donderdag 17 maart 2016

TUIN

In september 1963 verhuizen we  van een vierkamer woning in Spangen naar een vijfkamer woning in Hordijkerveld. We, dat zijn mijn hoogzwangere moeder, mijn drie zusjes en ik. Mijn vader kan niet helpen Hij  werkt op de s.s. Rotterdam en maakt een cruise om de wereld. Mijn zusjes hoeven niet te helpen, zij zijn nog onder de tien en worden zolang even ondergebracht bij tante Fien, een zus van mijn vader. Ik ga die dag gewoon naar school. ’s Ochtends fiets ik van de van Lennepstraat in Spangen naar de Beukelsdijk en als ik klaar ben op school fiets ik naar de Leppedijk in Hordijkerveld.
Wat een ravage tref ik aan in dat nieuwe huis! Alsof er een bom ontploft is. Hoe moet daar in Godsnaam orde in geschapen worden. Mijn moeder wordt bij de verhuizing geholpen door een drietal zwagers. Verven en behangen hadden die al eerder gedaan. Alléén had mijn moeder het natuurlijk nooit gered. Ze zit met haar dikke buik midden in de kamer en vertelt de heren precies waar alle spullen heen moeten. Ik word bij thuiskomst ook gelijk aan het werk gezet. Normaal is ze nooit zo bevelerig maar nu laat ze zien wie de baas is.

We hebben een grote achtertuin, een zijtuin en een voortuin. Wij zijn de eerste bewoners van dit huis en slordige bouwvakkers hebben aardig wat puin in de tuin achtergelaten. Mijn moeder staat daar een beetje over te mopperen tegen oom Ab, een van de zwagers, als Ab zegt: ‘nou, Ada,’ want zo heet mijn moeder, ‘nou Ada, maak je daar nou maar geen zorgen over … als je zo ver bent stuur me dan maar een kaartje, dan kom ik je wel helpen met de tuin.’
Dat laatste hoor ik oom Ab zeggen en dan zeg ik iets stoms … iets waar ik vreselijk veel spijt van zal krijgen: ik zeg tegen oom Ab dat hij helemaal niet hoeft te komen tuinieren, want ík zal die tuin wel even mooi gaan maken … ik vind tuinieren namelijk hartstikke leuk.
Waarop oom Ab, enigszins in zijn wiek geschoten, reageert met: ‘ooo, nou, als jij dat zo graag wil doen jongen, dan doe je dat toch, ik zit echt niet op die klus te wachten, hoor.’  Uit mijn linker ooghoek zie ik, dat ma trots op mij is.

O,o,o,o, wat ben ik in mijn schik met die tuintaak èn … (en dat is eigenlijk wel heel wat anders) … wat zijn we thuis allemaal blij met ons nieuwe lieve kleine broertje, een klein spichtig mannetje, dat de naam Gerard meekrijgt . Gerard is ook de naam van de oudste broer van mijn vader. Mijn zusjes hadden het leuker gevonden als de baby naar mijn vader was genoemd. Maar ja mijn mijn moeder besliste anders.

Het is nu september, dus het eerste half jaar valt er nog weinig te tuinieren maar in maart/april zal ik aan de bak moeten. Voorlopig is er binnenshuis volop te doen en gelukkig is mijn vader vanaf eind september een maandje thuis  dan is er nog meer dan genoeg voor hem te doen.

Mijn  moeder heeft voor haar verjaardag, in januari, allerlei tuingereedschap gevraagd, waaronder een schep, om mee te spitten en een grasmaaimachine om …  

Eind maart 1964 is het mooi lenteweer. Achttien graden. Ik ga werken in de tuin. Eerst alle hout en stenen verwijderen. Dat kost me al zowat een halve dag. Dan pas kan ik beginnen met het spitten van de bij benadering honderd vierkante meter, die onze tuin in totaal groot is.. De om te spitten klei is loeizwaar en bovendien liggen er onder het tuinoppervlak ook nog eens volop brokstukken. Die dag spit ik hooguit drie vierkante meter … ik ben gebroken. De schep heb ik er gelijk bij neergegooid: ‘ik kap er mee … die tuin kan ik ook echt niet samen doen met al mijn huiswerk, hoor!’…  ik zag de verwijtende blik in mijn moeders ogen: jij geeft wel erg gauw op, jongen en ze zei nog tegen me: ‘Nou moet ik oom Ab weer lief aankijken of hij me alsjeblieft wil komen helpen met de tuin. Daar ben ik echt niet blij mee, Jee.’

woensdag 16 maart 2016

EEN ANDER

Ze is even met stomheid geslagen, mijn ex-psycho-therapeute Thea, als ik haar vertel, dat mijn vrouw en ik na 45 jaar uit elkaar zijn. Als ze zich hervindt, zegt ze resoluut: ‘Je moet niet alléén blijven, hoor!!’  Zou ik, volgens haar,  op zoek moeten naar een ander?
Thea is met een klusje bezig in het medisch centrum waar ik even moest zijn. We hebben allebei weinig tijd … hierover doorpraten kan nu helaas niet.
Waarom ze dat nou zo tegen me zegt begrijp ik ook niet precies. Ik ben ik er nog niet aan toe om op zoek te gaan maar door Thea’s woorden ben ik er wel over door gaan denken.
Op het moment is mijn kringetje vrij klein. Het is dat ik nog zo vaak naar dokters en psycho- en  fysiotherapeuten moet … daardoor kom ik nog eens onder de mensen en heb ik ook nog een zinvolle dagbesteding; ben ik nog niet helemaal sociaal geïsoleerd. Als ik straks weer hersteld ben, heb ik veel tijd om van alles te gaan doen en zal ik, als ik op deze manier doorga,   weinig mensen om me heen hebben.
 Ik zal nu dus in actie moeten komen. Lid worden van een bijvoorbeeld een theaterclub, een bridgeclub, me inschrijven bij een sportschool, vrijwilligerswerk weer oppakken … maar dat soort dingen bedoelde Thea niet met ‘niet alleen blijven’;  zij wilde zeggen ‘zoek een vaste relatie, Jee.’

Ik woon nu ruim een half jaar alleen en voor het grootste deel van die tijd was ik, door de smak die ik in oktober vorig jaar maakte, half invalide . Ik ben nog steeds niet in orde en dat zal waarschijnlijk nog wel anderhalf jaar duren. Het gaat wel elke dag beter, maar toch blijft het lastig.
ik heb het in mijn eentje redelijk naar mijn zin maar ik mis wel wat. De liefde, warmte,  gezelligheid, genegenheid en aanspraak, die min of meer normaal is bij mensen die een (goeie) vaste relatie hebben met elkaar.
Thuis loop ik nu vaak in mezelf te lullen … steeds meer, merk ik… mensen zeggen dan tegen me: ‘Je moet een kat of een hond nemen, joh’ …maar dat is niks voor mij. Ik ben geen beestenmens en trouwens beesten zijn ook niet zo gecharmeerd van mij. Ik ben altijd een beetje bang geweest voor honden en katten en dat voelen ze, hè?

Een relatie met een lieve, warme, gezellige vrouw zou ik best wel willen maar het is een irreële wens. Want wie zit er in Godsnaam op mij te wachten? Ik ben bijna 66 jaar, kaal, grijs, bipolair,  momenteel half kreupel en bovendien zie ik er nu ook nog eens niet uit met een hoofd vol smerig eczeem.

‘Probeer eens een dating-site,’ zei een kennis. Welke? Er zijn er zoveel en hoe weet ik of zo’n site betrouwbaar is?
‘Neem Tinder,’ zei mijn oudste zoon, ‘die site is wel betrouwbaar’. Nou vooruit laat ik eens gek doen … lees ik in de kleine lettertjes van Tinder, dat 55 plussers  uitgesloten worden.

Naarstig gaan speuren naar een nieuwe partner ga ik echt niet doen; kan ik ook niet. Ik zie wel wat er op mijn pad komt als er überhaupt wat op mijn pad komt.

Die hooguit 15 jaar, die mij nog resteren,  hoop ik volop te kunnen genieten van mijn familie, in het bijzonder van mijn kleinzoon en verder wil ik dingen gaan doen die ik leuk vind zoals: schrijven, fietsen, zwemmen, wandelen, films kijken, taal lessen geven, foebele kijken, spelletjes doen en  zingen. Soms alleen en soms samen met een ander of anderen.

maandag 14 maart 2016

STRAND


Mijn vriendin Mien en ik lopen van het Station Hoek van Holland Haven naar het strand en op het strand in de richting van richting Scheveningen … eigenlijk kan je natuurlijk alleen maar richting Scheveningen lopen vanuit Hoek van Holland. Het lekkere wandelweer heeft veel mensen naar het strand gelokt. We hebben, bij een onbewolkte hemel, een frisse wind tegen. Mijn wangen worden goed koud … mijn neus gaat er van lopen.  De zee is rustig. In het ondiepe water spetteren honden, in alle soorten en maten.

Mien vertelt een grappige anekdote over hoe ze kennis maakte met een man, Anton, waarmee ze  heel goed bevriend is geraakt.  Ze raakten aan de praat bij een Albert Heijn-super. Mien maakte een opmerking over de soort wijn die Anton had gekocht … het was een Saint-Emilion … en dat ze die wijn ook zo lekker vond en dat ze die voor het eerst dronk tijdens een vakantie in de buurt van Bordeaux. Toen bleek Anton, vele jaren later, op de zelfde camping gestaan te hebben als Mien en haar toenmalige partner. Nou ja, het klikte gelijk daar in die super en van het een kwam het ander, vakantiefoto’s kijken, wijntje drinken, naar de bios, een wandelingetje maken enzovoorts, enzovoorts … ze zien elkaar nu nog steeds.

Boven de Noordzee cirkelt een helikopter … er wordt iemand vanuit zee richting heli gehesen … een oefening waarschijnlijk.

Miens anekdote leek qua wijze van kennismaken wel wat op die van mij en Ina: ik fietste al een minuut of vijf zo’n tien meter achter Ina (ik kende haar helemaal niet). Ze zag er leuk uit van achteren. Opeens moest Ina remmen voor een automobilist, die als een gek kwam aanrijden. En toen stond ik ineens naast haar … we keken elkaar hoofdschuddend aan … en mopperden wat over het roekeloze rijgedrag van die automobilist. We fietsen verder samen op. Ina kwam uit Argentinië vertelde ze en ik zei haar dat ik een Argentijnse vriendin had en dat vond ze leuk om te horen. We praatten wat over Zuid Amerika. Toevallig moesten we ook allebei naar Bas van der Heijden (die bestond toen nog) maar daar scheidden zich onze wegen. We wisselden telefoonnummers uit. Ina belde me een paar dagen later, we hebben gewandeld, gefietst, koffie gedronken. Twee à drie maanden hadden we het leuk met elkaar. Door mijn wantrouwen is dat kapot gegaan.  Ze zou op een zondag bij me komen eten. Kort daarvoor belde ze me, dat ze kiespijn had en naar de tandarts moest. Ze liet verder de hele dag niets van zich horen en ik zat met een kant en klaar diner-voor- twee. Mijn telefoontjes werden niet beantwoord. Ik voelde me door haar belazerd en daar schreef ik ook over. Vervolgens stuurde ze mij een kopie van de tandartsrekening van die betreffende zondag. Einde vriendschap. Stom, stom, stom … want we hadden het best leuk.

Aan het einde van onze wandeling, na zo’n kleine drie uur,  zijn we wel toe aan wat warms. Mien bestelt resoluut een Irish coffee en ik houd het bij een groot glas warme melk.

Pas als we goed en wel in de trein terug naar Rotterdam zitten realiseren we ons dat we op de heenweg in Hoek van Holland niet uitgecheckt hebben. Ons inchecken voor de terugreis naar Rotterdam was dus in feite een uitgesteld uitchecken. Met andere woorden:  Mien en ik, zitten zonder geldig vervoersbewijs in de trein. We hebben geluk met de conducteur op deze trein. Hij begrijpt hij de hele situatie niet zo, des te meer niet omdat Mien in Rotterdam al twee keer was ingecheckt en één keer uitgecheckt, omdat ze naar de wc wilde om een legging onder haar broek aan te trekken, tegen de koude wind straks op het strand.  Maar dat hoeft de conducteur natuurlijk allemaal niet te weten. Dat wil hij ook niet weten. Hij is er eerlijk over: hij snapt het gewoon niet en zegt dat een ding hem duidelijk is: wij hebben  geen geldig vervoersbewijs en hij kan ons dus met vijfendertig euro per persoon beboeten maar:  ‘Ik geloof het allemaal wel, dus laat maar zitten.’
Daar zijn Mien en ik de man zeer dankbaar voor. We moeten nu alleen nog  met onze al uitgecheckte card de stationshal zien uit te komen. Het kost enige moeite om de controleur in de stationshal de situatie uit te leggen. Mien legt het uit en als ik een kleine verduidelijking wil toevoegen aan haar verhaal slaat ze me bijna in mijn gezicht, waarmee Mien waarschijnlijk wil zeggen, dat ik mijn kop moet houden. Haar verhaal is uiteindelijk duidelijk en de poortjes worden voor ons geopend.

Met een hug nemen we afscheid van elkaar. Mien loopt naar huis, ze woont dichtbij het station … ik neem de metro richting Alexanderpolder.

zondag 13 maart 2016

WANDELEN

Het is vandaag prachtig weer. Onbewolkt, een aangename temperatuur en alleen in de schaduw fris. Te mooi om binnen te blijven zitten.  Afspraken heb ik vandaag niet, dus ik ga er op uit. Ik stap bij mij naast de deur op de metro (Prinsenlaan) en rijd mee tot het eindpunt Nesselande. Vandaar wil ik, langs de Rotte, terugwandelen naar huis.
Ik heb geen idee hoe lang die wandeling zal duren. Mijn smartphone wil ik eerst nog als een soort tomtom instellen maar als dat na een kwartier nog niet gelukt is stop ik er maar mee, doe de smartphone in mijn rugzak en ga aan de wandel. Alleen … na een paar passen realiseer ik me dat ik zo maar lukraak een bepaalde kant oploop … avontuurlijk wellicht maar ook dom!. Ik zie een oude baas (75 schat ik) op een bankje zitten en vertel hem dat ik langs de Rotte wil gaan wandelen en vraag hem welke kant ik dan het beste op kan gaan. De man staat op,  … kijkt enige tijd recht voor zich uit, lijkt na te denken  …  zegt niks. Hij draait zich vervolgens een halve slag … zegt weer even niets …. En dan klinkt:
’Jaaaaa, ik wéét het wel, want ik fiets er zo naar toe.’ Dan draait hij zich een kwartslag en hij wijst recht voor zich uit:
‘Neem die weg … het is één rechte weg… aan het einde van die weg is een fietspad en dat fietspad loopt langs de Rotte … waar moet je heen?’
‘Naar Rotterdam,’ zeg ik.
‘Goed, ga dan op dat fietspad linksaf.’
‘Nou, dank u wel, meneer.’
En wat iedereen tegenwoordig tot vervelens toe zegt, zegt ook deze man tegen mij:
‘Nog een fijne dag verder.’
Dan voel ik me weer verplicht om tegen die enigszins afwezige doch aardige man terug te zeggen:
‘Ja, u ook meneer.’
Het ‘heerst’ ….. en ik wìl helemaal tegen niemand zeggen: ‘… en een fijne dag verder …’ maar toch flap ik dat walgelijke clicheetje er soms zomaar ineens uit.

Ik nader nu een tweesprong en twijfel even welk van de twee weggetjes voor mij het goeie is.
Vòòr mij loopt een vrouw achter een wandelwagen. Ik versnel mijn pas om haar de weg te vragen:
‘Dag mevrouw, ik wil naar de Rotte. Welke ……’ Ik val stil. De vrouw kijkt mij glimlachend aan. Kippenvel. Haar gezicht .. twee druppels water mijn moeder. Ze heeft ook dat  rood golvende haar.  Sproetjes … die bril …haar ogen … dat vriendelijk gezicht. Ze zal een jaar of veertig zijn.
‘Naar de Rotte is gewoon rechtdoor’ zegt ze vriendelijk. ‘Gaat u naar Rotterdam?’
Ik vertel haar wat ik van plan ben.
‘Zo, dat is nog hele wandeling. Ik denk toch gauw  vier uur. Ga straks bij het fietspad naar links.’
‘Okee, dank u wel!‘
Ik geef het mongooltje in de wandelwagen een aai over zijn bolletje:
‘Dag, jongen ’ zeg ik tegen het kleine ventje …..‘dag mevrouw.‘


‘Fijne dag verder’ kon ik nog net inslikken.

dinsdag 8 maart 2016

COMA-ZUIPEN

Zingen doe ik nog steeds elke maandagavond. Het koor is verhuisd naar het nieuwe ontmoetingscentrum Alexanderhof in Prinsenland. Die organisatie ziet het wel in ons koortje zitten, want we hebben een splinternieuwe piano gekregen.
Het is een seniorenkoor. Het zou me niet verbazen als ik, met m’n 65 jaar, de jongste ben. Het is niet alleen een koor voor oudjes. Het was tot gisteravond ook een koor voor blanke oudjes. Tot gisteravond, want toen voegde zich voor het eerst een donker (Surinaams ?) echtpaar bij ons koor. Ik merk al snel, dat ook zij bewijzen: ‘iedereen kan zingen’ …   en als iedereen zijn best doet gaat het heel leuk klinken.
Het was voor die Surinaamse mensen best moeilijk om zo voor de eerste keer mee te zingen zonder teksten.  Ik dacht, laat ik ze mijn tekstboek geven, dan kijk ik mee bij mijn buurman Piet … maar daar was buurman Piet niet zo van gediend. Ik kon mijn tekstboek wel uitlenen aan die Surinamers maar dan zat ik zonder. Piet liet duidelijk blijken dat hij ‘het niet zo had’ op die buitenlanders.
In deze nieuwe ruimte hoor je jezelf veel duidelijker zingen dan voorheen; het gezang klinkt ook minder vol.
Er werden liedjes gezongen als Sophietje, Edelweiss, Droomland, Hava nagila. Het toppunt van de avond is altijd het nummer Jungen komm bald wieder, dat gezongen wordt door de mannen … nu dus door die nieuwe Stanley, Piet en ik. Er wordt na afloop van dat lied altijd hard geapplaudisseerd voor ons mannen … dat streelt ons ego.

Wat een hemeltergend bullshit over dat kutkoor … dit stukje blèhhh.
Ik kom maar niet tot iets boeienders. Misschien had ik vanavond beter niks kunnen schrijven.
Misschien had ik ook eens het effect van coma-zuipen op mijn lijf moeten gaan uitproberen. Bovenop de kast bij mij staat een verrukkelijke jonge jenever (alcoholpercentage 25%). Die zóú ik in één teug leeg kunnen drinken bij wijze van experiment. Niet doen. Geen goed idee.
Eén keer ben ik op een feestje ‘out’ gegaan van de alcohol. Ik was 25 jaar en had in een warme ruimte whisky zitten drinken … flink wat  glazen … moest daarvan plassen … het was erg koud op de wc … daar ben ik out gegaan. Door een andere feestganger werd ik gevonden, liggend voor de wc-pot met mijn pik in mijn hand. Sindsdien houd ik het maar op één of twee pilsjes per avond. Meer dan genoeg.

Ik zag op het NOS-journaal dat er ondanks alle beperkende maatregelen voor alcoholgebruik onder jongeren er maar liefst 20 procent meer jongeren ‘coma zuipen’ … de gemiddelde leeftijd van de zuipertjes is 14,5 jaar! Het zou je kind maar wezen. Een kinderarts zei, dat onderzoek had aangetoond, dat bij herhaald coma-zuipen het intelligentie - quotiënt van een kind flink afneemt. Logisch eigenlijk. De kinderarts vertelde ook het verontrustende detail, dat onder de bij hem binnengebrachte comateuze kinderen ook gewonde meisjes waren met hun slipje op de enkels …

Er zullen helaas wel ouders zijn die zich niet veel interesseren voor hun kinderen en ze maar laten begaan. Maar ik denk dat meeste ouders van deze coma-zuip-patientjes totaal geen weet hebben van wat hun schatjes uitvreten en zich een ongeluk schrikken, als ze door het ziekenhuis alsnog op de hoogte worden gesteld. De vraag is dan of deze ouders nog voldoende het gezag over hun kinderen hebben om ze weer in het gareel te krijgen.  Misschien bestaat er ook al een hulpaanbod voor die ouders en hun kinderen … daar weet ik niks van.

Nog beter zou het overigens zijn als het kind zelf na één keer flink coma-zuipen concludeert ‘dit was eens maar nooit weer’. 

maandag 7 maart 2016

PRAATPAAL

Veertien jaar was ik toen mijn moeder bepaalde dat ik haar praatpaal zou zijn. Ze moest heel wat aan mij kwijt. Veel vriendinnen had ze niet. De meeste buurvrouwen vertrouwde ze niet en voor haar zussen was ma zelf een soort uitlaatklep.
Mijn moeder was voor haar kinderen een heel leuke, lieve, vrolijke moeder. Als praatpaal hoorde ik haar echter wel eens uit haar rol schieten.  
Ik voelde me vereerd in die rol en (ook niet onbelangrijk) ik wist altijd precies wat ma over alles en iedereen dacht. Ook wat ze dacht over mij: ik was geweldig, een ijverige middelbare school leerling en altijd bereid om zijn moeder een handje te helpen, hetzij met het huishouden, hetzij bij het verzorgen van de jongere broertjes, het zij bij het doen van boodschappen.

Over mijn twee oudste zussen was ze niet alleen maar positief. Zo piesten Ria, mijn oudste zus, en Lenie, nog heel lang in hun bed. Dat deden ze natuurlijk niet expres. Daar konden ze ook niks aan doen. Maar hoe lief en aardig ma doorgaans ook was, ze noemde mijn zussen tegenover mij nogal eens ’zeiknesten’ en zei dat ze doodmoe van werd van dat bedplassen.

Ria had er nooit zin in om naast het kostgeld, dat ze betaalde, nog eens extra bij te dragen aan het uiterst krappe gezinsbudget.
(Ria besteedde haar verdiende centjes liever aan leuke kleding en mooie schoenen. Ze zag er graag leuk uit en geef haar eens ongelijk?!)
Maar ma was daar ontstemd over en ze bleef er tegen mij over zeiken.
Lenie en ik waren ma’s oogappels omdat wij wèl bereid waren een extra duit in het gezinszakje te doen.
Op een avond vertelde ma me het ‘belangrijke’ nieuws dat Ria jaloers was. Ze noemde haar toen zelfs een  ‘jaloers kreng’. Ik kon toen als veertienjarige het begrip ‘jaloezie’ amper doorgronden.

Wat ma niet wist (of ze wist het wel en ze hield haar mond erover) was, dat ik in die periode als een gek lag te masturberen in mijn bedje. Ik werd helemaal opgeslurpt door mijn wilde fantasieën met de mooie overbuurvrouw. Ik zorgde er wèl voor dat mijn lakens niet bevuild raakten: ik ving mijn kleverige goedje op, in een oud t-shirt en verstopte dat tussen mijn matras en het spiraal van mijn bed. Als ma dit geweten had, zou ze mij zeker een ‘stiekeme viespeuk’ hebben genoemd.

Over mijn vader heeft ze me ook verteld. Niks positiefs. Daar heb ik al wat over geschreven. Volgens ma wilde hij alleen maar ‘dat’. Meer dan ‘dat’ hoefde voor hem niet. Kon hij ook niet. Ze zei: ‘Als er een natte dweil tegen zijn ‘gevalletje’ kwam kreeg hij al ‘zo’n grote’.. ook zei ze tegen mij dat ze misselijk werd, als zijn ‘gevalletje’ haar aanraakte. Dat ze samen toch nog zoveel kinderen hebben gemaakt, snapte ze nog steeds niet.


Ik zat er bij en keek  …eh … luisterde ernaar, soms kon ik haar begrijpen, heel vaak ook niet. Het was tenslotte de belevingswereld van een volwassene. Toch bleef ik het aanhoren, want ik voelde me vereerd, dat ze mij had uitgekozen om stoom af te blazen.

zaterdag 5 maart 2016

ROOM

Gisterenmiddag heb ik de film ‘Room’ gezien van regisseur Lenny Abrahamson. De film draait deze week voor het eerst. Ik zag hem in Cinerama in Rotterdam. Lees hieronder wat over ‘Room’. Ik heb gebruik gemaakt van de recensie in de Volkskrant van 3 maart jl.

Moeder en haar zoon Jack van vijf jaar, zitten opgesloten in een kleine ruimte van nog geen tien vierkante meter. Er staan wat meubels, een wc, een badkuip, een televisie. Er komt alleen wat daglicht naar binnen via een klein dakraampje. Door dat dakraampje is te zien of het regent of sneeuwt. Ook dwarrelt er af en toe een herfstblaadje op. Soms is het rechthoekige raampje helemaal blauw … dan schijnt dus de zon, die voor moeder en zoon overigens nooit te zien is.
Jack leeft hier al vanaf zijn geboorte. Is nooit buiten geweest. Voor hem is dit hier binnen gewoon alles … dit is zijn hele leven: zijn moeder (Ma) …. alle dingen in deze ruimte ... wat op tv te zien is … wat door het dakraampje te zien is … en Old Nick, de man, die dagelijks even langs wipt. Dat is waaruit het leven van Jack bestaat. Ma leert hem dat alles wat hij op de televisie ziet niet echt is.

Ma  vindt het nog niet nodig dat Jack weet wie Old Nick is, waar hij vandaan komt. Nick brengt boodschappen en speelgoed de ruimte binnen en altijd als hij komt doet hij ook dingen met Ma, dingen waar Ma helemaal geen zin in heeft.

Ondanks alles biedt de weerzinwekkende ruimte Jack toch de overzichtelijkheid en de bescherming, die hij nodig heeft. Hij voelt zich er op zijn gemak. Jack speelt met spullen om hem heen alsof het zijn vriendjes zijn. Als Ma en Jack grapjes maken,  zou je haast vergeten in wat voor mensonterende situatie ze zitten.

Door de manier waarop er gefilmd is lijkt de ruimte veel groter dan hij in werkelijkheid is. Hoe dan ook: Jack heeft meer dan genoeg aan deze ruimte.
Maar op een dag acht Ma de tijd rijp om haar zoon de waarheid te vertellen namelijk, dat er buiten de muren van deze ruimte wel degelijk een andere werkelijkheid bestaat. Ma heeft zelf in die werkelijkheid geleefd, als kind, als puber. Toen kwam Old Nick in haar leven. Hij kidnapte haar en sloot haar hier in deze ruimte op. Ma zint op plannen om Jack uit de ruimte te laten ontsnappen. Ze wil dat doen door Old Nick ‘er in te luizen’. Uiteindelijk lukt dat haar nog ook. Na de ontsnapping van Jack en uiteindelijk ook de bevrijding van Ma volgt het belangrijke en uitgebreide slotakkoord van de film. Daar laat ik niet veel over los, alleen dat mooi vertoond wordt hoe Ma en Jack ieder voor zich maar ook samen hun trauma’s verwerken.
Aangrijpend is ook het moment dat Jack een klein hondje aait. Zo’n beestje dat Jack alleen kent als iets dat er niet echt bestaat, iets van op tv.


Mooie film! In de Volkskrant werd de film gewaardeerd met vijf sterren. Ik geef zes sterren!