“Hier. Pak aan klootzak!” Ma Troost geeft Hans met haar vlakke hand een klap voor zijn kop. Met een smak gooit ze haar deur dicht. Ma Troost is echt niet bang van hem ook al is hij twee koppen groter en twintig jaar jonger. De buurt is getuige van een korte maar hevige burenruzie. Zij is het type rauwe volksvrouw, tegen de vijftig. Peter is haar zoon, achtentwintig jaar en niet helemaal goed bij. Waag het niet je met zijn opvoeding te bemoeien.
Hans wou alleen maar zeggen dat Peter
plantjes uit zijn tuin heeft gejat. Wrijvend over zijn wang, zwalkt Hans naar
zijn huis aan de overkant. Bij zijn naaste buren kan hij wat stoom afblazen. Verontwaardigd
wijst hij naar de lege plekken in zijn tuin en naar Ma Troost. Hans springt
zowat uit zijn vel van woede. Wil weer op Ma Troost afstormen maar zijn buren houden
hem tegen.
Vanuit haar vaste stekkie achter het
openstaande keukenraam lijkt Ma Troost te genieten van het opgewonden sfeertje
aan de overkant; je ziet haar denken: “Kijk die zielenpoten … en allemaal meehuilen
met die klootzak.”
“Klootzak…,” krijst haar papegaai Krook.
“Hou je bek, brutaal nest! Anders draai ik
je nek om,” dreigt ze.
Ook van Krook moet de buurt afblijven
trouwens, ook al krijst hij ‘s morgens
vroeg de hele buurt wakker.
“Peter, kom hier of ik geef je een pak
rammel, teringjong”
Dit
dreigement blijkt voor Peter voldoende om onder zijn bed vandaan te komen. Als
een bang hondje schuifelt hij naar zijn moeder.
Zij kijkt hem aan met een verachtende blik. Ze wijst in de richting van
de stoel waar hij moet gaan zitten.
“Ikke niettuh guddaan plantuh…”
“Hou je mond nu maar, Lul!”
Heerlijk
vindt ze die verontwaardigde koppen aan de overkant. Van achter haar vitrage zit
ze hen uit te lachen.
Hans is er bij gaan zitten; op het stoepje
voor zijn deur rookt hij een sigaretje;
neemt een slokje van zijn thee. Voor iedereen rondom hem is het duidelijk dat
dit de druppel is die emmer doet overlopen. Natuurlijk, Peter weet niet beter.
Lastig is het wel zo’ figuur in je buurt, zeker met zo’n moeder. Het zijn niet
alleen die plantjes. Er gebeurt veel meer. Peter laat zijn hond op de stoep
poepen, zonder de stront op te ruimen, hij steelt fietsen, valt kleine meisjes
lastig en verlekkert zich aan de in hun tuin zonnebadende buurvrouwen. Daar mag
je dus van ma Troost allemaal niks van zeggen. Peter is eigenlijk te gek om los
te lopen.
Ma Troost ziet dat Hans een mobieltje in
zijn handen geduwd krijgt.
“O god, nou gaan we het krijgen hoor, hij kan
het weer niet alleen aan. Hij moet zo nodig de politie er weer bij halen,”
schampert ze. Met een ruk draait ze zich om naar Peter en haalt met de knokkels
van haar rechterhand uit naar zijn gezicht. Ze staat op en gebiedt de kreunende
Peter te blijven zitten:
“Blijf Met Je Tengels Van De Planten Van De Buren
Af,” dreunt ze er bij hem in. Peter tuimelt van zijn stoel. Roerloos blijft hij
liggen. Ook na een paar zachte tikjes op zijn wangen geeft hij nog geen teken
van leven. Nagelbijtend en plukkend aan haar trui loopt ze onrustig heen en
weer tussen de keuken en de woonkamer. Dan zwiept Ma Troost zo maar een paar
planten van de vensterbank. Ze gooit een schemerlamp om en ze rukt het kleed
van de keukentafel: alles, van asbak tot koffiepot ligt aan gruzelementen. De
borden en potjes broodbeleg, die ze er ook nog bij gooit maken de ravage
compleet.
Een van de buren wijst en alle anderen
kijken in de richting van waar de politiewagen aan komt. Een van de agenten
loopt naar Hans om van hem te horen wat er loos is. De andere agent gaat naar Ma
Troost. De agent ziet haar verslagen naast haar zoon zitten. Ma Troost aait haar
zoon over zijn bol. Snotterend vertelt ze dat Peter helemaal door het lint gaat
van dat plantjesverhaal. Als een dolle, gaat hij met van alles in huis lopen
gooien. Om hem te laten ophouden geeft ze hem een harde klap. Misschien wel iets
tè hard.
De door de agent opgeroepen ambulance is er
snel. Verplegers schuiven Peter, die wat begint te murmelen, de ziekenauto in.
Als ma Troost samen met Krook en de hond, de politiewagen wordt in geduwd,
schreeuwt ze naar de overkant:
“Hebben jullie nou je zin, stelletje slampampers……en
dat voor die paar lullige plantjes!”