maandag 15 juni 2015

112

Bijna impulsief belde ik 112. Carole was woedend. Ik had dat gesprek met mijn zoon Dennis, schoondochter Tanja en Carole gierend uit de hand laten lopen. Het gesprek ging over het voorkómen van schade die ik als bipolaire oppasopa zou kunnen aanrichten.
Volgens Carole kan ik geen normaal gesprek voeren. Ik wist vòòr dat gesprek al precies wat er uit moest komen. Autoritair druk ik dat door. Lukt dat niet; raak ik geïrriteerd. Gaat het gesprek naar mijn idee totaal de verkeerde kant op dan  gaat het bij mij heel snel van geïrriteerd naar boos, bozer, nog bozer en vervolgens raak ik buiten zinnen van woede. Let wel: dit alles volgens Carole!

Plotseling houdt Carole bruusk een schrijfsel van me voor mijn neus: ‘Eikel’ van 2 juni jl. Met het schuim op haar lippen, briest ze:
‘Onvergefelijk! Dit, dit Eikel-schrijfsel, plus die scene in dat oppasopagesprek. Je verziekt drie levens. Het is klaar!’ En opeens moet ik denken aan die uitspraak die mijn moeder vaak bezigde:
‘Wie een hond wil slaan vindt altijd wel een stok.’

Echt een lieve vrouw mijn moeder. Een heel lieve vrouw. Maar ik ben geen ‘motherfucker’. Toch beticht Carole mij daarvan. Blijkbaar gedroeg ik me zodanig dat Carole bij Freud en zijn Oedipuscomplex uitkwam.

Ik zit achter de pc en probeer wat te schrijven. Onrustig loopt Carole achter me heen en weer. Ze probeert, geloof ik, te zien waarover ik aan  het schrijven ben. Onophoudelijk haalt ze diep en luidruchtig haar neus op. Dat voorspelt niet veel goeds. Alarm.
‘Nu pas,’ zegt Carole giftig, ‘begrijp ik precies waarom ze jou steeds weer overal uitkotsen … altijd maar gelijk willen hebben … altijd je eigen zin willen doordrijven …. en als dat dan niet lukt: gaan huilen, schreeuwen, slaan, kwaadaardige geniepige stukjes schrijven en ga zo maar door. Egocentrische klootzak!’

‘Zo,’ snauwt ze, ’ik zie dat je weer met die ellendige stukjes van je begonnen bent?!’ Op autoritaire toon vervolgt ze: ‘Als je maar weet dat ik niet wil hebben, dat ons hele privéleven op internet komt te staan. Als je zo nodig over ons privéleven moet schrijven, dan doe je dat maar in een dagboek of zo. Duidelijk?’ Ik zeg er niks op.

Dat André, onze oudste zoon, nu psychotisch is, is volgens Carole mijn schuld … ten eerste natuurlijk door mijn genen en ten tweede door mijn kloterige teringschrijfsels.
‘Je wordt bedankt, lul. Alles maak je kapot, klootzak, alles en je blijft maar destructief doorgaan. Egocentrische eikel!’ Dat gescheld en getreiter fokt me behoorlijk op. Ze staat nu godverdomme, scheldend, de bureaustoel waarop ik zit, heen en weer schudden. Zo kan Ik niet werken. ‘Teringtrut,’ denk ik. Tegelijk draai ik me om,  om haar een beuk te geven. Bijtijds weet ik me te beheersen maar Carole is helemaal in de ‘fighting mood’. Ze danst voor mijn ogen haar vurige haatdans.
(Wat een oerkracht, wat een energie, wat een vitaliteit knalt er vanuit die haat van haar. Fenominaal. Wat is ze dan mooi! Nooit heb ik die kracht van Carole zo 'In liefde' mogen ervaren.)
‘En nou laat je godverdomme die stoel los!’ Ze ziet mijn rooie, kwaaie kop, Ze lacht me gewoon uit. Al dansend en gierend van de lach blijft ze doortreiteren met die stoel. Net als ik haar een flinke optater wil verkopen, lacht ze:
’Oké, kom maar op, klootzak! Sla me maar. Come on. Hit me. Dan weten ze bij de politie meteen dat jij de agressieveling bent.’ Ze heeft lol. Ze straalt. Ze is helemaal in haar kracht en schaterlacht: ’Dan moet jij hier wegwezen en zal je een ander huis moeten zoeken, paardenlul!’
Daar was ze dus op uit. Geen moment aarzel ik. Ik bel 112, de politie en meld dat mijn vrouw het bloed onder mijn nagels vandaan haalt. Ze treitert me. Beledigt me. Kleineert me. Beschuldigd me onheus.  Ze daagt me uit haar te mishandelen. Maar dat wil ik absoluut niet doen. Direct na mijn telefoontje naar 112 houdt ze zich gelukkig gedeisd.
De politie is er snel. Twee vrouwelijke politieagenten. Ze praten met ieder van ons afzonderlijk en binnen het half uur zijn ze al weer weg. Goed dat ze er even waren. De agente met wie ik sprak complimenteerde me met mijn zelfbeheersing. Over enige tijd zal de wijkagent nog met ons komen praten.

Tot op heden is het rustig.
Tussen mij en Carole komt het nooit meer goed.

Love don’t live here anymore. 

zondag 14 juni 2015

CRASH

‘Crash’ staat er  in de agenda. Mijn vrouw, Carole, heeft dat woord opgeschreven. Wat ze ermee bedoelt?? Klinkt niet erg gezellig.

Mijn zoon Dennis,  zijn vrouw Tanja, Carole en ik, moeten praten. Kleinzoon Daantje, anderhalf jaar alweer, is zoet met de laptop. We zijn bij Dennis thuis. Het wordt een moeilijk gesprek. Het móést gevoerd worden. Ik nam het initiatief ertoe.
Dennis wilde van me weten hoezo. Om drie eerdere gebeurtenissen.

1.     Koningsdag.
 Ik fiets van Rotterdam naar Dordt. Onze koning viert daar zijn verjaardag.
Dennis en Tanja, die wonen in Dordt,  alarmeren Carola: ik vertoon vreemd gedrag want  
-          Ik kom nooit  zo maar even bij hen langs
            (nu ook niet zomaar even, want ik moet poepen, piesen en heb                 dorst),
-          ik ben schaars gekleed.
            ( van fietsen met tegenwind, krijg ik het warm) 
-          ik heb nauwelijks aandacht voor hun tripje naar Gent.
            (dat klopt, want ik wil koningsdagfoto’s gaan maken).

2.     De fiets.      
            Die vrijdagochtend pas ik alleen op Daantje. Carole er niet bij. Zij komt          pas vanmiddag. Voor de deur staat Tanja’s fiets. Het is mooi weer.
            ‘Dat wordt zo lekker fietsen’, zeg ik. Zegt Dennis tegen me:
            ‘De fietssleutel zit in Tanja d’r jaszak, stom hè?!’
            Tanja is nu aan het werk in Roosendaal, weet ik. 
            ‘Jammer maar helaas’, denk ik, ’dan ga ik toch gewoon lekker met die         kleine foebele. Vindt hij misschien nog wel leuker ook.’
            Als Carole me die middag komt aflossen, ziet ze in één oogopslag een           fietssleutel liggen! Dè fietssleutel van Tanja’s fiets.
            Samen met Daantje maakte Carole die middag  een lekker fietstochtje.
           
            Op de donderdagavond belde Dennis. Bezorgd. Hij checkt bij Carole            of ik    in staat zal zijn om vrijdagochtend in mijn eentje op Daan te passen. Zij    denkt van wel maar ze wil dat Dennis ook met mij praat. ‘Je hoeft je geen             zorgen te maken,’ zeg ik hem, ‘ik voel me prima’.
            Schijnbaar was de conclusie van Dennis en Tanja,  dat oppassen voor          deze opa wèl oké zou zijn maar fietsen met Daantje minder.
3.     André
Onze oudste zoon André is ook bipolair en verkeert juist nu in een crisissituatie. Aan hem zien we hoe heftig een manie zich kan ontwikkelen. Daarom moet duidelijk zijn dat, wanneer deze opa manisch dreigt te worden, hij even geen oppasopa meer kan zijn.

Genoeg redenen voor een goed gesprek. Het werd een moeilijk gesprek en  het eindigde nog onprettig ook. Het ging over mij, de oppasopa met een bipolaire stoornis.  

De volgende link geeft duidelijke info over de bipolaire symptomen.

Het is best wel riskant, een bipolaire oppasopa maar met goede afspraken hoeft dat geen problemen te geven. Als opa zich ‘vreemd’ gedraagt,  zo spreken we af, wordt dat eerst tegen opa en dan tegen oma Carole gezegd. Is  mijn vreemde gedrag duidelijk bipolair, dan ga ik niet oppassen. Dat wordt de basisregel. Het beste zou zijn als ik dan zelf besluit om niet te gaan oppassen. Doe ik dat niet dan houdt Carole me thuis.
Desalniettemin kan het toch gebeuren, dat ik Carole negeer en toch wil gaan oppassen. In dat geval  moeten Dennis en Tanja mij,  resoluut afwijzen als oppas.

Tanja merkte op dat ik niet serieus was en haar met deze laatste opmerking provoceerde. Ik vatte dit gesprek, in tegendeel, juist uiterst serieus op. Ik zwengelde het niet voor niks aan.
Provoceren wilde ik beslist niet. Wat ik wou zeggen was: ‘Heb geen enkele schroom, mij, hoe dan ook te weigeren als oppas, ook al ben ik je vader of je schoonvader.’

Van wezenlijk belang is, dat er vertrouwen is tussen de oppas enerzijds en de ouders van het kind anderzijds. Dat vertrouwen zakte bij mij diep weg door de opmerkingen over ‘niet serieus zijn’ en ‘provoceren’. Ik voelde onvoldoende vertrouwen om door te gaan als oppasopa. Dat zei ik ook. Ik stapte op en ging naar huis.

Ruim twee uur later kwam Carole thuis en schreef het woord ‘crash’ in de agenda. Ik weet nu wat ze bedoelt. Het is definitief uit tussen ons. Na 45 jaar.
Carole vindt, dat ik haar leven en dat van onze zonen geruïneerd heb.

Dreun! 

dinsdag 2 juni 2015

EIKEL

‘Eikel,’ schreeuwde mijn vrouw tegen mij, met een woeste blik in haar ogen.
‘Daar gaan we weer,’ zei ik.
Ongeveer drie maanden geleden had ze me uitgescholden voor ‘lul’ en ‘klootzak’. Misschien ben ik wel een watje maar ik ben daar weken kapot van geweest: je geliefde echtgenote, die je zo uitscheldt… Dergelijke grove uitingen passen helemaal niet bij haar.  Later zei ze me dat ze  bedoelde:
‘Je bent nú een lul. Je bent nú een klootzak.’ Ik deed iets waar ze woedend om was namelijk spulletjes, die zij op mijn kamer gestald had, terugzetten in haar kamer.  

‘Eikel’, komt daar nu dus bij. Misschien stom maar die ‘eikel’ komt als een mokerslag op me neer. Ze mòèt weten, dat ze me daar enorm pijn mee doet. Zelf ben ik absoluut geen lieverdje. Maar haar op zo’n manier uitschelden, doe ik niet, wil ik niet. Ik heb haar wel gezegd, dat ze blij mag zijn dat ze een man heeft, die zich zo láát uitschelden en daar alleen maar somber en zielig van wordt. ‘ Elke echte vent, een vent met ballen dus,  had je een paar flinke optaters verkocht,’ zei ik.
‘Dat moet jij echt niet wagen,’ zei ze waarschuwend en ze heeft gelijk: ik waag het ook niet, daar ben ik veel te schijterig voor. Ik ben een nu eenmaal een slappeling.

Nogmaals: ik ben zelf ook geen lieverdje.
Ik word wantrouwig als ik merk, dat mijn vrouw tegen me liegt, halve waarheden vertelt en voor mij, belangrijke dingen verzwijgt. Ik ga haar sindsdien te veel in de gaten houden. Vind dat ze zich raar gedraagt en dat zeg ik ook tegen haar. Na misschien wel honderd wantrouwige spinsels gespuid te hebben, kreeg ik die ‘eikel’ op mijn hoofd.  Mijn vrouw zit, ongezond veel in mijn hoofd. Zeg maar ziekelijk veel.  Daarom moet ik deze week nog naar mijn psych.

Met uitzondering van ons eerste euforische jaar, heeft mijn vrouw zich nooit meer zo positief over mij uitgelaten. Ik heb haar nooit horen zeggen,
dat ik een goede man ben of
een lieve man,
een vriendelijke man,
een dappere man (klopt, dat ben ik ook niet),
een stoere man (klopt, want dat ben ik al helemaal niet),  
een goede minnaar (klopt, ik kan er helemaal niks van).
een goede vader was ik volgens haar alleen toen de kinderen nog klein waren. Dreun!
Tegen iedereen, die het maar horen wilde verkondigt ze de stelling dat ik ‘een moeilijke man’ ben.
Hoe moeilijk ben ik dan?
Mijn vrouw wil werken en studeren en kinderen krijgen, ze verzorgen, creatieve cursussen volgen en activiste en bestuurslid zijn van de huurdersvereniging.

Mijn vrouw en ik hebben altijd parttime gewerkt; ieder circa 20 uur per week. De een kwam thuis; de ander ging werken. De lusten en de lasten van huishoudelijke taken, kinderverzorging en opvoeding hebben we steeds eerlijk verdeeld.
Mijn vrouw had veel activiteiten in de avonduren: betaald werk,  vrijwilligerswerk (huurdersvereniging) ; studeren. Meestal was ik dan de kok en de goedkope oppas van de kinderen. Een enkele keer, als we beiden ‘s avonds wat te doen hadden, huurden we een oppas in.
Natuurlijk is het in de eerste plaats de verdienste van haarzelf … met een heel klein beetje hulp van mij … ‘die moeilijke man, die lul, die klootzak , die eikel’, kon ze, min of meer zorgeloos,  op allerlei maatschappelijke terreinen actief zijn. Zo heeft zij zich kunnen ontwikkelen tot de persoonlijkheid die ze nu is.
Als ik haar dit laatste voorhoud is haar reactie:’En toch ben ik niet gelukkig.’
Dreun.




Ik neem even een pauze. Over tien dagen meld ik me weer. Tot dan.

zondag 31 mei 2015

HONDENFLUISTERAAR

Hij ligt met zijn rug naar de zee. Alleen. Op een blauwe, linnen ligstoel, ligt hij in zijn korte oranje zwembroek op het natte stuk strand vlakbij de zee. Het is warm. Zesentwintig graden.  De wind is een ietsje aan de harde kant. Hij had zijn windscherm mee moeten nemen van huis. Vanmorgen was er in de stad nauwelijks wind en hij had er geen zin in om dat scherm voor niks mee te sjouwen.

Op het natte stuk strand, waar hij zijn ligstoel neerzet, denkt hij zo min mogelijk last te hebben van de wind. Ook hoopt hij op deze plek luidruchtige gezinnen en voetballende jongelui te vermijden. Vanuit zijn ligstoel ziet hij de krioelende mensenmassa op het droge deel van het strand.

Op het natte strand laten veel hondenbezitters hun huisdier los. Dat gunt hij die beesten van harte. Hij houdt zielsveel van honden. ‘Een goeie hond is beter dan een verre vriend,’ zegt hij altijd.
In zijn werkzame leven was hij de Mariniers: Brigadier Eerste Klas van de Hondenbrigade. Hij was verantwoordelijk voor de training van de honden, die demonstranten ( tuig noemde hij dat) moesten afschrikken of aanvallen.  
Zelf heeft hij geen hond meer, sinds hij in het centrum van Rotterdam woont. Een hond moet kunnen rennen en in Rotterdam moet een hond altijd aan de lijn! De lol was er voor hem helemáál af, toen hij de stront van zijn hond eigenhandig met een boterhammenzakje moest gaan opruimen.

Vanaf het strand komen twee dames zijn kant op. Ze hebben samen maar liefst twaalf honden aangelijnd. Een zwarte poedel, twee bordercollies, drie yorkshire terriërs, een pitbullterriër, twee Ierse setters en tenslotte drie tip top verzorgde Afghaanse windhonden. Een Afghaanse teefje is duidelijk nog maar net terug van een bezoek aan de schoonheidsspecialiste. Het valt niet mee voor de dames, want elk van de dieren wil als eerste losgemaakt worden. De honden springen, blaffend en grommend, op, onder en over elkaar. Met name de pitbullterrieër doet herhaaldelijk agressief tegen de opgedirkte Afgaanse windhond. Twaalf hondenriemen raken in elkaar verstrikt, de dames verliezen de regie  en dreigen onder de ‘voet’ gelopen te worden door de opgewonden viervoeters.

Hij kan het niet langer aanzien, stapt van zijn ligstoel en loopt relaxed naar het bijna hilarische getouwtrek tussen mens en dier. Op een meter van de worstelende kluwen blijft hij  staan. Een paar secondes lijkt hij zich te focussen. Dan fluit hij op zijn vingers: eerst hard, dan zacht en nog eens hard. Vervolgens zegt hij kalm, resoluut en duidelijk: ’Af’  en loopt weer in de richting van zijn ligstoel. De honden zijn nu rustig.

Ze zitten nog na te hijgen van die hectische minuten. De dames doen nu probleemloos hun werk. Binnen de minuut stuiven tien honden langs de waterlijn in de richting van ’s Gravensande. Twee rennen de andere kant op.
‘Bedankt meneer!’ roept een van de dames; de andere zwaait lachend gedag.Hij zwaait en lacht terug.

Dan klinken opeens rauwe kreten, vals geblaf en angstig gekrijs: de pitbull, de gedrongen, stevige vechtjas, valt het Afgaanse teefje aan, dat nog maar zo kort geleden bij de schoonheidsspecialiste was. 


Hij staat op uit zijn ligstoel en fluit twee keer op zijn vingers, eerst zacht en dan snerpend  hard. De pibulltertiër komt snel op hem afgelopen toe en legt zich aan zijn voeten. Het teefje heeft de aanval ternauwernood overleefd.

zaterdag 30 mei 2015

BROOD

Op zaterdag aten we nooit warm. Alleen brood. Op een willekeurige zaterdag in 1969, werden flink wat broden ‘verslonden’. Ga maar na: we zaten met zijn elven aan tafel. Pa, ma, en acht kinderen. De jongste zat nog in de kinderstoel en ik was met m’n negentien jaar de oudste. We aten allemaal het liefst slap wit brood. Het nog iets slappere King Cornbrood  werd later bij ons populair. We dronken er kopjes thee bij. Met twee schepjes suiker. 

Voor Ed, dat kleine manneke in de kinderstoel maakte mijn zus een boterham klaar met muisjes. Dik boter smeerde ze er op om die muisjes vast te plakken. Ze sneed de boterham in kleine stukjes en voerde ze aan Edje.

Behalve de kleintjes griste iedereen de sneetjes brood, uit de broodzak. Lang niet alle die graaiende handen, waren schoon. Controleer dat maar eens, met zo’n groot gezin of iedereen netjes zijn handen gewassen heeft, voor het aan tafel gaan.  Broodmandjes, misschien wel wat hygiënischer,  kende mijn moeder blijkbaar niet.

Het was druk aan tafel. Er werd gelachen, gehuild, gezongen, gemopperd, geschopt, geknepen en geduwd. Theekopjes kieperden om, messen vielen op de grond en Edje gooide zo af en toe wat stukjes brood, die hij niet bliefde, in het rond. Dan zei mijn moeder kalm:
’Jongens, jongens, nu even rustig, hè?!’ Dan waren we stil … en na een paar minuten barstte het kabaal weer los.
Dan sloeg mijn vader hard met zijn vuist op tafel, waar we erg van schrokken:
 ‘En nou verdomme allemaal koppen dicht!’
Dan waren we stil … en na een paar minuten  …

Met mes en vork eten deden we nooit. Alleen met een mes. We gebruikten onze vingers als vork. Met duim en wijsvinger schoven we de restjes jam, chocopasta en pindakaas van het mes en likten dan onze vingers af ... veel makkelijker was natuurlijk het mes aan beide kanten schoon te likken … dat deden we eerlijk gezegd veel liever. Voor mijn drie kleine broertjes, maakte mijn moeder de boterhammen klaar. Om de beurt riepen die ventjes dan:
’Ma, mag ik nog een boterham?’
‘Natuurlijk, jongen. Wat wil je er op?’
Heel vaak was dat pindakaas. Soms moest er hagelslag op, muisjes of chocoladepasta. Mijn moeder maakte de boterham op het bord klaar, sneed hem in vier grote stukken, gaf het bord aan haar zoontje en zei:
‘Rustig eten en goed kauwen, jongen.’ Het volgende mannetje zat daarna alweer met zijn bordje klaar. Mijn moeder kwam zo nauwelijks aan eten toe. Zij heeft dan ook nooit hoeven lijnen; zeker in die periode niet.

Er was ook hartig broodbeleg. Kaas en vleeswaren als blikzult, rookvlees, tongenworst en ham. Daar werd niet zo enthousiast van gegeten. Vooral door de allerkleinsten niet. Die hadden het liefst zoetigheid. De kaas ging meestal wel op. Van de vleeswaren verdween veel in de vuilnisbak. Mijn vader vond dat zonde en zei dat er voortaan alleen nog maar kaas als hartig gekocht zou worden …en ham …ook, zei hij er nog vlug achteraan, want: dat lustte hij graag: een gebakken eitje met daaronder een gebakken plakje ham.

Mijn moeder maakte altijd een soort ‘hamgrapje’:
 ‘… ham, daar gaat je mond van dicht …’, zei ze dan. Probeer het maar eens. Als je het woord ‘ham’ zegt, dan gaat op het einde van dat woord je mond dicht. Leuk hè?!

Mijn vader bakte graag eitjes op de zaterdag … en wie dat wilde, kreeg er een plakje ham onder. Hij bakte voor zichzelf meestal twee eieren op twee plakken ham. Daar werkte hij per slot van rekening heel hard voor.   

vrijdag 29 mei 2015

DE SLANG

De slang (1)
Schuin tegenover mij in de trein zit een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze leest een krantje. Naast haar op de bank staat een rode hoedendoos. Ze legt het krantje weg en pakt een blokfluit uit haar Jumbo - tas. Ze begint te fluiten. Een oosters deuntje. Ze doet de deksel van de doos. Uit de doos verrijst  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het weet mag het zeggen. De slang is bijna twee meter. Een heer, misschien wel register - accountant,  werkt geconcentreerd op zijn laptop. Naast zich hoort hij venijnig gesis maar hij kan het geluid niet zo gauw thuisbrengen. Geheel argeloos werkt hij door. Nogmaals klinkt het gesis, ditmaal dichtbij zijn oor.  Nu kijkt hij op en van schrik vliegt hij overeind.
‘Krijg nou de tering! Een slang! Een slang!’ roept hij uit, zijn laptop valt van zijn schoot; pardoes voor de voeten van  de jongedame.
‘Vlug! Weg wezen! Levensgevaarlijk! Wegwezen’ De register - accountant en alle medereizigers nemen hals over kop de benen en laten uit pure angst al hun bezittingen achter. Op station Barendrecht stormen allen in paniek de trein uit.
‘Een slang, een slang,’ klinkt het nog op het perron. Een aantal geschrokken reizigers heeft het zichtbaar in de broek gedaan.
De jongedame laat de slang weer in haar doos zakken. Ze stopt met fluiten en vult haar Jumbo tas met de door haar medepassagiers achtergelaten portemonnees en andere waardevolle spullen.
De trein vertrekt naar Zwijndrecht. Daar stapt de jongedame uit. Op het stationsplein van Zwijndrecht staat de chauffeur van een Chevrolet – Camaro met draaiende motor te wachten op één van  de bangelijk verstopte treinreizigers. De jongedame pakt gewoon haar fietsje, stopt de doos en de overvolle Jumbo – tas in haar fietstassen en fietst weg.

De slang (2)
Schuin tegenover mij zat een jongedame, gekleed in een witte blouse, een zwart mini rokje, een witte maillot en rode pumps. Ze las een krantje. Naast haar op de bank stond een rode hoedendoos. Ze legde het krantje weg en pakte een blokfluit uit haar Jumbo - tasje. Ze begon te fluiten. Een oosters deuntje. Ze deed de deksel van de doos. Uit de doos verrees  een kolossale slang. Een adder? Een cobra? Een python? Wie het wist mocht het zeggen. De slang was zeker twee meter lang. Een heer, een soort register - accountant,  werkte geconcentreerd op zijn laptop. Naast zich hoorde hij venijnig gesis maar hij kon het geluid niet zo gauw thuisbrengen. Geheel argeloos werke hij door. Nogmaals klinkt er gesis, dichtbij zijn oor.   
‘Is die slang soms van u? ’Hij praat expres heel hard.
‘Ja en wat dan nog?!’ Ze was niet bang van hem.
‘Stop die slang, ogenblikkelijk in die doos. En gauw een beetje, anders draai ik hem hoogstpersoonlijk zijn nek om.’
Vrijwel alle gealarmeerde medepassagiers, hebben inmiddels een veilig heenkomen gezocht.
‘Dat durf je niet. Je hebt nou wel een grote bek maar als puntje bij paaltje komt, durf je dat niet,’zei zij. Hij zei niks, stond op en draaide zonder blikken of blozen, de slang zijn nek om. Het gedode dier stopte hij weer terug in de doos. Alsof ze zelf door een adder gebeten was, verlamd bijna, zo reageerde de jongedame. In Zwijndrecht aangekomen,  leverde de register – accountant de licht - getraumatiseerde jongedame af bij de gereedstaande Chevrolet politiewagen.


donderdag 28 mei 2015

BEHEERS

Boven alles straalt het  gezicht van mijn vriend Hans ongeduld uit. Ik kan het me wel een beetje voorstellen, want Carole, mijn vrouw zit nu al bijna tien minuten te peinzen en te piekeren. Ze heeft een woord,  waarmee ze al haar letters kwijt kan en waarmee ze dus vijftig punten extra kan verdienen. Alleen kan ze dat woord vooralsnog nergens kwijt.
Ik weet, na jaren met haar gescrabbeld te hebben, dat ze langdurig kan jeremiëren in dat soort situaties. Toen we het spel nog met z’n tweeën speelden en later samen met onze zonen, deden we wel eens de suggestie om een maximum denktijd in te stellen. Zeg: vijf minuten. Had je, na het verstrijken van die tijd nog geen woord neergelegd, dan kreeg je min tien punten. Daar is het uiteindelijk nooit van gekomen.
Uit pure frustratie gooit Hans nog maar eens een flinke hand borrelnootjes  achter in zijn  keel.  Cobie, zijn vrouw,  streelt hem over zijn behaarde onderarm om hem wat te kalmeren. Zij weet precies hoe hij is; voor je er erg in hebt ligt het op de plavuizen, dat scrabblebord en de lettertjes.
‘Zeg Jee, heb je misschien nog een jonge borrel voor Hans?’
‘Of course,’ zegt Jee, om interessant te doen en hij schenkt Hans een ijskoude Henkes in.
Carole, die minieme stukjes van een pindapepsel zit te af te knabbelen, roept plots verrukt:
‘Yeah!’
Ze legt horizontaal, met drie maal de woordwaarde, het woord ‘beheers’ neer, waarvan de letter ‘b’ aansluit op het verticale woord ‘loot’.
‘Godgloeiendegodverdomme!’ spreekt Henk.
 ‘Klote!’zegt Cobie.
 en ‘Kut!’zeg ik.
Carole heeft ‘drie maal de woordwaarde’ van ons afgepikt. Ze incasseert maar liefst negen en zeventig punten voor dat ene woordje.  Heel even kijkt ze triomfantelijk in het rond, pakt zeven nieuwe letters en neemt een slokje van haar appelsapje. Sinds de overgang drinkt ze geen alcohol meer. Jee des te meer; maar dit terzijde.
Terwijl Carole bezig was met haar mooie woord, hebben de anderen ruimschoots de tijd gehad, om de letters op hun plankje te ordenen.  Hans, die een ruime voorsprong had opgebouwd, moet nu Carole voor zich dulden. Ze staat nu acht punten op hem voor. Hij wrijft met duim en wijsvinger over zijn kin, zucht eens diep, neemt een slokje van zijn borrel en legt de letter ‘e’ neer voor de ‘b’ van het verticaal gelegde woord ‘beschaafd’.
‘Eb,’ zegt Hans, ‘tsja, één schamel puntje … maar straks ga ik ‘vloed’ neerleggen, dat scoort beter. ’
Het spelletje kakt een beetje in. Jee zegt dan:

‘Ik ga een cd’je  van Jack Johnson opzetten, jongens.  Bruisende muziek! Ik zweer het. Moet je maar eens horen!’ En in ‘no-time’ staan de twee voormalige flower – power stellen ouderwets met elkaar te swingen … er wordt gelachen en gezongen. Hans zwiepte toen hij opstond om mee te gaan dansen het scrabblebord ‘per ongeluk’ van de tafel; daar staan ze nu gewoon op te dansen. Ze dansen zoals dat vroeger deden, in de sixties, met weidse wilde armbewegingen. Met z’n vieren staan ze te springen en te swingen; ze zijn  niet langer koppeltjes meer. Met z’n vieren gaan ze uit hun dak op de opgewekte surf-sound. Het dansen wordt steeds intiemer. Hun oude bezwete lijven smelten zowat samen. Het is een opwindend doch beschaafd, erotisch tafereel, totdat Jee hem op een gegeven moment niet meer in  zijn broek kan houden.