woensdag 5 januari 2022

DE NIEUWE PLOEG

 

 Wie van de nieuwe ministers- en staatssecretarissenploeg  zijn nu  verantwoordelijk voor asielbeleid en wonen. Inmiddels heb ik gegoogeld dat Hugo de Jonge minister is van Wonen en Eric van de Burg de staatssecretaris voor (of tegen) Asielzoekers en Migratie. Om bij die laatste te beginnen: van hem is de uitspraak: ’laat ze maar komen,  hoe meer asielzoekers hoe beter’.  Een uitspraak die hij  als Amsterdams wethouder deed maar die hij niet nader wil toelichten nu hij verkozen is tot staatssecretaris op dat gebied. Wat mij steeds weer opvalt  in het asielbeleid is dat de meeste asiellocaties worden aangewezen (afgedwongen) op plaatsen waar vrijwel uitsluitend ‘de gewone man’ woonachtig is, zoals, noem maar op: Groningen, Friesland, Twente, Noord Brabant, Regio Rijnmond, Zuid-Limburg, terwijl  dáár waar óók volop ruimte is, er  nooit geprotesteerd hoeft te worden tegen de komst van de asielzoeker:  de regio’s waar zich nog al wat miljonairs zich verschansen in hun asociaal grote villa’s en zich daar kunnen vermaken op de aan grenzende hectares grond.  Ooit gehoord van Blaricum, Laren, Bloemendaal, Aerdenhout en Apeldoorn als mogelijk asielzoekersopvangcentra? Ik niet!

De Nederlandse regeringscoalities van de afgelopen decennia hebben die lui daar nu eenmaal (stilzwijgend) toegezegd  dat ze, never nooit, geconfronteerd zullen worden met het leed dat mensen uit andere werelden is aangedaan.  Ook al kunnen die rijkelui daar zelf ook niet altijd wat aan doen. De asielzoekers hoeven niet zo snel al te weten te komen dat er ook in het Nederlandse onverteerbare ongelijkheid is  tussen arm en rijk.  Asielzoekers mogen plaats nemen aan het rafelrandje van de Nederlandse samenleving.  Maar misschien brengt die VVD’er, die nu staatssecretaris Asielzoekers is, daar verandering  in.  Ik kan hem nauwelijks het voordeel van de twijfel  geven.   

Ik zou overigens best een, twee of misschien wel drie asielzoekers onderdak willen bieden in mijn huis. Ik woon in een  tweekamer appartement  dus ik heb een slaapkamer, een woonkamer (en een keuken).  Ik zou in mijn woonkamer twee en in mijn slaapkamer  nog één vluchteling kunnen laten slapen/wonen .  Dat zou ik wel kunnen doen maar als mijn huisbaas daar achter komt, ben ik in no time dakloos! Het is voor mij dan vrijwel onmogelijk om nog onderdak te vinden. Want iedere Nederlander weet inmiddels dat er een nijpend tekort is aan woningen in Nederland. Zeker in de enigszins betaalbare sector. De minister die daar wat aan moet doen is Hugo de Jonge van het CDA  die zich al rot gewerkt heeft  als corona minister en de eerste tijd ongetwijfeld nodig zal hebben om bij te komen van alle gezeik rondom zijn persoon. Want in gezeik kun je immers niet wonen.    

dinsdag 4 januari 2022

BLOEMENZEE

Een vrouw  met wel 5 kleurrijke boeketten bloemen in haar handen komt mij op de trap van het flatgebouw tegemoet.  ‘Zo, wat een prachtige bloemenzee ,’zeg ik. Ze glimlacht: ’Ja, hè‘… en gaat direct door naar boven.’ Bij de derde étage loopt ze de galerij op.

 Ik ben op weg naar beneden. Ga boodschappen doen: een maaltijdsalade en een toetje. Lekker en makkelijk.  Vandaag ga ik niet zo veel werk maken van het eten.  Heb er weinig energie voor. Ik was vanmorgen bij de tandarts voor een wortelpuntbehandeling.  Iedereen die ik erover sprak wist me te vertellen dat het een pijnlijke ingreep is; je zit zeker anderhalf uur met je mond open. Maar mijn tandarts lacht dat weg en zegt dat het helemaal niks voorstelt: hij kent ze wel die verhalen van de straat. Al moet ik toegeven: het viel me bijzonder mee. Er werd gedurende driekwartier flink gesneden, geboord en gebeiteld in mijn kaak … geen centje pijn …  maar: wel met een flinke dosis verdoving natuurlijk. Nu, ruim drie uur na die operatie, de verdoving is uitgewerkt,  crepeer ik van de kiespijn; de paracetamolletjes helpen daar niks aan. ‘Ik kan je missen als kiespijn.’ hoor je wel eens iemand zeggen … ik weet nu maar al te goed wat dat inhoudt.

Bij de supermarkt, ik heb mijn boodschappen inmiddels gedaan, laat ik me, geïnspireerd door die fraaie bloemenzee, tot een ‘groene impulsaankoop’ verleiden.  Een prachtige, al behoorlijk uit de kluiten gewassen gatenplant voor 9,99 euro.  Die kan ik echt niet laten staan.

Als ik weer aankom bij het flatgebouw zie ik de auto van een begrafenisonderneming voor de deur staan. Er wonen hier in de flat enkel honderden mensen, dus je kan niet altijd direct weten wie er gestorven is. Vanuit mijn appartement probeer ik in de gaten te houden of ik bekenden zie in de buurt van die rouwauto. Maar als ik wat later weer eens uit het keukenraam kijk is de rouwwagen verdwenen … nou weet ik nog niks.

Ik las net in de krant dat in Japan een vrouw 119 jaar is geworden. Wat een leeftijd! Dat maken we in Nederland nooit mee. De oudste mens hier in de flat is 102 jaar. Dat vinden wij hier al heel wat; we zijn zelfs een beetje trots op haar.  Heel verdrietig maakt het mij te horen dat zij nu net de overledene is. De bloemenzee was een hulde aan die vrouw van 102 van de derde étage.

maandag 3 januari 2022

KOOLMEESJE

 Ik heb een tijd lang de pest gehad aan vogels op mijn balkon. Met name duiven. Ze maakten er een sport van om zodra ik mijn balkon schoon gepoetst had, dat weer vol te komen schijten. Gelukkig ben ik van die duivenplaag verlost, doordat een van mijn buren een apparaatje heeft gekocht  voor op het balkon, dat signalen uitzendt, die de duiven op afstand houden.  Maar wat er vanmorgen gebeurt: ik zit de krant te lezen en zie over mijn krant heen dat er iets beweegt op de reling van mijn balkon. Het is een koolmeesje! Ik dacht dat dat soort vogeltjes ’s winters altijd naar lekkere warme gebieden, naar Afrika of zo, verhuisden. Ik ben al helemaal blij: dit is de voorbode van een vroege lente.  Ik durf me niet te bewegen op mijn sofa, durf de bladzijde van mijn krant niet om te slaan.  Onopvallend blijf ik, net over de krant heen naar mijn onverwachte gast kijken. Maar helaas, net nu moet ik hard niesen en de vogel is gevlogen.

Over de entree van de lente heb ik het misschien wel goed gezien.  Want die middag ben ik in het bos  en zie en hoor ik in een ontbladerde struik wel tientallen vrolijk twitterende koolmeesjes.

In de omgeving van de Nachtegaal,  een restaurantje in het bos, wordt overal wel wat geconsumeerd, behalve op het  terras. Vanwege corona moet de koffie of pannenkoek binnen besteld worden en vervolgens moet je daarmee naar buiten: zie maar waar in het bos je het opdrinkt of  – eet..  Vanaf de tafels van het restaurant zitten  kraaien en eksters te loeren op afvallende koekkruimels of stukjes pannenkoek.

Een niet meer zo jonge dame, ze staat vlak bij mij, drinkt haar koffie op en wil dan de slagroom met likeur uit het  borrelglaasje gaan lepelen.  Tevergeefs. Want … een lepeltje ontbreekt. Ik had zelf ook zoiets genomen … ook zonder lepeltje. Ik heb toen dat borrelglaasje helemaal leeg staan likken. Zij vindt het blijkbaar te gênant om dat in de nabijheid van anderen zo te doen.

Ze is vogelaar, zegt ze en dat ze naar het bos is gekomen om een hier zeldzaam soort nachtegaal te spotten. Zij moet wel een beetje lachen om mijn idee dat koolmeesjes nu al de lente komen brengen. Door de hoge temperatuur zijn er hier nu wel wat meer dan normaal maar zodra het hier iets kouder wordt, zijn ze allemaal zo weer weg in oostelijk richting.   

zondag 2 januari 2022

VREEMDE GEUR

 

Tenminste één keer per jaar moet ik naar Spangen, de wijk waar ik als kind tien jaar gewoond heb. Nu heb ik vandaag weinig te doen dus ga ik naar het Marconiplein. Het is erg rustig deze tweede dag van 2022.   Over de trappen bij het Marconiplein loop ik Spangen Benedendijks in, de Spaanse Bocht op. Dat is die straat van de sloot waar ik als kleine jongen ooit eens met ‘ijssie piepen’ door het ijs ben gezakt. Er hangt hier beneden een geur die ik niet direct kan thuisbrengen. Ik besluit om op het voetpad te gaan lopen tussen de oude stoomspoorbaan en de sloot. Volop waterhoentjes, waarvan er twee elkaar onophoudelijk naar het leven staan.  Twee zwanen zwemmen statig en vredig naast elkaar maar een van de twee(of het nou het mannetje of het vrouwtje is weet ik niet) ziet mijn aanwezigheid blijkbaar niet zo zitten, beweegt zijn vleugels dreigend omhoog zwemt mijn kant op en begint naar me te blazen.

Ongeveer vijftig meter voor me loopt, de enige mens die ik ontwaar,  een donkere man die zijn armen tijdens het lopen nauwelijks beweegt. Dat loopje ken ik, dat krijg je er zomaar bij als je volgestopt bent met anti-psychotica. Ik heb het van nabij gezien toen ik eens opgenomen was. Zelf merk je er niks van dat je dan zo loopt.   

Via een trap ga ik de helling op naar de oude stoomspoorbaan.  Van daaruit heb ik uitzicht op het Witte Dorp, waarvan men vroeger zei dat daar allemaal asocialen woonden. Ook zie ik aan deze kant, beneden aan de helling, de speeltuin waar mijn vriendjes en ik altijd het liefst speelden: er was  daar een Chinese schommel. Daar kon je met zijn tienen tegelijk op schommelen. Dat was echt ‘gaaf’ … al zeiden we dat toen nooit zo.  Ik ben bij het naar boven lopen mijn hoogtevrees even vergeten.  Het is wel even slikken. De afdaling valt gelukkig mee.  Die vreemde geur hangt hier zelfs ook nog. Op de straat is het bezaaid met resten van (illegaal) afgestoken vuurwerk maar dat ruikt heel anders.  

Ik kom op den duur in de buurt van het voetbalpleintje in de Bilderdijkstraat. Daar was ik destijds meestal te vinden. De geur wordt steeds penetranter als ik de overvolle vuilcontainer nader waaromheen tientallen vuilnisbakzakken zijn gedropt en vervolgens door hongerige vogels, muizen en ratten zijn opengereten. Ik kon me die geur niet meer heugen. Ineens weet ik het weer. Het is de geur van vuilnisbelt, die in heel Spangen hangt.

zaterdag 1 januari 2022

UITVERKOCHT

Het theater is uitverkocht. Het is al behoorlijk vol gestroomd met toeschouwers, die tezamen behoorlijk nerveus rumoerig met elkaar aan het lachen, praten zijn. Wij hebben de slechtst denkbare  plaatsen. Helemaal boven achterin, op de achterste rij twee stoelen en op de een na laatste rij twee stoelen. We zijn met zijn vieren. Mijn twee dochters, mijn vrouw en ik. Het is nog een hele klim naar onze plaatsen en als we boven zijn zien we een stel kinderen op onze plaatsen zitten. Hun ouders die op de op twee na achterste rij zitten gebaren gelijk tegen hun kinderen dat ze bij hen moeten komen zitten. Het zijn gehoorzame kinderen.

Al deze toeschouwers hier hebben nu wel kaartjes gekocht voor deze voorstelling maar ze kunnen niet weten wat ze wachten staat.  De lichten worden gedoofd, het wordt langzaam stil in de zaal en een spotlight staat gericht op de rechter zijingang. De deuren gaan daar open en er komt een groep mannen, een tiental mannen, de zaal binnen, waarvan negen gehuld in djellaba’s. De negen vormen een kring rondom een man, op sandalen, gehuld in een aantal dekens met een hoofddeksel van bont.  Vanaf mijn plaats is zijn gezicht nauwelijks te zien.  De groep van tien schrijdt voort op het trage ritme van de meditatieve muziek. De man in het midden zal hoogstwaarschijnlijk  Donald Groot zijn,  op hem zijn de nieuwsgierige toeschouwers allemaal afgekomen.   De groep loopt rechts de zaal in eerst naar boven en gaat dan halverwege de zaal naar links en daalt vervolgens de linker trappen af richting het podium’.  Donald Groot stapt als laatste het podium op en neemt plaats voor het negental in de djellaba’s.  De zaal applaudisseert en Donald maakt een diepe buiging.  Hij omhelst dan heel liefdevol zijn negen helpers en maakt aanstalten om het podium te verlaten.  Hij verkiest de linkerzijde, zijn gezicht moet nu voor de onderste rijen wel duidelijk te zien zijn. Wij moeten nog doen zonder beeld van zijn gezicht. Donald spreekt een heer aan op rij tien, denk ik, Donald geeft hen een hand, aait hem over zijn  hoofd en zegt iets tegen hem  … wat hij zegt is voor ons natuurlijk onverstaanbaar; maar ik heb ook de indruk dat de mensen om hem heen er niets van horen. De man op de hoek van rij tien staat direct op nadat Donald naar boven is doorgelopen op. De man gaat naar de zijingang naar buiten en ogenblikkelijk springt er één van de begeleiders van Donald van het podium en rent hem achterna. Ondertussen is Donald doorgelopen naar, ik schat, rij vijftien hij maakt weer contact met een toeschouwer, die op de stoel het dichtst bij trap zit, een vrouw dit keer  ook met haar praat hij even kort en als Donald verder naar boven doorloopt staat de vrouw op gaat naar de  zijuitgang van het theater beneden.   Ook nu springt er weer een van Donalds begeleiders van het podium en gaat achter de vrouw aan. Ondertussen is er hier boven ook wel iets te zien van het gezicht van Donald, een vriendelijk, vertrouwen wekkend gezicht. Bij ongeveer rij twintig stopt hij weer even, er volgt hetzelfde ritueel en ook nu weer springt er een begeleider van het podium en gaat achter de toeschouwer aan.  En kort nadat de derde toeschouwer en Donalds derde begeleider uit het theater zijn verdwenen, komt de eerste toeschouwer weer terug de zaal met in zijn kielzog de begeleider  en enkele honderden stokstaartjes, die allemaal een plaatsje proberen te bemachtigen op de schoot van een van de van angst en opwinding gillende toeschouwers. Op dat moment zie ik voor het eerst het gezicht van Donald Groot, vriendelijk, warm en ontspannen lachend,  Het is helemaal niet het gezicht van Donald Groot maar dat van mijn lievelingsoom.  Op het moment dat ik het gezicht van ome Jan zie is mijn droom opeens voorbij.

vrijdag 31 december 2021

DE NIEUWE

 Peter Leidsman wordt onze nieuwe beleidsmedewerker. De sollicitatiecommissie was niet unaniem geweest: twee tegen een. Al  vanaf het moment dat Hans Doeler, een van de leden van de sollicitatiecommissie, de sollicitatiebrief van Leidsman in handen kreeg,  voelde hij al meteen een soort aversie tegen die man.  Hij had nog maar net twee regels gelezen van die brief of hij had al geen trek meer in de rest … alleen dat handschrift al, dat leek wel het handschrift van een jonge meid van de huishoudschool  in plaats van  de academisch geschoolde dertiger die we voor die functie zoeken. Ook de kruiperige toon die  Leidsman aansloeg al in het begin van zijn brief, (Geachte leden van de sollicitatiecommissie èn (!), geachte dames en heren,)daar gingen zijn haren recht van overeind staan … en op het eind dan ook nog: ‘Hoogachtend’ Peter Leidsman in plaats van gewoon ‘met vriendelijke groeten’. Hij had er echt geen behoefte aan om meer van de brief van die man te lezen. Die Peter zag er in het sollicitatiegesprek ook niet uit in zijn driedelig blauwe kostuum met een dichtgeknoopte giletje. Wij, van de sollicitatiecommissie,  zaten daar met z’n drieën in spijkerbroek en t-shirt.   

Hans moest hem dus gelijk al niet en dat communiceert hij ook met Tonia en Bertus (collega’s van het secretariaat) ondanks de geheimhoudingsplicht van de leden van de sollicitatiecommissie. Peter  Leidsman  is het uiteindelijk toch wel geworden en inmiddels zit hij in zijn eigen kamer achter zijn eigen bureautje ‘ons beleid’ uit te stippelen … in Peter zijn werkkamer staat ook nog het bureau van Liza, zijn secretaresse.

Met een lul-smoesje loopt Hans de kamer van Peter  binnen, hij wil zogenaamd weten wat de staatssecretaris van milieu geschreven heeft over de verdere ontmanteling van de kolencentrales in de Rijnmond.  Terwijl Peter een slokje wil nemen van zijn koffie geeft Hans hem per ongeluk expres een duw tegen zijn arm, waardoor de inhoud van het kopje koffie gedeeltelijk op de papieren op zijn bureau en gedeeltelijk op dat sjieke blauwe pak van Peter neerplenst.

‘Oooo, sorry Peter, jezus, wat stom, zeg … ik ga wel even een doekje voor je halen ….’

‘Ik ga zelf wel,’ zegt Peter.

Peter staat vlug op en rent met Hans mee in de richting van de keuken, voor een droge theedoek of zo. Hans staat met een theedoek Peters broek droog te wrijven. Maar Peter wil eigenlijk eerst zijn met koffie doordrenkte papieren redden: ‘laat maar ..’zegt hij en loopt met de theedoek weer snel naar zijn bureau om die paperassen droog te deppen. Dat lukt natuurlijk van geen kanten. Peter zal de stukken opnieuw moeten uitprinten.

Liza komt binnen in Peter zijn werkkamer en flapt er gelijk uit: ‘Zóoo Peter, kan je nou niet eens behoorlijk een kop koffie in je fikken houden, jongen?’  (Ja, Liza kan scherp uit de hoek komen.)

‘Neen Liza,’ zegt Hans, (wat een klootzak, hè?‘, denkt hij maar hij zegt het niet) ‘het zit anders in mekaar: het is mijn stomme fout. Ik stootte  per ongeluk tegen Peter zijn arm aan … zodoende, met dit als resultaat.

Nou, dan ga ik maar weer eens aan het werk, als ik nog wat voor je kan doen dan Peter, moet je het me laten weten, hè?’ ’Ja, doe ik Hans en bedankt, hoor.’ Hij lacht als een boer met kiespijn. Liza komt nog met een droge theedoek aanzetten voor Peters bureaustoel, die nog zeiknat is. Luid gelach klinkt nu op uit de richting van het secretariaat.

donderdag 30 december 2021

HONING

Zaterdagochtend tussen halftien en tien uur komt iedereen binnendruppelen in het vormingscentrum De Ros. Acht zestienjarigen - zes meiden, twee knullen - en twee groepsleiders, Koos en ik. Het is hier i deaal om het schooljaar af te sluiten: volop bos, duin, strand en we boffen met het weer. Ria arriveert als laatste.

    Als iedereen zich gesetteld heeft, maken we ons op voor een flinke boswandeling. In twee groepjes van vijf. Ria maakt wat problemen omdat ze  beslist niet bij Koos in de groep wil. Een van de meisjes van mijn groep wil wel met haar ruilen.

   Zoals alle leerlingen werkt Ria vier dagen per week. Zij komt elke woensdag naar school. Dan showt ze de laatste mode uit de boetiek waar ze werkt. In haar dancing outfit, zit ze vooral s’ochtends onder de praatsessie, onderuitgezakt, haar gezicht half bedekkend met haar hand. Dromerig staart ze voor zich uit.

   Ze houdt meer van doe-dingen.

 

Het bos is een dicht aaneengegroeid struikgewas met sompige paden en muggenrijke meertjes.

   “O Ceeeeees, getverdegetver een eng beest!”

   Ria springt tegen me op en klampt zich aan me vast. Er loopt daar inderdaad een tamelijk grote maar volkomen ongevaarlijke spin.

   “Joh, stel je niet zo aan. Dat beest is veel banger voor jou!”

   Haar hartje is behoorlijk op hol is geslagen. Ze is warm. Haar prikkelend zoete parfum laat mijn hart rock-'n-rollen.  

   “Is hij al weg?”

   “Bijna,” zeg ik met een knipoog naar de anderen. In afwachting van tot we verder kunnen wandelen schieten ze een paar foto’s. Ik geniet nog even van haar warme lijf en vlak voordat ze me met een diepe zucht loslaat drukt ze nog even, heel krachtig haar onderlichaam tegen me aan.

    In het toeristenwinkeltje bevredigen we onze kooplust. Ik neem voor mijn vrouw Thea een pot honing mee. De anderen kopen van alles; een van de jongens een zakmes; de meisjes parfums. Ria zoekt een speciaal lipstickje uit, dat ze gelijk op doet.

   “Mooi he, Cees?”

   Haar lippen glitteren, lijken groter, vochtiger en dikker; een lichte tinteling gaat door mijn eikel; ik zeg dat ik die lippenstift niet vind passen bij een boswandeling.

   “Heb jij nog wat gekocht, Cees?”

   “Honing voor mijn vrouw; daar is ze dol op,” zeg ik.

 

Na de wandeling is de lunch en dan gaan we de donkere kamer in. Samen staan Ria en Ik gebogen over het bakje met ontwikkelingsvloeistof. Ze is verrukt als langzaam het plaatje zichtbaar wordt: Ria, Cees en het enge beest. Haar lange haren kietelen mijn wang en de zachte amandelgeur van haar parfum geeft me kriebels in mijn buik. Als ik even met foto flapper om ze wat te drogen zie ik dat ze wat meer knoopjes van haar bloesje heeft losgemaakt.

   “Ze zijn mooi hè, Cees?”

   “Ja, ze zijn heel mooi, vooral die bij het enge beest.”

   Ik krijg het warm. Ze ziet er uitdagend uit. Het lijkt of ze wil zeggen:

   “Cees, hier ben ik, pluk me.”

   Het is heel verleidelijk maar plukken kan ik haar niet. Dat kost me mijn baan en mijn huwelijk.

 

Na het diner gaan we met z’n allen video kijken en misschien een beetje swingen. Ik ga zelf alvast afscheid nemen van mijn groepje. Morgenochtend zijn we er vast te duf voor. Want van slapen zal wel weinig komen.

 

Ik had het idee dat ik al een tijdje geslapen had. Door haar strelende bewegingen over mijn buik werd ik wakker. Ria lag naadloos tegen me aan. Zo te voelen nog met haar nachtponnetje aan.

   “Mag ik bij je blijven liggen?’

   “Als je stil ligt, anders kan ik niet slapen!”

   Langzaam voel ik gaat haar hand in de richting van mijn stijve gaan.

   Ze pakt hem beet en vraagt:

   “Kan je hiermee dan wel slapen, Cees?”

   “Nee, je hebt gelijk, hiermee kan ik niet slapen,” en ik draai me naar haar om.

We zoenen, strelen, bijten, kietelen, knijpen wild en zacht; ik sla mijn armen om haar heen; zij klemt haar benen strak om mijn rechter bovenbeen en maakt kleine wiegende bewegingen met haar heupen. Ik vraag haar of het oké is als ik haar nachtpon uitdoe; ze trekt het ding zelf al uit en drukt zich weer tegen me aan. Ik doe het licht aan en streel met mijn vingertoppen haar zachte blanke huid en zeg dat ik haar sproetjes tel. Ze moet er om lachen; de kleine schokjes van haar lijf vertellen over haar opwinding.

   Ze ziet de pot honing op mijn nachtkastje staan.

   “Die is voor je vrouw, he? Mag ik ook een beetje proeven?”

   “Ja, natuurlijk.” Ik wil een lepeltje gaan pakken. 

   “Cees,” ondeugend knikt ze in de richting van mijn piemel,

   “Stop hem er eens in.”

   Vlak voor mijn erectie het begeeft plop ik een flinke dot honing uit de pot

   Ria neemt de weer snel groeiende honingplopper, in de mond en laat pas los als alles opgezogen is. Als ik dan wat honing over haar lijf wil gieten, zegt ze:

   “Alleen als je me heel goed schoon likt.”

   Het begint al weer dag te worden als Ria met haar neusje door mijn borsthaar woelt:

   ”Jij weet de lekkere plekjes perfect te vinden, Cees.”

 

We nemen afscheid rond 10 uur die zondagochtend. We vliegen elkaar nog eens allemaal om de nek. Wensen elkaar succes.

   “Zeg jij het tegen je vrouw?” vraagt Ria.

   “Ja hoor,” lieg ik, “dat is geen probleem bij ons. Ik zou er zelf ook geen probleem mee hebben als zij plezier zou maken met een ander.”

   “En jij, Ria? Zeg jij het tegen je vriend?”

   “Nee joh, ik kijk wel uit, die gozer is zo vreselijk agressief, die zou jou echt afmaken.”

   Daar komt hij aan op zijn Puch. Ze rent naar hem toe; ze zoenen elkaar in de rook van de uitlaatgassen. Ze stapt achterop en klampt zich stevig aan hem vast.

   “Dag Cees, straks lekker smullen met je vrouw,” zei ze met een duivels lachje.

   Later toen Thea mijn souveniertje zou uitpakken begreep ik pas Ria’s lol. Met haar glitterlipstick  had ze op het deksel van de honingpot een hart getekend met de namen Cees en Ria en op het etiket was de foto van ‘Ria, Cees en het enge beest’ geplakt.

   Mijn vrouw en ik hebben daar inderdaad nog lange tijd enorm van gesmuld.

   

 

  • eerder geplaatst in november 2003