zondag 14 februari 2016

BAVO (3)

De medische staf van de Bavo had geen andere mogelijke oorzaak van mijn slaapwandelen kunnen vinden dan morfine. Dus was het niet meer nodig dat ik op de gesloten afdeling zat. Na een verblijf van zes weken daar mocht ik naar de open afdeling. Ik kon gaan en staan waar ik wou. Alleen moest ik slapen en eten op de Bavo. In de praktijk bleek, dat ik met die voor mij nieuwe vrijheid niks durfde te doen. Ik maakte alleen een wandelingetje van een klein halfuurtje in de Gouvernestraat (om de hoek bij de Bavo) of ik deed een boodschap (een zakje drop of een Bounty) bij de Co-op aan de overkant. Ik was bang op straat, bang om te vallen, bang om een klap op mijn hoofd te krijgen. Ik voelde me aangeschoten wild, met die gewonde arm en schouder onder mijn jas, in een mitella. met die wapperende lege rechtermouw van mijn jas.

De Bavo-dokter, een vriendelijke jonge dame, kwam bij me op mijn kamer … praten … ze wilde dat ik aan mijn ontslag ging werken, want eigenlijk, was er geen reden meer om me in de Bavo te houden.
‘Ik was geen gevaar meer voor mezelf of voor anderen.’
Ze had gezien dat ik een week lang de veiligheid van de instelling verkozen had boven de woelige buitenwereld.
‘In de komende week moet je wat uitstapjes gaan plannen, wat verder weggaan dan alleen naar de supermarkt aan de overkant. Dan kunnen we, als het goed gaat, na die week de ontslagdatum vaststellen.’

De groep waar ik hier in zat, telde tien mensen, inclusief mijzelf. Echt een maatje zoals Arnold beneden, vond ik hier niet. Er was wel Ada, mager, priemende donkerblauwe ogen, 53 jaar, zij wilde mijn vlees wel snijden. Zij was vrijwillig opgenomen. Als ze thuis, voelde dat ze depressief aan het worden was, kon ze een seintje geven aan de Bavo en als er dan een plaatsje vrij was kon ze komen. Dan werd ze een beetje in de gaten gehouden. Ze was er nu alweer twee weken maar ze ging toch ook nog een paar halve dagen per week naar huis. Slapen deed ze wel altijd in de Bavo.

Tineke, 48 jaar, zat naast me met eten in haar rolstoel. Ze zag bleek was  ongezond mollig en had MS. Ze had de gewoonte ontwikkeld om wanneer haar iets gevraagd werd, te reageren, met een zwijgzame, glazige blik. Je moest met haar oppassen. Op een dag smeet ze me pardoes haar bord met warm eten naar mijn hoofd … net mis! Ze deed dat omdat ik in de groep had verteld over mijn broer, een mongool. Beledigend vond ze dat. Dat ik hem een mongool noemde, want zij had een zus, en dat was geen mongool maar die had wel het syndroom van Down!
De leiding strafte haar. Ze moest twee dagen op haar kamer blijven.

Petra, een mollige somber kijkende dame van 56 jaar, zat tegenover me aan tafel. Ze had eerst in de strengste gesloten afdeling gezeten. Zelfmoordpoging. Dat is inmiddels alweer zes maanden geleden en nu voelde ze die destructieve neiging niet meer. Ze was heel erg depressief geworden toen haar man haar na zevenendertig huwelijksjaren verruilde voor een ander.  Het kon haar destijds helemaal niks schelen wat ze haar zonen, haar moeder en haar ex, aandeed met die zelfmoordpoging. Ze wilde gewoon dood .. puur impulsief … slikte ze al die pillen.


Wordt vervolgd


zaterdag 13 februari 2016

BAVO (2)

Ik maakte me er een beetje zorgen over of ik in de Bavo mijn favoriete televisieprogramma’s zou kunnen zien. Het NOS-journaal, voetbal( bijna alles: van de Nederlandse eredivisie tot en met de Champions League ) en het praatprogramma van Jeroen Pauw.
Waar de anderen zonder uitzondering naar móésten kijken was ‘Goede tijden, slechte tijden’. Een paar wilden het RTL nieuws zien en eentje was altijd fanatiek voor dierenfilms. Het mooie was dat ik altijd alles heb kunnen zien wat ik wou, behalve het NOS-journaal dan. En … na tienen had ik het rijk alleen wat de tv betreft: iedereen lag dan al op bed. Het was voor de anderen een soort automatisme geworden … om tien uur ’s avonds krijg je de laatste medicatie van de dag en dan ga je gelijk slapen. Zo zou dat bij mij niet gaan werken.

Bij mij aan de eettafel zat ook Arend. Een zestiger van één meter vijfennegentig,,  gehuld in veel te ruim zittende kleding. De laatste tijd was hij waarschijnlijk flink wat kilo’s kwijtgeraakt. Bewust, naar mijn idee want de verpleging moest de grootst mogelijke moeite doen om voldoende eten op zijn bordje te krijgen. Hij haalde zijn bord al weg na één schepje groente …
‘Neen meneer Goer,’ zei dan de zuster, dat is veel te weinig, u heeft zo’n groot lijf, u heeft veel meer eten nodig, anders wordt u ziek.’ Zijn bord werd vol geschept en de zuster hield scherp in de gaten of hij alles ook wel opat. Het toetje weigerde Arend ook steevast maar hij had gewoon niks te vertellen: dat toetje was lekker en gezond, volgens de verpleging, en ook dat had hij nodig. Arend liet zelf, elke maaltijd weer, duidelijk merken dat hij niet zo veel meer nodig had.

Ik liet ook bewust weinig op mijn bord scheppen. Daar maakte de verpleging nooit  een probleem van. Ik was niet broodmager. Mijn doel was te voorkomen dat ik te vadsig zou worden. Ja … ik voerde daar de godganse dag geen klote uit … ik wandelde daar alleen een beetje met Arnold in de gang.
Ze wisten, schreef ik al,  bij de Bavo bijna zeker te weten dat mijn slaapwandelen door de morfine kwam maar ze waren er nog niet helemaal zeker van … vandaar dat ik nauwlettend geobserveerd werd en af en toe een testje moest doen … onder andere werd ik getest op Alzheimer. In die test werd me onder andere gevraagd of ik wist welke maand het was, welk jaar, welke dag, hoe oud ik was, waar ik woonde, waar ik nu verbleef en waar ik hiervoor zat. De uitslag van die test heb ik nooit gehad.

Karel, begin zeventig, zat ook in onze eetgroep. Hij wilde graag apart zitten. Karel was als een van de eersten klaar met het leeg eten van zijn overvolle bord. Hij had een aardig dikke pens en zou eigenlijk eens op rantsoen gezet moeten worden. Karel was heel behulpzaam, soms op een wat agressieve manier.
Normaal gesproken hielp Arnold mij bij het eten maar op een keer stond Karel er op om mij te helpen … dat wilde ik helemaal niet … en dat zei ik hem ook … maar zwaar ademend van opwinding ging hij door met mijn vlees te snijden … Arnold en ik kregen het niet voor elkaar hem te stoppen … de zuster gelukkig wel.
Op een avond zei ik eens tegen Arnold dat ik wel eens een spelletje tridomino wilde spelen maar dat ik de spelregels niet meer zo precies kende.  Meteen sprong Karel op: ’Ik ga je dat tridomino nù uitleggen, Jee!’
‘Nee, bedankt Karel’ zei ik. ’nu niet, een ander keertje misschien.’
‘Nee, Jee! Nù! Niet een ander keertje.’
Hij pakte het tridomino spel uit de kast en gooide de stenen op tafel. Ik had echt geen zin in zijn uitleg nú met als gevolg dat hij het spel demonstratief op tafel liet liggen en boos stampte hij naar zijn kamer.
Arnold en ik moesten een beetje lachen om Karels kinderachtige gedrag.


Wordt vervolgd   

vrijdag 12 februari 2016

BAVO (1)

Mijn eerste nacht in Verpleeghuis Bavo, was tevens mijn laatste slaapwandel- en wildplasnacht. De morfine is uit mijn lichaam verdreven. Desondanks werd ik nog steeds bewaakt. Als ik ’s nachts mijn kamer uitkwam werd dat gelijk gesignaleerd en werd ik opgevangen door de nachtzuster.
Ik zat op een gesloten afdeling. Zonder toestemming van de verpleging kon ik de afdeling niet af. Voor iemand, die gewend is aan zijn vrijheid, klinkt dit erg benauwend. Maar ik was er blij mee. Ik had dit regiem nodig om rustig en goed te kunnen slapen. Voor mij voelde het veilig.
Ik zat samen met acht andere mensen  in een groep. Het enige dat we als groep deden was eten … op vaste tijden: half negen ontbijt, tien uur koffie, half een lunch, drie uur thee. half zes warm eten en tenslotte koffie om zeven uur ’s avonds. Na elke maaltijd werden de medicijnen uitgedeeld .

Peter, een veertiger, zat tegenover mij. Hij had meestal een wollen muts op. Vaak was hij ongeschoren maar àls hij zich eens geschoren had, dan lag zijn hele gezicht open. Peter schepte altijd flink eten op, alsof hij de hele dag zware lichamelijke arbeid had verricht, terwijl hij geen flikker uitgevoerd had. TV kijken was het enige dat hij deed. Er viel niet met hem te praten. Ik probeerde het wel eens. Ik zei dan iets over wat ik in de krant had gelezen, bijvoorbeeld iets over een wereldrecord hoogspringen of zo. Hij bleef dan gewoon glazig voor zich uitkijken en zei dan iets als: ’Voorlopig moet ik nog maar zien, dat mijn trein precies om twee voor acht in Utrecht aankomt.’ Waarom hij in de Bavo zat was voor mij onduidelijk. Of het moet zijn voor die onbegrijpelijke reacties van hem.
  
Arnold, een leeftijdsgenoot van mij, zat altijd links naast me. Hij is mijn maatje geworden gedurende mijn Bavo-verblijf. Onophoudelijk stond hij klaar om me te helpen met eten en drinken. Ik zat natuurlijk nog steeds met die operatiewond van m’n schouder en arm. Ik kon niks met rechts en met links bijna niks…….maar goed ... ik had het over Arnold. Hij was in de Bavo omdat hij depressief en suïcidaal was. Hij had erg veel last van zijn ingewanden en kon, wanneer hij veel last had, bijzonder agressief worden  .. hij ging dan met meubilair lopen smijten maar volgens mij keek hij wel goed uit waar hij gooide, want hij heeft in mijn bijzijn, nog nooit iemand geraakt.
Na elke maaltijd gingen Arnold en ik een kwartiertje, soms ook wat langer, over de gangen wandelen ... een beetje beweging … goed voor de spijsvertering. We hebben ook vaak zitten dammen. Arnold won meestal.

Links naast Arnold zat Johanna,  een dementerende lerares Nederlands. Een paar keer per dag had ze lak aan alle fatsoensnormen en ging ze zich, waar iedereen bij was, staan uitkleden. Haar ‘striptease’ werd door een van ons aan de leiding gemeld, die haar weer snel aankleedde. Johanna  was achter in de zeventig, klein en broodmager. Van het eten zei ze herhaaldelijk, dat het ‘erg lekker’ was ... alleen … ze at er geen hap van. Als een kind zat ze met haar eten te spelen. Ze pakt een worteltje tussen haar vingers, bekeek het van alle kanten en zei dan: ’ ruiten zeven …’ vervolgens sneed ze een stukje vlees af en benoemde dat als ’klaver drie’ en zo werd een aardappeltje in haar beleving ‘harten aas’.
In een borrelglaasje kreeg ze, na het eten, haar medicijn zyprexa aangereikt,  heel mooi rood van kleur. Johanna genoot volop van  het schitterende rode medicijn maar weigerde pertinent er een slokje van te nemen.


Wordt vervolgd

donderdag 11 februari 2016

SLAAPWANDELEN

Angstig  was ik geworden. Toen ik, na mijn operatie, ineens ging slaapwandelen, durfde ik niet meer te slapen ... tenzij er iemand in mijn buurt was om me wakker te maken of terug naar bed te leiden. Gelukkig hebben een paar familieleden er voor gezorgd dat ik niet ging dwalen. Ze konden helaas niet voorkomen, dat ik zo af en toe een grote plas deed op het grasgroene zeil, terwijl ik naast mijn bed stond te slapen.
Mijn familie kon natuurlijk niet doorgaan met zo voor mij te zorgen, ze hadden ook nog wel wat anders te doen: werken, voor hun kinderen zorgen … Er moest een professionele oplossing komen. Mijn psychiater trad daarbij doortastend op. Ik kon per direct terecht in het Rotterdamse Crisiscentrum. Dat betekende: snel mijn koffer pakken en me door mijn broer, die die nacht op mij gepast had naar  het Crisiscentrum op de ’s Gravendijkwal laten brengen. Ik kreeg een kleine, schone kamer op de derde verdieping. Mijn broer hielp me met uitkleden en mijn pyjama aandoen.
Mijn kamer werd in de gaten gehouden door iemand, die op de begane grond achter een monitor zat. Ik was er niet gerust op … ik zag me al van de derde verdieping van de trap af donderen. Voor de zekerheid deed ik mijn kamerdeur op slot en legde de sleutel in de wasbak.
Wèèr slaapwandelde ik. Waarschijnlijk kon ik mijn kamer niet uitkomen. Ik werd in dat kamertje, staand, wakker van mijn eigen gezeik. Het was half vijf;  Ik kon niet meer slapen.
Ik schaamde me ervoor, dat ik tegen een leidster moest zeggen, dat ik in mijn kamer geplast had. Maar zij vond dat geen probleem: ‘Komt hier zo vaak voor.’
Ze vond het wel een probleem, dat ze mijn operatiewond moest verzorgen en dat ze me moest douchen en aankleden.
‘Daar zijn we hier niet voor.  Je kan hier niet blijven als je al die zorg nodig hebt.’ Ze ging gelijk bellen met mijn psych en die ging weer direct bellen met organisaties, die mij wel de zorg konden geven, die ik nodig had. Het werd uiteindelijk de Bavo (voor alle ouderen met een psychiatrische stoornis).
Het was nog vroeg in de ochtend en ik kon bij de Bavo terecht. Direct. Een behulpzame Crisiscentrum-medewerker kieperde al mijn ‘bezittingen’ in mijn koffer. Ze wist waarschijnlijk wel dat ik die koffer niet zelf kon dragen dus bood ze mij aan dat voor mij te doen en me naar de Bavo te brengen ... lopend ….het was tien minuten lopen naar de Bavo.
Ik kreeg daar een mooie grote kamer. Diezelfde vrijdagmiddag nog komt een delegatie van de medische staf van de Bavo mijn kamer in. Mijn hele medische geschiedenis met bijbehorend medicijngebruik willen weten: van mijn bi-polariteit, de arm-schouder operatie tot het slaapwandelen.
Ik was nog geen seconde klaar met mijn verhaal of de psychiater van de Bavo zei: ‘Morfine, daar komt het door, dat slaapwandelen.’ Tijdens en na mijn operatie was inderdaad rijkelijk morfine in mijn lijf gespoten. Niet voor niets want ik stierf van de pijn en dat spul hielp daar uitstekend tegen.


woensdag 10 februari 2016

WALGING

Boer Grollemans liep altijd op klompen … en in een blauwe, naar koeienstront stinkende, overall. Behalve op zondag . Dan ging hij met zijn vrouw en kinderen in nette kleren naar de kerk.  
De vrouw van boer Grollemans, boerin Grollemans dus, was een blozende, kogelronde en goedlachse dame. Haar lach was zeer uitbundig. Zelfs de koeien en varkens leken er soms vrolijk van te worden.  Ze lachte vaak lief naar mij. Daar werd ik helemaal warm van.
Boer Grollemans echter zag of hoorde je nauwelijks. Hij was er. Hij verzette bergen werk. Zonder meer.  Maar hij viel nooit op. Hij sprak heel bedaard. Zelfs op zijn klompen hoorde je hem niet lopen. De Grollemansen hadden  vijf kinderen. Drie jongens. Twee meisjes. Af en toe strontvervelend. Toch heb ik  Grollemans nooit zijn stem tegen hen horen verheffen. Hij was de rust en het geduld zelve. De man met de milde glimlach.

Mijn moeder zat te naaien. Met de hand. Op haar vaste plekje naast de oliehaard. Mijn zusjes en ik waren al in pyjama. We keken op tv naar Rawhide.  We hadden dus gewoon nog tv.
Mijn vader had overgewerkt.  Doodop en bezweet kwam hij thuis. Ma stond ogenblikkelijk op om zijn eten op te warmen. Douchen deed pa door de weeks nooit. In het weekend zag ik hem wel eens de badkamer uitkomen … in zijn blote bast en zijn slappe witte onderbroek. Voor de rest van de week moesten we zijn zweetgeur maar accepteren. Ma zei er tegen hem nooit wat over. Ze zeiden  vrijwel nooit wat tegen elkaar.
Pa zette zijn bord eten op het tafeltje naast zijn stoel. Zonder ons wat te zeggen koos hij een ander tv-net. Daar was Perry Mason op. Pa ging zitten kijken met het bord op schoot.
Weg was Rawhide dus … wij keken elkaar schouderophalend aan … tsja zo ging het nou eenmaal bij ons. Protesteren had geen zin. Pa reageerde toch niet. Meestal viel hij in slaap als hij zijn eten op had. Dan konden wij de tv weer op Rawhide zetten. Zo ging het nu ook. Jammer genoeg waren we wel een stukje film kwijt.
Om negen uur, toen de film was afgelopen, gingen mijn zusjes naar bed.

Op de boerderij had één van de katten, zes jonkies gebaard. Maar …. er waren daar al volwassen poezen genoeg. Er liepen er maar liefst vijf op het erf. Dus boer Grollemans had besloten de zes borelingetjes af te maken. Eén voor één nam hij ze in zijn hand en met een harde worp, zoals een  werper bij het honkbal dat doet, gooide hij de kleine poesjes tegen de muur. Morsdood allemaal. Grollemans deed de kadavertjes in een emmer. Hij begroef ze op zijn erf niet ver van de drinkplaats van de koeien. Dit was gewoon werk voor hem … net als koeien melken of schapen scheren. Het hoorde bij het vak.

Mijn zusjes waren naar bed. Ik zat nog wat huiswerk te doen: Duitse woordjes leren. Pa lag languit in zijn stoel te maffen. Ma zat nog te naaien.
Zomaar, uit het niets zei ma, met iets van walging in haar stem: ’Moet je die hem daar nou zien liggen, het hele huis is vergeven van zijn stank … wat heb ik nou aan zo’n man? Eigenlijk is ie alleen maar goed om te werken, te eten en te slapen.’

‘Ja … nou, welterusten, mam.’

‘Welterusten. Jongen.’

dinsdag 9 februari 2016

BIJ DE BOEREN

Op mijn dertiende mocht ik een tijdje gaan logeren bij ‘de boeren’. Nou ja, mocht, ik kan beter zeggen: moest. Het was noch mijn idee noch dat van mijn ouders. Het idee kwam uit de koker van de maatschappelijk werkster, die bij ons thuis over de vloer kwam. Juffrouw  Ansink was haar naam.  Van haar moest de tv weg. Daar waren we in feite te arm voor, volgens haar. Maar goed, die juffrouw vond, dat ik een tijdje (minstens 6 weken) gezondheid op moest gaan doen op het Overijsselse platteland. Ze kende daar een boerenechtpaar, dat me wel op krachten wilde laten komen.

Volgens die juf, maakte ik me te druk om de relatieproblemen van mijn ouders. Dat klopte ook wel. Het grootste probleem was eigenlijk, dat ze vrijwel nooit eens goed met elkaar praatten. Mijn vader zei al helemaal nooit wat. Althans, voor zo ver ik weet. Zeker niet tegen iemand bij ons thuis.
Als pa niet thuis was vertelde mijn moeder  me schaamteloos alle problemen die ze met hem had. Geen enkel detail werd daarbij geschuwd. Het tragische is, dat ik weinig tot geen positieve woorden van haar over mijn pa heb mogen horen.

Ik dwaal een beetje af, want ik wou zeggen dat ik naar die boerderij moest omdat ik slecht at en overspannen geworden was van het idee dat mijn ouders uit elkaar zouden gaan. Ten einde raad, ben ik daarover gaan praten met juffrouw Ansink.

Volgens mijn moeder was pa een domme, sadistische man. Hij had in Indonesië van zijn negende tot zijn veertiende jaar in een concentratiekamp (het Jappenkamp) gezeten. Hij had tot zijn negende, drie jaar lagere school gehad en heeft daarna nooit meer verder geleerd. Toen ze me dat vertelde, was ik dertien jaar en hoorde ik haar aan als een soort ja-knikkertje. Maar nu weet ik, dat je heus niet dom hoeft te zijn als je maar drie jaar lagere school hebt.
’Sadistisch’ zei mijn moeder….mijn vader had ‘kampneigingen’ … daarmee bedoelde ze, dat hij net zo gewelddadig tegen ons, zijn kinderen, was, als de soldaten in het Jappenkamp tegen hem waren geweest. Nou moet ik mijn moeder toegeven, dat pa mij en de andere kinderen wel eens sloeg maar meestal verdienden we dan wel een pak slaag en … eerlijk is eerlijk het was nooit tot bloedens toe. Maar ‘kampneigingen’? Aan kampneigingen denk ik meer aan wat een broer van mijn pa (onze ome Jan) in het Jappenkamp overkomen is: die werd door de Jappen aan één arm in een boom gehangen omdat hij een ei gestolen zou hebben uit het kippenhok. Zoiets sadistisch heeft pa nooit gedaan.

Het was trouwens een goed idee van die juf Ansink om mij naar dat dorp Nieuw Heeten in Overijssel te sturen. Ik hielp boer Grollemans daar op het land met het binden van korenschoven  met korenaren.
Grollemans had varkens en koeien, die waren door de hele boerderij te ruiken. Van de meeste koeien en varkens was ik bang: ze keken me boosaardig aan.
Poepen deden alle mensen, die op de boerderij woonden (ik dus ook) op de poepdoos: een houten kist. Onze poep en pies plonsde van daar tussen de uitwerpselen van de varkens en koeien. ‘Dat wordt straks uitstekende goeie mest,’ zei Grollemans, grijnzend.
Kippen hadden ze ook. Van de kippen was ik niet bang.  Zij wel van mij.
Elke ochtend kreeg ik twee zacht gekookte eitjes ‘om aan te sterken’ en een beker chocomel erbij. Heerlijk.



Word misschien wel vervolgd

maandag 8 februari 2016

DE KIP

Het was een prima IFFR-dag (Filmfestival Rotterdam).  Vier mooie films gezien, een paar oude vrienden ontmoet, lekker gegeten en een paar Westmalletjes gedronken. Kortom: ouderwets genieten.
Ik open de deur van mijn appartement …ik kan mijn ogen niet geloven. Halverwege de gang annex entreehal zit een kip. Zij blijft nog rustig zitten ook als ze mij ziet. Pas als ik twee stappen bij haar vandaan ben, vliegt het beest luid kakelend de woonkamer in. Ik ga natuurlijk gelijk achter die kip aan. Bij de eerste stap die ik zet, vertrap ik één van haar twee eieren, die ze in mijn gangetje heeft gelegd. Met mijn kont plof ik bovenop dat andere ei. Eerst maar die eiertroep opruimen in de gang. Een andere broek aantrekken. Ik denk dat ik maar gelijk mijn pyjamabroek aantrek.
Hoe komt dat beest in Godsnaam hier binnen, vraag ik me af.
Er zijn er twee, die een sleutel van mijn huis hebben: mijn naaste buren en mijn op een na oudste zus. Nou … mijn naaste buren zijn zo fijn katholiek en superbraaf, die halen dat soort rotgeintjes niet uit. Mijn op een na oudste zus … nou … die is wel in voor een geintje … als ze een gekke bui heeft, dan … maar dan zie ik het haar toch niet zèlf doen. Ze neemt echt geen kip in haar handen om hem in mijn huis te zetten. Ze is sowieso al niet zo tuk op dieren en al zeker nier op kippen. Ik bel haar nu meteen dan weet ik gelijk hoe laat het is.
Ze moest erg lachen toen ze het hoorde, van die kip, maar ik heb wel meteen door dat ze het jammer vindt, dat ze er he-le-maal niks mee te maken heeft.

Zonder erg heb ik de gang en de keuken lopen bevuilen met eiwit en eigeel. Wat een kleeftroep geeft dat zeg: twee van die eieren. Ik hoor gekakel; het komt achter de tv vandaan. Gauw er naar toe. Niks te zien. Stoot wel mijn kop tegen de tv-kast … tot bloedens toe.
Eerst van mijn spijkerbroek het ei en de eierschilletjes afspoelen; dan gaat de broek de wasmachine in. Fladderen hoor ik en ik zie veertjes dwarrelen… maar geen kip te zien. Ik moet verdomme de gang- en keukenvloer maar liefst drie keer dweilen. Pas dan zijn ze kleefvrij.
Voor de zekerheid ga ik toch even bij mijn buurtjes vragen. Je kan nooit weten. Viola en Fred doen samen open. Ze doen alles samen.
‘Wat is er in ’s hemelsnaam gebeurd, Jee, je kijkt zo vreemd en je hebt een wondje  op je voorhoofd; het bloedt en … je bent al in je pyjama … lag je al in bed?
‘Ik … al in bed?? … als je weet wat ik aantrof toen ik thuiskwam.’
‘’Nou, kom even binnen, Jee en vertel wat gebeurd Is, dan zullen we gelijk wat aan dat wondje doen,’ zegt Viola,’ wil jij het EHBO-koffertje pakken Fred?’
Ik vertel mijn verhaal en zie dat ze met moeite hun lachen kunnen inhouden. Als ik ze zo zie reageren, denk ik, dat ze er iets mee te maken moeten hebben.
Maar ze zeggen van niet …’maaaaaar Jee, heb je vanavond misschien iets te diep in het glaasje gekeken? Het is zo’n ongeloofwaardig verhaal.’

‘En die hoofdwond dan,’ zeg ik, ’ik stootte mijn kop toen ik die kip achter de tv vandaan wilde halen.’
‘Kom dan maar mee naar mijn huis, dan kunnen jullie het zien.’
‘Dat is goed,’ ze lopen achter me aan.
Ik zal ze al die neergedwarrelde veertjes, mijn smerige eibroek in de wasmachine en de vuilnisbak met eierschillen laten zien …. alleen … shame, shame …. van dat al is  helemaal niets te zien.
Wat wel klopt is, dat ik, blijkbaar met een dronken kop, tegen de tv-kast ben geknald. Er liggen bloeddruppels op de grond naast een geopende en half leeggedronken fles Zuiddam jonge jenever.

‘Kruip maar gauw je bed in, Jee,’ zeggen Viola en Fred, ‘dan doen wij hier het licht wel uit.’