woensdag 17 juni 2015

STILTE

Je kan een speld horen vallen in deze ruimte. Toch zitten hier zeker honderd mensen bij elkaar.  Oud en  jong maar toch vooral jonge mensen. Uit alle uithoeken van de wereld, zo te zien. De bleekneusjes zijn hier nu eens in de minderheid. Iedereen is stil. Hier heerst de devotie, die je in een kerk kan verwachten. Het is de stilteruimte van de Rotterdamse bibliotheek; de zesde verdieping. Fluisteren, mag nog net; heel kort, heel zacht. Er wordt hier vooral geconcentreerd gewerkt. Zeker negentig procent hier is student of scholier. Ze werken op hun eigen laptop, iPod of gebruiken (tegen betaling) een pc van de bieb. En toch zie je hier nog steeds die ‘diehards’, die in een schriftje zitten te pennen. Nee, dat zijn niet alleen de oudjes!
Op de werktafels ligt volop eten en drinken …  of wat daar nog van over is. Krentenbollen, eierkoeken, sultana’s, bounties, zakken drop, repen chocola, marsen en twixen. Knäckers en zakken chips liggen er niet. Durft niemand mee te nemen. Honderd blikken doden je al na één hap. Er staan verder nogal wat van die lullige, slappe, makkelijk omkieperende, witte, plastic kutbekertjes, voor koffie, thee en chocolademelk. Ook veel flesjes AA-drank, Extran; opvallend weinig blikjes.
Verreweg de meesten hier gaan tussen de middag even naar buiten om te lunchen. Ze laten hun spulletjes vol vertrouwen staan op hun eigen werkplek. De bieb is in het centrum. Hier in de buurt kan je dus een duizelingwekkende hoeveelheid lekkers en (on)gezonds krijgen … als je maar betaalt. Trouwens, de enkeling die nog een goed, lekker en gezond lunchpakketje van huis meeneemt (of meekrijgt), appeltje, banaantje erbij … zou dat figuur nog wel sporen?
Het openen van blikjes, moet geruisloos, maar dàt valt niet mee! Ik zag daar pas nog iemand mee tobben. Een broodmagere Japanse studente (of misschien was ze wel een dunne Chinese actrice). Ze had ultra kort haar, groen met rood. Ultra lange, spierwitte, blote benen en een ultra-plus kort broekje aan. Borsten of billen had ze dacht ik niet. Weet ik niet meer. Leuke meid wel om zo naar te kijken. Ze pakte haar blikje Red Bull energiedrank. Stopte het in haar tas, naast haar op de grond. Waarschijnlijk voor een zo geruisloos mogelijke ‘SPRSJT!’, trok ze dat blikje in haar tas open. Red Bull spoot in haar gezichtje. Droop van haar handen. De Red Bull bleef als champagne uit het blikje schuimen, ook op haar bureau.  Alles in haar tas dreef natuurlijk. Qua geluid maakte het eigenlijk niks uit: openen in of uit de tas.  Logisch wel dat vooral flesjes hier populair zijn. Met name AA en  Extran. De anderhalve liter flessen zijn nou in opkomst. Het vervelende is dat die hier niet hervulbaar zijn. Te groot. De halve liter flesjes van AA en Extran, kunnen makkelijk hervuld worden. Die passen net onder het kraantje van de wasbak in de toilet.
 Praten kàn hier op de zesde overigens wel  ... maar is nuitsluitend toegestaan in een geïsoleerde cabine. Die moet bijtijds gereserveerd worden. Zonder probleem kan daar geconverseerd worden, al dan niet op luide toon. Niemand zal zeuren over schaterlachen, stemverheffingen, luid en ruikbaar boeren of scheten laten, met de vuist op tafel slaan en zelfs over het eten van krakend verse Lays zal niemand op de zesde moeilijk doen.
Een paar keer per week kom ik in zo’n cabine. Dan praat ik, één op één, met stuk voor stuk schatten van mensen, die allemaal graag, goed Nederlands willen leren. Met Magda, Hasna, Kamila, Fatima, Gabriela, Mehmed, Adam, Patrice, Dario-John, Taric en Kawus..

Ik ben een van die ouwe lullen op die zesde … zie en hoor dingen, die een ander misschien ontgaan, niet belangrijk vindt.

dinsdag 16 juni 2015

OMA

Een omvangrijke, donkere, oude dame, komt schommelend naar me toe gelopen. Zij is gehuld in een ruime zomerjurk met een vrolijke print van diverse gele bloemen.
‘Meneer, meneer, weet ú misschien waar Rachel woont? Ze moet in deze straat wonen, ergens op de derde verdieping maar ik weet haar huisnummer niet meer. Rachel is mijn kleindochter. Een mooi meisje van vijfendertig, slank, lange glanzend zwarte haren. Ze woont samen met haar zoon Dwight. Mijn achterkleinzoon.’
’Dwight is uw achterkleinzoon?
‘Ja, ja, Dwight IJsheuvel. U kent Dwight? Wat een schatje hè?’
‘Meestal wel ja. Dwight is een vriend van Joost, mijn zoon. Ze zitten bij elkaar in de klas. Rachel woont in dat portiek daar, op nummer 63, drie hoog.’
‘Dank u wel, hoor meneer!’
  
Ze is geboren in Suriname. Tachtig jaar geleden. Je zou haar echt geen tachtig geven! Haar gezicht is volkomen rimpelloos. Ze stift haar lippen nog altijd knalrood. Haar gezicht zou dat van een blanke kunnen zijn, ware het niet dat ze zwart is. Lopen gaat moeilijk. Traag,  sjokkend, schommelend. Haar benen zijn opgezwollen. Hier en daar open wondjes. Haar voeten steken in geitenwollen sokken en ze loopt op Jezus -  sandalen.
Ze komt hier elke week. Meestal dinsdags, als er markt is. Haar tassen zitten dan boordevol groenten, fruit, noten. Als ze klaar is op de markt slaat ze bij de Jumbo nog wat vruchtensappen en zuivel in. Met al die boodschappen plus dat zware lijf moet ze dan ook nog drie hoog, de trap op.
Rachel verwaarloost zichzelf en Dwight. Haar zoon zit niet meer in haar systeem. Ze is hele dagen de hort op. Gokken, drinken, blowen, coke, er wordt heel wat over haar afgeluld in de buurt. Dwight en oma kunnen vaak het huis niet in. Mijn vrouw en ik ontfermen ons dan maar over Dwight. Oma gaat in het trappenhuis zitten wachten op Rachel. Tot uiterlijk elf uur ’s avonds want ze moet wel haar laatste trein halen. Die tassen met gezonde troep zeult ze dan met zich mee naar Reeuwijk. Daar woont ze in een verzorgingshuis.
Eén keer heeft ze de volle tassen bij Rachel voor de deur laten staan … ze dacht dat het wel kon … één keer maar nooit weer … er lagen blijkbaar aasgieren op de loer.
Vel over been is nu het eens zo fijnbesnaarde gezichtje van Rachel. Ze wordt steeds junkeriger. Dwight ontvlucht de knallende ruzies tussen oma en zijn moeder. Hij zit vaak bij ons. Wij laten hem  bij ons slapen, omdat Rachel met kinderbedtijd nog ‘aan de zwier’ is.
Bizar! De avond dat oma voor de deur van Rachel in slaap viel. Middernacht schrok ze wakker. Haar trein gemist. Rachel nog steeds pleite. Dwight sliep al bij ons. Oma wist ons te vinden.
‘Dag meneer, ik ben de oma van Rachel ….’
‘Ja, we kennen elkaar toch: u bent de omi van Dwight … dat schatje van u  ligt hier lekker te pitten,’ lachte ik.
Oma vroeg of ze de nacht bij ons binnen mocht wachten. Buiten was het te fris. Haar trein gaat om zes uur. Vijf uur zou ze te voet naar het station gaan.
We dronken thee (met sesamkoekjes uit oma’s tas) en mopperden op die verloederde Rachel. Dat leek haar op te warmen.
Mijn vrouw en ik wilden Dwight naar de hoogslaper verplaatsen, zodat oma in zijn lage bed kon gaan liggen. Oma wilde Dwight laten slapen. Een bed hoefde ook niet zo nodig voor haar. En in ons tweepersoonsbed wilde ze al helemaal niet. Een goeie stoel, daar had ze genoeg aan. Wij wilden oma in een bed hebben en dat werd dus de hoogslaper.

Zonder enige gêne kleedde ze zich in ons bijzijn uit. Ze ging slapen in haar beha en haar onderbroek. Dzjiezus, wat een klus om deze zwaarlijvige dame de hoogslaper in te werken! Mijn vrouw en ik tilden haar (één … twéé … drié!)  tegelijkertijd bij haar benen op, terwijl ze zich steeds een beetje verder het matras probeerde op te trekken. Het lukte uiteindelijk wel … in een klein half uurtje … maar het kostte bloed, zweet en tranen. Die tranen waren gelukkig van het lachen. Oma kwam af en toe niet meer bij. 

maandag 15 juni 2015

112

Bijna impulsief belde ik 112. Carole was woedend. Ik had dat gesprek met mijn zoon Dennis, schoondochter Tanja en Carole gierend uit de hand laten lopen. Het gesprek ging over het voorkómen van schade die ik als bipolaire oppasopa zou kunnen aanrichten.
Volgens Carole kan ik geen normaal gesprek voeren. Ik wist vòòr dat gesprek al precies wat er uit moest komen. Autoritair druk ik dat door. Lukt dat niet; raak ik geïrriteerd. Gaat het gesprek naar mijn idee totaal de verkeerde kant op dan  gaat het bij mij heel snel van geïrriteerd naar boos, bozer, nog bozer en vervolgens raak ik buiten zinnen van woede. Let wel: dit alles volgens Carole!

Plotseling houdt Carole bruusk een schrijfsel van me voor mijn neus: ‘Eikel’ van 2 juni jl. Met het schuim op haar lippen, briest ze:
‘Onvergefelijk! Dit, dit Eikel-schrijfsel, plus die scene in dat oppasopagesprek. Je verziekt drie levens. Het is klaar!’ En opeens moet ik denken aan die uitspraak die mijn moeder vaak bezigde:
‘Wie een hond wil slaan vindt altijd wel een stok.’

Echt een lieve vrouw mijn moeder. Een heel lieve vrouw. Maar ik ben geen ‘motherfucker’. Toch beticht Carole mij daarvan. Blijkbaar gedroeg ik me zodanig dat Carole bij Freud en zijn Oedipuscomplex uitkwam.

Ik zit achter de pc en probeer wat te schrijven. Onrustig loopt Carole achter me heen en weer. Ze probeert, geloof ik, te zien waarover ik aan  het schrijven ben. Onophoudelijk haalt ze diep en luidruchtig haar neus op. Dat voorspelt niet veel goeds. Alarm.
‘Nu pas,’ zegt Carole giftig, ‘begrijp ik precies waarom ze jou steeds weer overal uitkotsen … altijd maar gelijk willen hebben … altijd je eigen zin willen doordrijven …. en als dat dan niet lukt: gaan huilen, schreeuwen, slaan, kwaadaardige geniepige stukjes schrijven en ga zo maar door. Egocentrische klootzak!’

‘Zo,’ snauwt ze, ’ik zie dat je weer met die ellendige stukjes van je begonnen bent?!’ Op autoritaire toon vervolgt ze: ‘Als je maar weet dat ik niet wil hebben, dat ons hele privéleven op internet komt te staan. Als je zo nodig over ons privéleven moet schrijven, dan doe je dat maar in een dagboek of zo. Duidelijk?’ Ik zeg er niks op.

Dat André, onze oudste zoon, nu psychotisch is, is volgens Carole mijn schuld … ten eerste natuurlijk door mijn genen en ten tweede door mijn kloterige teringschrijfsels.
‘Je wordt bedankt, lul. Alles maak je kapot, klootzak, alles en je blijft maar destructief doorgaan. Egocentrische eikel!’ Dat gescheld en getreiter fokt me behoorlijk op. Ze staat nu godverdomme, scheldend, de bureaustoel waarop ik zit, heen en weer schudden. Zo kan Ik niet werken. ‘Teringtrut,’ denk ik. Tegelijk draai ik me om,  om haar een beuk te geven. Bijtijds weet ik me te beheersen maar Carole is helemaal in de ‘fighting mood’. Ze danst voor mijn ogen haar vurige haatdans.
(Wat een oerkracht, wat een energie, wat een vitaliteit knalt er vanuit die haat van haar. Fenominaal. Wat is ze dan mooi! Nooit heb ik die kracht van Carole zo 'In liefde' mogen ervaren.)
‘En nou laat je godverdomme die stoel los!’ Ze ziet mijn rooie, kwaaie kop, Ze lacht me gewoon uit. Al dansend en gierend van de lach blijft ze doortreiteren met die stoel. Net als ik haar een flinke optater wil verkopen, lacht ze:
’Oké, kom maar op, klootzak! Sla me maar. Come on. Hit me. Dan weten ze bij de politie meteen dat jij de agressieveling bent.’ Ze heeft lol. Ze straalt. Ze is helemaal in haar kracht en schaterlacht: ’Dan moet jij hier wegwezen en zal je een ander huis moeten zoeken, paardenlul!’
Daar was ze dus op uit. Geen moment aarzel ik. Ik bel 112, de politie en meld dat mijn vrouw het bloed onder mijn nagels vandaan haalt. Ze treitert me. Beledigt me. Kleineert me. Beschuldigd me onheus.  Ze daagt me uit haar te mishandelen. Maar dat wil ik absoluut niet doen. Direct na mijn telefoontje naar 112 houdt ze zich gelukkig gedeisd.
De politie is er snel. Twee vrouwelijke politieagenten. Ze praten met ieder van ons afzonderlijk en binnen het half uur zijn ze al weer weg. Goed dat ze er even waren. De agente met wie ik sprak complimenteerde me met mijn zelfbeheersing. Over enige tijd zal de wijkagent nog met ons komen praten.

Tot op heden is het rustig.
Tussen mij en Carole komt het nooit meer goed.

Love don’t live here anymore. 

zondag 14 juni 2015

CRASH

‘Crash’ staat er  in de agenda. Mijn vrouw, Carole, heeft dat woord opgeschreven. Wat ze ermee bedoelt?? Klinkt niet erg gezellig.

Mijn zoon Dennis,  zijn vrouw Tanja, Carole en ik, moeten praten. Kleinzoon Daantje, anderhalf jaar alweer, is zoet met de laptop. We zijn bij Dennis thuis. Het wordt een moeilijk gesprek. Het móést gevoerd worden. Ik nam het initiatief ertoe.
Dennis wilde van me weten hoezo. Om drie eerdere gebeurtenissen.

1.     Koningsdag.
 Ik fiets van Rotterdam naar Dordt. Onze koning viert daar zijn verjaardag.
Dennis en Tanja, die wonen in Dordt,  alarmeren Carola: ik vertoon vreemd gedrag want  
-          Ik kom nooit  zo maar even bij hen langs
            (nu ook niet zomaar even, want ik moet poepen, piesen en heb                 dorst),
-          ik ben schaars gekleed.
            ( van fietsen met tegenwind, krijg ik het warm) 
-          ik heb nauwelijks aandacht voor hun tripje naar Gent.
            (dat klopt, want ik wil koningsdagfoto’s gaan maken).

2.     De fiets.      
            Die vrijdagochtend pas ik alleen op Daantje. Carole er niet bij. Zij komt          pas vanmiddag. Voor de deur staat Tanja’s fiets. Het is mooi weer.
            ‘Dat wordt zo lekker fietsen’, zeg ik. Zegt Dennis tegen me:
            ‘De fietssleutel zit in Tanja d’r jaszak, stom hè?!’
            Tanja is nu aan het werk in Roosendaal, weet ik. 
            ‘Jammer maar helaas’, denk ik, ’dan ga ik toch gewoon lekker met die         kleine foebele. Vindt hij misschien nog wel leuker ook.’
            Als Carole me die middag komt aflossen, ziet ze in één oogopslag een           fietssleutel liggen! Dè fietssleutel van Tanja’s fiets.
            Samen met Daantje maakte Carole die middag  een lekker fietstochtje.
           
            Op de donderdagavond belde Dennis. Bezorgd. Hij checkt bij Carole            of ik    in staat zal zijn om vrijdagochtend in mijn eentje op Daan te passen. Zij    denkt van wel maar ze wil dat Dennis ook met mij praat. ‘Je hoeft je geen             zorgen te maken,’ zeg ik hem, ‘ik voel me prima’.
            Schijnbaar was de conclusie van Dennis en Tanja,  dat oppassen voor          deze opa wèl oké zou zijn maar fietsen met Daantje minder.
3.     André
Onze oudste zoon André is ook bipolair en verkeert juist nu in een crisissituatie. Aan hem zien we hoe heftig een manie zich kan ontwikkelen. Daarom moet duidelijk zijn dat, wanneer deze opa manisch dreigt te worden, hij even geen oppasopa meer kan zijn.

Genoeg redenen voor een goed gesprek. Het werd een moeilijk gesprek en  het eindigde nog onprettig ook. Het ging over mij, de oppasopa met een bipolaire stoornis.  

De volgende link geeft duidelijke info over de bipolaire symptomen.

Het is best wel riskant, een bipolaire oppasopa maar met goede afspraken hoeft dat geen problemen te geven. Als opa zich ‘vreemd’ gedraagt,  zo spreken we af, wordt dat eerst tegen opa en dan tegen oma Carole gezegd. Is  mijn vreemde gedrag duidelijk bipolair, dan ga ik niet oppassen. Dat wordt de basisregel. Het beste zou zijn als ik dan zelf besluit om niet te gaan oppassen. Doe ik dat niet dan houdt Carole me thuis.
Desalniettemin kan het toch gebeuren, dat ik Carole negeer en toch wil gaan oppassen. In dat geval  moeten Dennis en Tanja mij,  resoluut afwijzen als oppas.

Tanja merkte op dat ik niet serieus was en haar met deze laatste opmerking provoceerde. Ik vatte dit gesprek, in tegendeel, juist uiterst serieus op. Ik zwengelde het niet voor niks aan.
Provoceren wilde ik beslist niet. Wat ik wou zeggen was: ‘Heb geen enkele schroom, mij, hoe dan ook te weigeren als oppas, ook al ben ik je vader of je schoonvader.’

Van wezenlijk belang is, dat er vertrouwen is tussen de oppas enerzijds en de ouders van het kind anderzijds. Dat vertrouwen zakte bij mij diep weg door de opmerkingen over ‘niet serieus zijn’ en ‘provoceren’. Ik voelde onvoldoende vertrouwen om door te gaan als oppasopa. Dat zei ik ook. Ik stapte op en ging naar huis.

Ruim twee uur later kwam Carole thuis en schreef het woord ‘crash’ in de agenda. Ik weet nu wat ze bedoelt. Het is definitief uit tussen ons. Na 45 jaar.
Carole vindt, dat ik haar leven en dat van onze zonen geruïneerd heb.

Dreun! 

dinsdag 2 juni 2015

EIKEL

‘Eikel,’ schreeuwde mijn vrouw tegen mij, met een woeste blik in haar ogen.
‘Daar gaan we weer,’ zei ik.
Ongeveer drie maanden geleden had ze me uitgescholden voor ‘lul’ en ‘klootzak’. Misschien ben ik wel een watje maar ik ben daar weken kapot van geweest: je geliefde echtgenote, die je zo uitscheldt… Dergelijke grove uitingen passen helemaal niet bij haar.  Later zei ze me dat ze  bedoelde:
‘Je bent nú een lul. Je bent nú een klootzak.’ Ik deed iets waar ze woedend om was namelijk spulletjes, die zij op mijn kamer gestald had, terugzetten in haar kamer.  

‘Eikel’, komt daar nu dus bij. Misschien stom maar die ‘eikel’ komt als een mokerslag op me neer. Ze mòèt weten, dat ze me daar enorm pijn mee doet. Zelf ben ik absoluut geen lieverdje. Maar haar op zo’n manier uitschelden, doe ik niet, wil ik niet. Ik heb haar wel gezegd, dat ze blij mag zijn dat ze een man heeft, die zich zo láát uitschelden en daar alleen maar somber en zielig van wordt. ‘ Elke echte vent, een vent met ballen dus,  had je een paar flinke optaters verkocht,’ zei ik.
‘Dat moet jij echt niet wagen,’ zei ze waarschuwend en ze heeft gelijk: ik waag het ook niet, daar ben ik veel te schijterig voor. Ik ben een nu eenmaal een slappeling.

Nogmaals: ik ben zelf ook geen lieverdje.
Ik word wantrouwig als ik merk, dat mijn vrouw tegen me liegt, halve waarheden vertelt en voor mij, belangrijke dingen verzwijgt. Ik ga haar sindsdien te veel in de gaten houden. Vind dat ze zich raar gedraagt en dat zeg ik ook tegen haar. Na misschien wel honderd wantrouwige spinsels gespuid te hebben, kreeg ik die ‘eikel’ op mijn hoofd.  Mijn vrouw zit, ongezond veel in mijn hoofd. Zeg maar ziekelijk veel.  Daarom moet ik deze week nog naar mijn psych.

Met uitzondering van ons eerste euforische jaar, heeft mijn vrouw zich nooit meer zo positief over mij uitgelaten. Ik heb haar nooit horen zeggen,
dat ik een goede man ben of
een lieve man,
een vriendelijke man,
een dappere man (klopt, dat ben ik ook niet),
een stoere man (klopt, want dat ben ik al helemaal niet),  
een goede minnaar (klopt, ik kan er helemaal niks van).
een goede vader was ik volgens haar alleen toen de kinderen nog klein waren. Dreun!
Tegen iedereen, die het maar horen wilde verkondigt ze de stelling dat ik ‘een moeilijke man’ ben.
Hoe moeilijk ben ik dan?
Mijn vrouw wil werken en studeren en kinderen krijgen, ze verzorgen, creatieve cursussen volgen en activiste en bestuurslid zijn van de huurdersvereniging.

Mijn vrouw en ik hebben altijd parttime gewerkt; ieder circa 20 uur per week. De een kwam thuis; de ander ging werken. De lusten en de lasten van huishoudelijke taken, kinderverzorging en opvoeding hebben we steeds eerlijk verdeeld.
Mijn vrouw had veel activiteiten in de avonduren: betaald werk,  vrijwilligerswerk (huurdersvereniging) ; studeren. Meestal was ik dan de kok en de goedkope oppas van de kinderen. Een enkele keer, als we beiden ‘s avonds wat te doen hadden, huurden we een oppas in.
Natuurlijk is het in de eerste plaats de verdienste van haarzelf … met een heel klein beetje hulp van mij … ‘die moeilijke man, die lul, die klootzak , die eikel’, kon ze, min of meer zorgeloos,  op allerlei maatschappelijke terreinen actief zijn. Zo heeft zij zich kunnen ontwikkelen tot de persoonlijkheid die ze nu is.
Als ik haar dit laatste voorhoud is haar reactie:’En toch ben ik niet gelukkig.’
Dreun.




Ik neem even een pauze. Over tien dagen meld ik me weer. Tot dan.

zondag 31 mei 2015

HONDENFLUISTERAAR

Hij ligt met zijn rug naar de zee. Alleen. Op een blauwe, linnen ligstoel, ligt hij in zijn korte oranje zwembroek op het natte stuk strand vlakbij de zee. Het is warm. Zesentwintig graden.  De wind is een ietsje aan de harde kant. Hij had zijn windscherm mee moeten nemen van huis. Vanmorgen was er in de stad nauwelijks wind en hij had er geen zin in om dat scherm voor niks mee te sjouwen.

Op het natte stuk strand, waar hij zijn ligstoel neerzet, denkt hij zo min mogelijk last te hebben van de wind. Ook hoopt hij op deze plek luidruchtige gezinnen en voetballende jongelui te vermijden. Vanuit zijn ligstoel ziet hij de krioelende mensenmassa op het droge deel van het strand.

Op het natte strand laten veel hondenbezitters hun huisdier los. Dat gunt hij die beesten van harte. Hij houdt zielsveel van honden. ‘Een goeie hond is beter dan een verre vriend,’ zegt hij altijd.
In zijn werkzame leven was hij de Mariniers: Brigadier Eerste Klas van de Hondenbrigade. Hij was verantwoordelijk voor de training van de honden, die demonstranten ( tuig noemde hij dat) moesten afschrikken of aanvallen.  
Zelf heeft hij geen hond meer, sinds hij in het centrum van Rotterdam woont. Een hond moet kunnen rennen en in Rotterdam moet een hond altijd aan de lijn! De lol was er voor hem helemáál af, toen hij de stront van zijn hond eigenhandig met een boterhammenzakje moest gaan opruimen.

Vanaf het strand komen twee dames zijn kant op. Ze hebben samen maar liefst twaalf honden aangelijnd. Een zwarte poedel, twee bordercollies, drie yorkshire terriërs, een pitbullterriër, twee Ierse setters en tenslotte drie tip top verzorgde Afghaanse windhonden. Een Afghaanse teefje is duidelijk nog maar net terug van een bezoek aan de schoonheidsspecialiste. Het valt niet mee voor de dames, want elk van de dieren wil als eerste losgemaakt worden. De honden springen, blaffend en grommend, op, onder en over elkaar. Met name de pitbullterrieër doet herhaaldelijk agressief tegen de opgedirkte Afgaanse windhond. Twaalf hondenriemen raken in elkaar verstrikt, de dames verliezen de regie  en dreigen onder de ‘voet’ gelopen te worden door de opgewonden viervoeters.

Hij kan het niet langer aanzien, stapt van zijn ligstoel en loopt relaxed naar het bijna hilarische getouwtrek tussen mens en dier. Op een meter van de worstelende kluwen blijft hij  staan. Een paar secondes lijkt hij zich te focussen. Dan fluit hij op zijn vingers: eerst hard, dan zacht en nog eens hard. Vervolgens zegt hij kalm, resoluut en duidelijk: ’Af’  en loopt weer in de richting van zijn ligstoel. De honden zijn nu rustig.

Ze zitten nog na te hijgen van die hectische minuten. De dames doen nu probleemloos hun werk. Binnen de minuut stuiven tien honden langs de waterlijn in de richting van ’s Gravensande. Twee rennen de andere kant op.
‘Bedankt meneer!’ roept een van de dames; de andere zwaait lachend gedag.Hij zwaait en lacht terug.

Dan klinken opeens rauwe kreten, vals geblaf en angstig gekrijs: de pitbull, de gedrongen, stevige vechtjas, valt het Afgaanse teefje aan, dat nog maar zo kort geleden bij de schoonheidsspecialiste was. 


Hij staat op uit zijn ligstoel en fluit twee keer op zijn vingers, eerst zacht en dan snerpend  hard. De pibulltertiër komt snel op hem afgelopen toe en legt zich aan zijn voeten. Het teefje heeft de aanval ternauwernood overleefd.

zaterdag 30 mei 2015

BROOD

Op zaterdag aten we nooit warm. Alleen brood. Op een willekeurige zaterdag in 1969, werden flink wat broden ‘verslonden’. Ga maar na: we zaten met zijn elven aan tafel. Pa, ma, en acht kinderen. De jongste zat nog in de kinderstoel en ik was met m’n negentien jaar de oudste. We aten allemaal het liefst slap wit brood. Het nog iets slappere King Cornbrood  werd later bij ons populair. We dronken er kopjes thee bij. Met twee schepjes suiker. 

Voor Ed, dat kleine manneke in de kinderstoel maakte mijn zus een boterham klaar met muisjes. Dik boter smeerde ze er op om die muisjes vast te plakken. Ze sneed de boterham in kleine stukjes en voerde ze aan Edje.

Behalve de kleintjes griste iedereen de sneetjes brood, uit de broodzak. Lang niet alle die graaiende handen, waren schoon. Controleer dat maar eens, met zo’n groot gezin of iedereen netjes zijn handen gewassen heeft, voor het aan tafel gaan.  Broodmandjes, misschien wel wat hygiënischer,  kende mijn moeder blijkbaar niet.

Het was druk aan tafel. Er werd gelachen, gehuild, gezongen, gemopperd, geschopt, geknepen en geduwd. Theekopjes kieperden om, messen vielen op de grond en Edje gooide zo af en toe wat stukjes brood, die hij niet bliefde, in het rond. Dan zei mijn moeder kalm:
’Jongens, jongens, nu even rustig, hè?!’ Dan waren we stil … en na een paar minuten barstte het kabaal weer los.
Dan sloeg mijn vader hard met zijn vuist op tafel, waar we erg van schrokken:
 ‘En nou verdomme allemaal koppen dicht!’
Dan waren we stil … en na een paar minuten  …

Met mes en vork eten deden we nooit. Alleen met een mes. We gebruikten onze vingers als vork. Met duim en wijsvinger schoven we de restjes jam, chocopasta en pindakaas van het mes en likten dan onze vingers af ... veel makkelijker was natuurlijk het mes aan beide kanten schoon te likken … dat deden we eerlijk gezegd veel liever. Voor mijn drie kleine broertjes, maakte mijn moeder de boterhammen klaar. Om de beurt riepen die ventjes dan:
’Ma, mag ik nog een boterham?’
‘Natuurlijk, jongen. Wat wil je er op?’
Heel vaak was dat pindakaas. Soms moest er hagelslag op, muisjes of chocoladepasta. Mijn moeder maakte de boterham op het bord klaar, sneed hem in vier grote stukken, gaf het bord aan haar zoontje en zei:
‘Rustig eten en goed kauwen, jongen.’ Het volgende mannetje zat daarna alweer met zijn bordje klaar. Mijn moeder kwam zo nauwelijks aan eten toe. Zij heeft dan ook nooit hoeven lijnen; zeker in die periode niet.

Er was ook hartig broodbeleg. Kaas en vleeswaren als blikzult, rookvlees, tongenworst en ham. Daar werd niet zo enthousiast van gegeten. Vooral door de allerkleinsten niet. Die hadden het liefst zoetigheid. De kaas ging meestal wel op. Van de vleeswaren verdween veel in de vuilnisbak. Mijn vader vond dat zonde en zei dat er voortaan alleen nog maar kaas als hartig gekocht zou worden …en ham …ook, zei hij er nog vlug achteraan, want: dat lustte hij graag: een gebakken eitje met daaronder een gebakken plakje ham.

Mijn moeder maakte altijd een soort ‘hamgrapje’:
 ‘… ham, daar gaat je mond van dicht …’, zei ze dan. Probeer het maar eens. Als je het woord ‘ham’ zegt, dan gaat op het einde van dat woord je mond dicht. Leuk hè?!

Mijn vader bakte graag eitjes op de zaterdag … en wie dat wilde, kreeg er een plakje ham onder. Hij bakte voor zichzelf meestal twee eieren op twee plakken ham. Daar werkte hij per slot van rekening heel hard voor.