Ja en in die kapsalon van mij zag ik een paar haren zitten, getverpielekes, hahahahaha
En dat allemaal zo oerendhard, dat ik geen letter van dat fijne boek meer kan lezen. Ineens herinner ik me mijn kleine vriend in mijn binnenzak; mijn walkmannetje. Het duurt even voor ik het snoertje uit de klit en de heb de oordopjes in maar dan krijg ik meteen John Mayer door. Lief en vriendelijk. Dat hysterische koorballenkabaal  verdring ik met de volumeknop. ‘Baby your my wonderland,’ zong hij en dat voert me gelijk naar die lieve ‘little girl’ Julieta uit Argentinië. Ze komt me, helemaal uit Argentinë even troosten (per mail)  met mijn ongewenste vrijgezellenstatus. Charlotte Gainsbourg, een Amerikaanse singersongsongwriter  raadt Julieta me aan: ’Luister eens naar haar; ze zal je troosten.’ Ik heb geluisterd en haar zang en muziek is als of er een engeltje in je oor piest.

Ik woon nu bij Bahram. Een vriend. Een man uit Iran. Hij woont hier al 15 jaar. We deden samen theater. Bijzonder relaxed, de afgelopen vier dagen.  Hier in huis heeft Bahram  ‘You Tube’ opgezet en geheel toevallig komt ook hier John Mayer voorbij. En het kan haast geen toeval zijn dat hij zijn hit:’I can’t stop myself loving you’ net nu aan het zingen is, want, ik woon nu wel niet daar, waar zij woont. maar ik hou nog wel vreselijk veel van haar ….. helaas, zij niet meer van mij. Al heel erg lang houdt ze niet meer van mij en nóóit, nóóit heb ik dat geweten. Oké, ze deed wel brommerig en nors tegen me en ze wilde nooit meer met me vrijen al die jaren …… maar dat dat betekende, ‘ik houd niet meer van je,’ is nooit tot me doorgedrongen. Stom hè? Ook niet toen ze ruim drie jaar terug, plotseling met haar Surinaamse vriendin Tiza, voor bijna twee jaar naar Paramaribo ‘emigreerde’. Samen met Tiza had ze zich opgegeven voor een vrijwilligersproject dat als doel had: het realiseren van betaalbare en wind- en waterdichte huizen voor de autochtone bevolking van Suriname … de Indianen toch hè … als ik het wel heb. De autochtone ….. een minderheid daar. Bizar!  Het is wel treffend, waar het hart van vol is loop de mond van over.  Ik begin dit stukje in de trein van Leiden naar Rotterdam en ik eindig toch weer bij haar in Suriname.
Waarom vertel ik dat eigenlijk allemaal … drie jaar geleden was ze me nog zatter dan ze me 15 jaar geleden zat was …. En wederom had ik helemaal niks in de smiezen.
‘Goh, wat is ze toch een geweldig wijf,’ dacht ik toen , ‘een dubbel goed doel dienen: ontwikkelingshulp combineren met haar grote hobby volkshuisvesting.’

Ik kende haar niet meer terug toen ze eind 2014 weer voor de deur stond. Bruin! Bruin! Echt sexy bruin!! Nog wel niet zo bruin als Tiza maar dat kan natuurlijk niet. Ze straalde volop energie, kracht uit: dat bouwen daar, had haar goed gedaan …. en nog steeds had ik niet door, dat ze toen al iets meer véértien jaar niet meer van me hield!

Zachtjes (want Bahram slaapt al), met omfloerste ogen en een brok in mijn keel neurie ik met John Mayer mee: ‘I can’t stop myself loving you’.

zondag 21 juni 2015

TALENTEN

Ze heeft me nog niet teruggeschreven. Vlak voordat ik ons huis verliet dat daarna ons huis nooit mee zou zijn, mailde ik haar :
‘Dag Carole,
ik vond het altijd fijn om heel dicht bij jou te zijn.
Love,
Jee’

Ik had het berichtje nog maar net verstuurd of ik had er al weer spijt van. Ik had eronder moeten zetten:
‘Love forever,
Jee.’

Want nooit, nooit, nooit, nooit zal ik haar vergeten. Ook al gedroeg ik mij als een walgelijke egocentrische lul, eikel of klootzak en ook al was zij vaak een vreselijk onuitstaanbare arrogante ongeëvenaarde frigide trut, ze was altijd mijn muze èn mijn maximaal bereikbare vrouw.
Een vrouw van het zelfde kaliber als Carole, zowel qua (emotionele) intelligentie  als qua creativiteit zal nooit meer mijn zijde kiezen.  Misschien is dat maar goed  ook. Een huwelijk waarin de vrouw in alle opzichten talentrijker is dan de man is misschien wel tot mislukken gedoemd. Althans. Zo ging dat tussen mij en Carole en misschien wel vooral door toedoen van mij.

Toen we elkaar in 1970 leerden kennen voelde ik het al. Dat het toch niet waar kon wezen!? Hoe kon zo’n supergirl nou verliefd worden op zo’n lulletje als ik. Echt zo voelde ik het toen al. Ze had slimme vrienden en vriendinnen met wie ze met speels gemak discussieerde. Maar in hun omgeving voelde ik me te stom om voor de duvel te dansen.  Ik wist, hoewel ik een arbeiderskind was, helemaal  niks van Marx , Engels of het socialisme en na een opmerking daarover van  één van haar vrienden stond ik al met mijn mond vol tanden. Toen vond ze dat nog geen probleem, want ik was een mooie jongen,  was lief.  Een lekker speelpoppetje.  Wel jammer dat ik van voetballen hield. Kamme voorstellen.

‘Waarom huil je’, vroeg ze aan me.
‘Ik weet het niet’, zei ik. Maar ik wist best wel waarom.
‘Dit kan niet,’ wist ik toen al.
Zij had zo vele talenten. Kon mooi tekenen en schilderen. Het eerste wat ze deed was een werkelijk grandioos portret van mij schilderen. O, wat was ik trots. Iedereen die het nu nog wil zien zou ik het willen laten zien, omdat het zooooo prachtig is èn omdat ik er zelf zo geweldig mooi op sta.

Ze was muzikaal, ze zong, was een mooie alt, speelde blokfluit, gitaar en viool.  Ze danste in de buitencategorie, niet volgens de stijve dansschoolregeltjes maar lekker impulsief en waanzinnig opwindend.
Bijzonder was ook haar gave om even een film of een boek samen te vatten. Schrijven kon ze ook al. Geen verhaaltje over een raar knalgeel mannetjes in een vijver. Dat vond ze  maar flauwekul. Dat liet ze wijselijk aan anderen over (aan mij bijvoorbeeld). Schrijven deed ze vooral  tegen hen die hun sociale plichten verzaakten. Die nagelde ze verbaal meedogenloos aan de schandpaal.

Toen ik haar ontmoette, die vrijdag de 13e (!!) februari 1970 ‘studeerde’ ik aan de academie voor expressie door woord en gebaar in Utrecht. Zeg maar een soort toneelschool. Ik volgde daar een opleiding drama docent. Een bange leerling was ik daar, die eigenlijk op theatergebied helemaal niks durfde. Ideeëloos was Ik ook. Ik was een ‘glamourboy’ (mijn schouders hadden alleen net iets breder mogen wezen)  en een bange theaterschoolleerling. Daar kickte Carole toentertijd op. Ze kon die dag natuurlijk niet ineens alles van me zien.
Ik had geen enkel talent.
Tsja, ik kon redelijk voetballen, vooral keepen, maar dat interesseerde Carole geen ene bal.


Het vrijen en tongzoenen was toen nog wel lekker. Vond ik tenminste!  

zaterdag 20 juni 2015

NON

Het middagmaal in dit nonnenklooster, bestaat uit soep van rijst en aardappelen, sperciebonen,  witte bonen en stronken bloemkool.  Roggebrood erbij en water. Het water loopt ons uit de mond. Het is al tijden geleden dat ons zo’n lekker maaltje is voorgezet.

Tante Ludy, de enige non in de familie, tevens de zus van mama, is vandaag jarig. Mama heeft besloten dat we bij haar op verjaardagsvisite gaan. Dat klinkt leuk en simpel maar dat is het dus niet. Ten eerste wonen wij in Rotterdam. Ten tweede woont tante Ludy in Rosmalen (vlakbij Den Bosch). Ten derde héét tante Ludie niet eens tante Ludie maar Zuster Ephrem, ten vierde moet mama om zes uur opstaan en ten vijfde zijn wij vier kleine kinderen, die nog niet zo bijdehand zijn, dat we alles al uit onszelf weten en kunnen, zodat we mama een handje bij alles zouden moeten kunnen helpen. Maar niet dus! Ten zesde moeten we zeker de trein van half elf halen om om half een in Rosmalen (vlakbij Den Bosch) te wezen. Want ten zevende, moeten we niet denken dat er iemand van die nonnen ons van het station zal komen halen. Nonnen hebben nou eenmaal nooit auto’s … nonnen vliegen (en altijd in hun eentje, en dat is niet die auto…..).  Als we, ten zevende, pas om een uur één met de trein in Den Bosch (vlakbij Rosmalen) aankomen, dan moeten we, ten achtste, nog een taxi hebben naar Rosmalen (vlakbij Den Bosch). En we moeten, ten negende, nog maar afwachten of de taxichauffeur een alleenstaande vrouw, met vier kleine kinderen, wat mijn moeder vandaag natuurlijk niet is, maar wel lijkt, in zijn taxi wil nemen, zeker wanneer een van hen  duidelijk met een volle luier rondloopt. Ten tiende: als het helemaal niet anders kan gaan we gewoon lopen. Dan komen we maar een half uurtje te laat, toch? Ja, zo is mama, niet moeilijk doen.

Gelukkig waren we nog ruim op tijd voor dat verrukkelijke  soepje. Ze hadden er zelfs nog een mandje met stukjes stokbrood en een botervlootje bij gezet. Mama geeft ons één voor één een venijnige tik onze vingers, omdat we in hoog tempo bijna al dat brood naar ons aan het toegraaien zijn. Wat ze niet in de gaten heeft is dat ze daarmee onze armen in de soep slaat … zitten wij sappig te soppen met onze soepmouwen.
Die soep gaat er trouwens  in als koek bij ons. We hadden de laatste weken niet zo veel te eten gehad en dat kwam doordat de postwissel van mijn vader ergens tussen New York en Rotterdam was blijven hangen. Zei mijn moeder tenminste.  Mijn vader werkte, als kapitein, op cruiseboten van de Holland-Amerika Lijn. Tochtjes, heen en weer tussen Rotterdam en NewYork. Ik hoorde mijn moeder wel eens tegen een buurvrouw zeggen, dat dat heel wat lijkt maar dat hij daar geen ene klote mee verdiende. Het ergste was eigenlijk, dat hij daar wel mooi nachten achter elkaar het geld voor ons vreten (sorry) zat te vergokken.

Hoe is het dan in godsnaam mogelijk, qua poen dan,  dat we nu ineens hier toch weer op Tante Ludie d’r verjaardag in Rosmalen kennen wezen? Ons gaat dat boven onze pet. Maar dat moet mama zelf maar weten.
Mama, die dat goed kan, heeft een leuk modieus jurkje voor haar zusje genaaid. Ze heeft er een jasje van haar eigen bijgedaan. Dat draagt ze toch niet meer. Haar zusje is er dolblij mee.


‘In die kleren loop je zo de vrije wereld in, meid, als je het hier zat bent in dit muffe deprimerende lesbo - hol´ zegt mijn moeder met een knipoog.

Over en uit

Alsof ik voor een paar weken de bak in moet, zo loop ik verdwaasd rond te kijken over wat ik minimaal moet meenemen. Mijn vriend Bahram heeft een kamertje over. ‘Kom een tijdje bij mij wonen, is goed’ zei hij spontaan en hartelijk. Een tijdje … een paar weekjes om mijn hoofd leeg te maken … mijn hoofd, boordevol vol flarden machteloze wrok, boosheid, haat, verdriet, wantrouwen schuldgevoel maar ook hopeloos verlangen, liefde en vertedering. Als ik niet slaap of even niks doe dan vertonen zich onophoudelijk en dwingend scenes uit ons huwelijk aan mij.
Wrange scenes:
De optater die ik Carole verkocht, zo’n dertig jaar geleden nu. Ik was woest dat ze me voor ‘asociaal’ uitmaakte; de aanleiding weet ik niet eens meer presies.
Uit jaloezie gooide ik eens een heel regiment grappig kleine likeur-flesjes op de plavuizen in de keuken aan diggelen. Mij was ter ore gekomen dat Carole zo’n enorme lol had gehad met een andere leuke man op haar wintersportvakantie.
In het Casino Rotterdam vergokte ik een paar duizend gulden van ons huishoudgeld, een gestoorde actie om toch nog rijk en gelukkig trachten te worden.
En dan blijk ik in  het jaar 2000 ineens een lastige stoornis te hebben. De bipolaire stoornis. In de eerste manie, vijftien jaar geleden, na dertig huwelijksjaren dus, zeg  ik, in een manie, Carole onverbloemd hoe seksueel passief zij is in onze relatie. Sindsdien houdt ze niet meer van mij. Vijftien jaar later hoor ik dat pas voor het eerst.
Blije Scenes:
 Carole die in 1969 op het station Utrecht uit de trein stapt, me ziet staan; blij lachend rent ze op me af valt me in de armen.
Mama Carole, in haar sexy lichtblauwe overall; een fleurig sjaaltje om haar nek, lange blonde haren, achter de kinderwagen wandelend in het Kralingse Bos. Onze  jongste, Dennis, ligt te pitten. André, twee jaar ouder loopt met zo’n grote speen in zijn mond en zijn bal in twee handen tegelijk, naast de wagen.
Nog geen maand geleden zoenden Carole en ik weer even met elkaar, tongen ja, dat probeerden we althans heel even. We hielden elkaar lekker stevig vast en gelijk kreeg ik alweer een stijve. We keken elkaar aan en ik zei verrast: ’Hé, stralende ogen! Je bent ineens weer een stuk ….. jonger!’ … ’Ja’ zei zij, ‘jij ook,’ en we omhelsden elkaar nog even, streelden nog fijn en gingen slapen. Ieder in onze eigen slaapkamer. Dat dan weer wel.
Carole maakt nooit zulke positieve opmerking over haar eigen lijf. Ze is duidelijk ontevreden over haar eigen lichaam. ‘Dik. gerimpeld, uitgezakt,’ zijn haar woorden. Ik kan daar niet goed over oordelen, omdat ik de haar de laatste vijftien jaar niet meer naakt hebt mogen aan schouwen. Werkelijk waar! Toen ik een vuile onderbroek van me in de wasmand stopte, riep Carole me van onder de douche. Ze had een grote handdoek om haar onderlichaam geslagen en toonde me haar borsten. Zo prachtig, zo stevig, zo mooi rond. Niks gerimpeld of uitgezakt. Het ontroerde me (en het wond me natuurlijk ook gelijk weer op!). ‘Daar mag je echt héél trots op zijn Carole!’ zei ik.



  

donderdag 18 juni 2015

HOBBY

De laatste twee jaar kon Rita het allemaal niet meer opbrengen. Ondanks haar leeftijd, zevenenzestig was ze al weer, had ze tot voor twee jaar toch mooi het zonnetje in menig huiskamer kunnen laten schijnen. Soms alleen maar door er gewoon een paar minuutjes te wezen voor hèn, die net even in het verdomhoekje zaten of er juist weer een beetje aan het uitkrabbelen waren. Rita was écht zwaar geschapen voor dat werk, dat eigenlijk geeneens werk mag heten. Althans niet in Rita d’r ogen, want ze zag, waar ze toch dagelijks mee bezig was meer als een uit de hand gelopen hobby.  
‘Als ik wat voor je kan betekenen, dan  hoor ik het wel, hè?’ Dat zinnetje lag voor in haar mond kant en klaar. Maar in de praktijk wachtte  ze nooit tot ze ‘wat hoorde’. Feilloos voelde ze aan waar hulp geboden was en stak gelijk, letterlijk of figuurlijk of beide, de handen uit de mouwen. Het was nou ook niet echt zo dat ze zich thuis stierlijk zat te vervelen en naarstig wat te doen zocht. Dat al helemaal niet. Alles kwam min of meer toevallig op haar pad. Soms ging het ook via, via. Maar altijd had het achteraf gezien  zo moeten wezen. Dat had met zeker niet alleen haar open houding van doen. Warm en zorgzaam was Rita en behalve dat was ze  qua uiterlijk absoluut een leuke verschijning. Je zou haar absoluut geen zevenenzestig geven. Als je d’r buiten zag lopen op straat op die rode Nikes van haar, strakke spijkerbroek, kort zwart leren jasje over een ook al strak wit t-shirt en een spannend lob-kapsel (peper en zout) trendy style, dan zou je zeggen: die is niet ouder dan een jaar of vijftig. Minstens. En dat is zeker wel zo leuk voor oude mensen, zo’n jeugdige verschijning om hen heen en … niet te vergeten voor de jongeren is het feitelijk net zo prettig, toch? Ik denk tenminste van wel.
Elke dag gaat om zes uur ’s morgens haar wekker. Haar man Harrie draait zich dan nog eens lekker om. Rita springt monter uit haar bed. Haalt een nat washandje over haar gezicht, kleedt zich aan en gaat alvast het vlees braden, de piepers jassen en groenten schillen, snijden, wassen voor het avondeten. Dan houdt ze vanmiddag wat tijd over. Kan ze die kleine kwetsbare Brammetje van drie eens wat langer onder douche laten staan. Zijn ouders zuipen zich elke dag lam. Hebben nooit tijd voor dat joch. Kind wordt verwaarloosd. Zit soms tot diep in de nacht nog voor de tv. Rita heeft Jeugdzorg er al op gezet.   
Je kan het zo gek niet bedenken wat ze zoal aan het doen is:
ze trekt de kousen aan van de zeer zwaarlijvige mevrouw Harzo.
Ze ze strijkt de overhemden van de zwaar rheumatische heer Tonal en soms ook nog die van zijn zoon, die het in feite gewoon zelf moet doen. Maar met dat soort opmerkingen moet je bij Rita niet aankomen. ‘Wie goed doet, goed ontmoet is haar motto,’ zegt ze dan..
Ze past op de papagaai van omaatje Brands, zodat die niet als een achterlijke te keer gaat als ze even weg moet; alleen bij Rita houdt dat etter zich koest.
Als het lekker weer is gaat ze een uurtje wandelen met meneer pastoor, jawel, de oude dorpspastoor, van wie bekend is dat hij minstens drie meisjes in de kleuterschoolleeftijd onzedelijk heeft betast. Gods straf was niet misselijk: acht jaar geleden kreeg hij een flinke beroerte en sindsdien zit hij aan zijn rolstoel vast. Rechtszijdig helemaal verlamd. Praten kan hij niet meer, kwijlen des te meer. Vandaar natuurlijk die handdoek in het rolstoelnetje.
In dit verband is het schier onmogelijk om Rita recht te doen. Woorden, tijd en papier schieten hiervoor gewoon mis. Maar één ding staat vast en zeker als een paal boven water: Rita zal hoe dan ook die handdoek niet zo gauw in de ring werpen. Toch deed ze dat twee jaar geleden. De toch nog onverwachte zelfmoord in de Heilge Jodocuskerk maakte ook een einde aan Rita’s hobby. Hij had zichzelf om zeep gebracht door, met zijn goeie hand natuurlijk, zijn kwijlhanddoek zo diep mogelijk in zijn strot te duwen. In zijn neus liet hij twee brandende kaarsen half verdwijnen. In elk neusgat een. Hij stikte niet. Hij is levend verbrand! De kaarsen zetten zijn kleren in vuur en vlam. Niemand in het dorp heeft er wat van gemerkt. Zijn verkoolde lichaam werd ’s ochtends, in alle vroegte, voor het Maria – altaar gevonden door de vrouw, die daar dan altijd schoonmaakt. Die vrouw was Rita. Tot op de dag van vandaag wordt door boze tongen beweerd dat Rita’ s handen in deze zaak niet gehe

woensdag 17 juni 2015

STILTE

Je kan een speld horen vallen in deze ruimte. Toch zitten hier zeker honderd mensen bij elkaar.  Oud en  jong maar toch vooral jonge mensen. Uit alle uithoeken van de wereld, zo te zien. De bleekneusjes zijn hier nu eens in de minderheid. Iedereen is stil. Hier heerst de devotie, die je in een kerk kan verwachten. Het is de stilteruimte van de Rotterdamse bibliotheek; de zesde verdieping. Fluisteren, mag nog net; heel kort, heel zacht. Er wordt hier vooral geconcentreerd gewerkt. Zeker negentig procent hier is student of scholier. Ze werken op hun eigen laptop, iPod of gebruiken (tegen betaling) een pc van de bieb. En toch zie je hier nog steeds die ‘diehards’, die in een schriftje zitten te pennen. Nee, dat zijn niet alleen de oudjes!
Op de werktafels ligt volop eten en drinken …  of wat daar nog van over is. Krentenbollen, eierkoeken, sultana’s, bounties, zakken drop, repen chocola, marsen en twixen. Knäckers en zakken chips liggen er niet. Durft niemand mee te nemen. Honderd blikken doden je al na één hap. Er staan verder nogal wat van die lullige, slappe, makkelijk omkieperende, witte, plastic kutbekertjes, voor koffie, thee en chocolademelk. Ook veel flesjes AA-drank, Extran; opvallend weinig blikjes.
Verreweg de meesten hier gaan tussen de middag even naar buiten om te lunchen. Ze laten hun spulletjes vol vertrouwen staan op hun eigen werkplek. De bieb is in het centrum. Hier in de buurt kan je dus een duizelingwekkende hoeveelheid lekkers en (on)gezonds krijgen … als je maar betaalt. Trouwens, de enkeling die nog een goed, lekker en gezond lunchpakketje van huis meeneemt (of meekrijgt), appeltje, banaantje erbij … zou dat figuur nog wel sporen?
Het openen van blikjes, moet geruisloos, maar dàt valt niet mee! Ik zag daar pas nog iemand mee tobben. Een broodmagere Japanse studente (of misschien was ze wel een dunne Chinese actrice). Ze had ultra kort haar, groen met rood. Ultra lange, spierwitte, blote benen en een ultra-plus kort broekje aan. Borsten of billen had ze dacht ik niet. Weet ik niet meer. Leuke meid wel om zo naar te kijken. Ze pakte haar blikje Red Bull energiedrank. Stopte het in haar tas, naast haar op de grond. Waarschijnlijk voor een zo geruisloos mogelijke ‘SPRSJT!’, trok ze dat blikje in haar tas open. Red Bull spoot in haar gezichtje. Droop van haar handen. De Red Bull bleef als champagne uit het blikje schuimen, ook op haar bureau.  Alles in haar tas dreef natuurlijk. Qua geluid maakte het eigenlijk niks uit: openen in of uit de tas.  Logisch wel dat vooral flesjes hier populair zijn. Met name AA en  Extran. De anderhalve liter flessen zijn nou in opkomst. Het vervelende is dat die hier niet hervulbaar zijn. Te groot. De halve liter flesjes van AA en Extran, kunnen makkelijk hervuld worden. Die passen net onder het kraantje van de wasbak in de toilet.
 Praten kàn hier op de zesde overigens wel  ... maar is nuitsluitend toegestaan in een geïsoleerde cabine. Die moet bijtijds gereserveerd worden. Zonder probleem kan daar geconverseerd worden, al dan niet op luide toon. Niemand zal zeuren over schaterlachen, stemverheffingen, luid en ruikbaar boeren of scheten laten, met de vuist op tafel slaan en zelfs over het eten van krakend verse Lays zal niemand op de zesde moeilijk doen.
Een paar keer per week kom ik in zo’n cabine. Dan praat ik, één op één, met stuk voor stuk schatten van mensen, die allemaal graag, goed Nederlands willen leren. Met Magda, Hasna, Kamila, Fatima, Gabriela, Mehmed, Adam, Patrice, Dario-John, Taric en Kawus..

Ik ben een van die ouwe lullen op die zesde … zie en hoor dingen, die een ander misschien ontgaan, niet belangrijk vindt.

dinsdag 16 juni 2015

OMA

Een omvangrijke, donkere, oude dame, komt schommelend naar me toe gelopen. Zij is gehuld in een ruime zomerjurk met een vrolijke print van diverse gele bloemen.
‘Meneer, meneer, weet ú misschien waar Rachel woont? Ze moet in deze straat wonen, ergens op de derde verdieping maar ik weet haar huisnummer niet meer. Rachel is mijn kleindochter. Een mooi meisje van vijfendertig, slank, lange glanzend zwarte haren. Ze woont samen met haar zoon Dwight. Mijn achterkleinzoon.’
’Dwight is uw achterkleinzoon?
‘Ja, ja, Dwight IJsheuvel. U kent Dwight? Wat een schatje hè?’
‘Meestal wel ja. Dwight is een vriend van Joost, mijn zoon. Ze zitten bij elkaar in de klas. Rachel woont in dat portiek daar, op nummer 63, drie hoog.’
‘Dank u wel, hoor meneer!’
  
Ze is geboren in Suriname. Tachtig jaar geleden. Je zou haar echt geen tachtig geven! Haar gezicht is volkomen rimpelloos. Ze stift haar lippen nog altijd knalrood. Haar gezicht zou dat van een blanke kunnen zijn, ware het niet dat ze zwart is. Lopen gaat moeilijk. Traag,  sjokkend, schommelend. Haar benen zijn opgezwollen. Hier en daar open wondjes. Haar voeten steken in geitenwollen sokken en ze loopt op Jezus -  sandalen.
Ze komt hier elke week. Meestal dinsdags, als er markt is. Haar tassen zitten dan boordevol groenten, fruit, noten. Als ze klaar is op de markt slaat ze bij de Jumbo nog wat vruchtensappen en zuivel in. Met al die boodschappen plus dat zware lijf moet ze dan ook nog drie hoog, de trap op.
Rachel verwaarloost zichzelf en Dwight. Haar zoon zit niet meer in haar systeem. Ze is hele dagen de hort op. Gokken, drinken, blowen, coke, er wordt heel wat over haar afgeluld in de buurt. Dwight en oma kunnen vaak het huis niet in. Mijn vrouw en ik ontfermen ons dan maar over Dwight. Oma gaat in het trappenhuis zitten wachten op Rachel. Tot uiterlijk elf uur ’s avonds want ze moet wel haar laatste trein halen. Die tassen met gezonde troep zeult ze dan met zich mee naar Reeuwijk. Daar woont ze in een verzorgingshuis.
Eén keer heeft ze de volle tassen bij Rachel voor de deur laten staan … ze dacht dat het wel kon … één keer maar nooit weer … er lagen blijkbaar aasgieren op de loer.
Vel over been is nu het eens zo fijnbesnaarde gezichtje van Rachel. Ze wordt steeds junkeriger. Dwight ontvlucht de knallende ruzies tussen oma en zijn moeder. Hij zit vaak bij ons. Wij laten hem  bij ons slapen, omdat Rachel met kinderbedtijd nog ‘aan de zwier’ is.
Bizar! De avond dat oma voor de deur van Rachel in slaap viel. Middernacht schrok ze wakker. Haar trein gemist. Rachel nog steeds pleite. Dwight sliep al bij ons. Oma wist ons te vinden.
‘Dag meneer, ik ben de oma van Rachel ….’
‘Ja, we kennen elkaar toch: u bent de omi van Dwight … dat schatje van u  ligt hier lekker te pitten,’ lachte ik.
Oma vroeg of ze de nacht bij ons binnen mocht wachten. Buiten was het te fris. Haar trein gaat om zes uur. Vijf uur zou ze te voet naar het station gaan.
We dronken thee (met sesamkoekjes uit oma’s tas) en mopperden op die verloederde Rachel. Dat leek haar op te warmen.
Mijn vrouw en ik wilden Dwight naar de hoogslaper verplaatsen, zodat oma in zijn lage bed kon gaan liggen. Oma wilde Dwight laten slapen. Een bed hoefde ook niet zo nodig voor haar. En in ons tweepersoonsbed wilde ze al helemaal niet. Een goeie stoel, daar had ze genoeg aan. Wij wilden oma in een bed hebben en dat werd dus de hoogslaper.

Zonder enige gêne kleedde ze zich in ons bijzijn uit. Ze ging slapen in haar beha en haar onderbroek. Dzjiezus, wat een klus om deze zwaarlijvige dame de hoogslaper in te werken! Mijn vrouw en ik tilden haar (één … twéé … drié!)  tegelijkertijd bij haar benen op, terwijl ze zich steeds een beetje verder het matras probeerde op te trekken. Het lukte uiteindelijk wel … in een klein half uurtje … maar het kostte bloed, zweet en tranen. Die tranen waren gelukkig van het lachen. Oma kwam af en toe niet meer bij.