zondag 26 juli 2015

TOILET

Het is zeven uur vijftien. Vroeg nog. Ik sliep vannacht denk ik om één uur. Toch een redelijke ruk. Voor mijn doen dan. Slapen lukt me nu toch niet meer, dus ik ga er maar uit. Met mijn duffe kop loop ik naar de w.c. voor mijn ochtendplas.

Ik bedenk me nou ineens dat ik al in geen tijden meer last heb gehad van een ODOL, zoals mijn vrienden en ik dat noemden. ODOL stond voor: Ontzettend Dikke Ochtend Lul. Die ODOl is heel stiekem uit mijn leven verdwenen. Denk nu niet gelijk dat ik helemaal geen erecties meer heb of zo, want die zijn er nog wel degelijk, hoewel minder krachtig en veelvuldig als in de voorgaande jaren. Maar hoe kwam ik daar nou op? Oja, ik ging plassen.
Onderweg zie ik een enorme stapel prei op het aanrecht liggen. Er moet vandaag preiproll, zeg maar gewoon preisoep, gemaakt worden.
Maar eerst even plassen.

Ik pies zittend en al zittend prijs ik me gelukkig dat ik überhaupt weer gebruik kan maken van deze toilet. Deze pot is namelijk bijna twee dagen overvol geweest en dat is heel zwaar afzien. Hij was verstopt en ik kon er echt niks meer bij doen of hij liep over. Ik moest nogal eens piesen en poepen natuurlijk gedurende die anderhalve dag. Buren ken ik hier nog niet en om nou steeds naar kroegen in de buurt te lopen is ook zo wat. Dus wat doe ik: ik doe mijn behoeften in de wastafel. Plassen is geen probleem maar poepen valt beslist niet mee. Want zo’n wastafel is nogal hoog dus ik moet hoog op mijn tenen gaan staan om mijn kont boven de wastafel te krijgen, waarna het persen kan beginnen. De ene keer gaat het goed, de andere keer minder. Er valt bijvoorbeeld een keer een klodder tussen mijn billen uit op mijn onderbroek. Daar leer ik van dus trek ik mijn broek uit voor het poepen. Dan vallen de laatste restjes op de douchevloer, daar zijn ze gemakkelijker op te ruimen. Om mijn kont af te vegen gebruik ik steeds een nat gemaakt handdoekje, dat ik na elke poepsessie weer grondig uitspoel en te drogen hang.
Een werkelijk hels karwei vind ik het om mijn ontlasting door het kleine afvoergaatje van de wastafel te duwen, te masseren. Met warm water gaat dat wel makkelijker maar die stank …….  Pas helemaal schoon is de wastafel na een flinke boenbeurt met wc-eend.

Wat een opluchting als zaterdagavond de man van het Rioleringsbedrijf Van der Velden aan de Woelwijkstraat aanbelt om de wc te door te spuiten. Het is een opgewekte jongenman, een fris gezicht, leuke krullenkop. Zijn overall is verbazingwekkend schoon. Lachend loopt hij op mijn toilet af. Observeert hem heel even en zegt dan:
‘Zit er misschien een wc-blokje in?’ En ja hoor nú pas en meteen nadat hij het gezegd heeft, realiseer ik het me: er zat een wc-blokje aan de rand van de wc-pot en dat is nu weg! Dat is de boosdoener. De  man blaast de wc met een compressor door  waar door de wc inderdaad  snel doorloopt. Hij vindt het fijn dat ik intussen een emmertje water voor hem getapt heb om de toilet nog eens lekker fris door te spoelen. Het water in de pot is nu helemaal helder. De gore, bruine drab van de afgelopen dagen is weg. De vrolijke rioolwerker stopt zijn arm tot aan zijn ellenbogen in het wc gat en ‘arresteert’ het inmiddels zeeploze wc.-blokje. 
‘Als dit nog eens gebeurt moet u wel betalen, hoor,’ waarschuwt hij, ‘vandaag is het nog  gratis’ … en opgewekt vertrekt hij weer. Aan deze ‘fijne’ momentens dacht ik, al zittend en plassend op de wc pot.


Mijn handen ruiken nog steeds verdacht, merk ik. Nu dan eerst even grondig de handen wassen en een lekkere preisoep maken … dat doe ik voor Kawus, de vriend bij wie ik nu even in huis mag wonen … hij komt vandaag terug uit Iran … hij was daar vier weken … zal wel honger hebben na zo’n lange reis. Vanochtend om negen uur heb ik de soep al klaar. Kawus is inmiddels allang thuis … vanaf half één. Maar hij had nog geen honger … vooral slaap. Het is nu het is nu kwart over acht, hij slaapt nog steeds en de preiproll staat nog vrolijk te pruttelen. 

zaterdag 25 juli 2015

FIETS

Het is markt in Rotterdam. Altijd op dinsdag. Het vervelende daarvan is dat alle officiële toegestane fietsstallingsplekken, zoals fietsenrekken, fietsstandaards en fietsaanleunpalen dan bezet zijn. Zelfs tùssen de fietsstandaards is geen plek meer te bespeuren. Een enkele keer staat er wel eens een fiets niet dubbel op slot, dan zet ik hem soms gewoon stiekem ergens anders neer zet de mijne dubbel op slot op zijn plaats. Dat is natuurlijk wel gemeen spelen …. fietsers onder mekaar echt zijn vuil …..
In het centrum van Rotterdam zijn de officieel toegestane fietsstallingsplekken  schaars en schijnbaar opzettelijk heel erg onduidelijk aangegeven.

Er zijn nogal wat plekken waar fietsen niet gestald mogen worden: niet aan bomen, niet aan verkeersborden of lantarenpalen, niet aan bouwhekken of boombeschermingshekken of aan hekken om grasperken heen, niet aan smeedijzeren sierhekken of bushaltes, niet aan zitbankjes , niet aan stapels marktkramen of stapels terrasstoelen, niet  aan afvalbakken of vuilcontainers, niet aan toegangshekken van scholen, kerken of moskees, niet aan doelpalen van een Johan Cruyff Court of aan doodgewone doelpalen, niet aan nooduitgangen, niet aan klimrekken, niet aan aanlegsteigers kortom eigenlijk nergens aan dus, behalve aan een officiële fietsstalplek.

De rotterdamse regels worden streng gehandhaafd  Want: wanneer je je fiets niet op de juiste wijze stalt, wordt hij door meedogenloze stadswachten losgeknipt van de zelf creatief bedachte fietsstalplek. Vervolgens wordt de tweewieler meegenomen en getransporteerd naar een enorme loods met een ontelbaar aantal andere losgeknipte fietsen …  en nou komt het: daar, in die loods kan je voor vijftig euro, je  eigen meedogenloos losgeknipte fietsje,  weer terug kopen.

Op dinsdag moet ik toevallig ook altijd in het centrum zijn, in de bibliotheek. Dan geef ik Nederlandse les aan de Poolse Jolanthe. ’Nederlandse les’ is een ietwat zware term, voor wat ik met de boomlange Poolse vrouw (1.92m) doe: twee uurtjes Nederlands praten, over koetjes en kalfjes. De officiële term voor wat Jolanthe en ik samen doen is ‘Samenspraak’. Een project dat door het Rotterdamse Gilde wordt aangeboden aan buitenlandse mensen, die iets soepeler de Nederlandse taal willen leren spreken.
Deze 28-jarige  Jolanthe is een uitstekende leerling. Zij is pas zes jaar in Nederland en heeft zich al een behoorlijk vlotte Nederlandse babbel verworven. Dat komt waarschijnlijk door contact met haar sportvrienden. Zes jaar geleden gaf ze zich namelijk gelijk op als lid bij de Rotterdamse volleybalcub Libanon.  In Polen volleyde ze ook al. Behoorlijk succesvol bij Lotos Trefl Gdansk. De echte absolute top was voor haar niet weggelegd in Polen. Haar lengte is dan wel een enorm pluspunt voor haar als volleybalster maar in Polen waren er volop lange, en soms nog wel langere dames dan zij met ook nog eens een veel betere techniek.
Hier in Rotterdam is ze vrijwel wekelijks uitblinker bij Libanon. De clubleiding heeft daarom besloten om  haar tot spelverdeler van het team te promoveren en haar een profcontractje te geven voor het volgend seizoen. Dat is natuurlijk fantastisch voor haar want tot op heden moet ze in haar onderhoud voorzien door allerlei onzekere, slecht betaalde kutbaantjes bij het Kruidvat, bij de groenteveiling of als assistente bij een tandarts.

De ’Samenspraak’ van deze dinsdag was extra leuk geweest, zeker ook door dit goed nieuws van Jolanthe. Jammer alleen dat wanneer ze juist zo opgewekt de bibliotheek uit wandelen moeten constateren dat allebei hun fietsen niet meer om ‘hun’ verkeerspaaltje staan.  Hun AXA-kettingsloten liggen doorgeknipt op de grond. Naast dat paaltje.  

vrijdag 24 juli 2015

GEKKENHUIS

Het was kort na middernacht. Ze hadden nog even doorgekletst over de foto’s die hij op Koningsdag gemaakt had. Foto’s van zijn fietstochtje van Rotterdam naar Dordrecht, van zijn verblijf in Dordrecht en van zijn korte verblijf in Rotterdam.
Op zijn zachtst gezegd waren het toch wel vreemde foto’s. Neem nou alleen die rare ‘selfies’ van de heenweg. Op de eerste selfie in Rotterdam nog, was hij nog gekleed tegen koel weer: lange broek, rode jas, blauwe pet …  en op de laatste selfie van de heenweg staat hij bij de brug in Dordt, gekleed in een oogverblindend kanariegeel wielrenshirt met daaronder een wielrenbroek  waar zijn ‘fiere bobbel’ duidelijk in uitgetekend was. Uit deze selfies konden duidelijk twee geheel verschillende conclusies getrokken worden:
-         of het was lekker weer geworden onderweg hij had wat kleren uitgetrokken    
-         of hij spoorde niet en wilde in deze doldwaze uitdossing Dordrecht (en de koning) schrik gaan aanjagen.

Hij had hun ook nog even vlug  bezocht, voor een sanitaire stop maar daar waren geen foto’s van. Daar had hij geen tijd voor.

Hij had het ridicule plan opgevat om de Koningsdagtoeristen in Dordrecht te fotograferen. Niet de jarige koning dus, maar alleen ’zeg maar’ zijn publiek. In grote getale was het publiek steeds daar, waar de koning langs voer … en er werd enthousiast geroepen: ‘koning, koning, koning!’ door grote mensen en kinderen … en de koning keek en hij lachte … en hij gaf Maxima een por en dan lachtte zij ook … en er werd vooral door grote mensen gefotografeerd … twee mensen vielen daarbij zelfs in het water … en daar heeft hij nou net geen foto’s van gemaakt. Hij fotografeerde een paar honderd mensen, die allemaal tegelijk een paar foto’s maakten van de lachende koning, die Maxima opeens weer port.
Al die mensen fotograferen dat vond hij blijkbaar leuk om te doen. Was wel een beetje abnormaal. Een beetje toch wel.
En dan zag hij al die mensen ineens weer wegspurten van die plek waar de koning en de koningin zojuist nog waren. Ze trokken hun vrouwen en kinderen mee, hun fototoestel in de hand … dàt fotografeerde hij … rennen naar de volgende plek …  misschien wel een plek waar straks ‘het oproer kraait’ zo leek dat publiek haast te denken. De prinsesjes zaten er ontspannen bij. Hun knietjes een beetje uit elkaar. ‘Meisjes!! Knietjes!!’ zag je Maxima zeggen. De prinsesjes brachten onverwijld hun knietjes kuis bij elkaar. En dàt legden honderden gretige mensen allemaal tegelijk op hun eigen digitale toestelletje vast en hij, hij fotografeerde die massa.
Hij had schijnbaar weer gauw genoeg van Dordt want het was pas half vier in de middag toen hij alweer in Rotterdam stond. Die tijdsaanduiding was tenminste op de foto te zien die hij van zichzelf gemaakt had. Hij had een oranje feesthoedje op met witte slierten wapperend uit de punt van dat hoedje en uit zijn mond stak een rolfluitje dat hij helemaal had uitgeblazen. In zijn linkerhand had hij een half leeg gedronken glas bier. Het zal vast zijn eerste niet geweest zijn … en niet zijn laatste ook! Achter hem speelde een bandje met mannen met oranje blazers (jasjes, bedoel ik).
Hij kon zich daar nog een uurtje of wat vermaken, want om uiterlijk zes uur moest hij zich weer melden in het gekkenhuis.

Het was tijd voor ze om te gaan slapen: ‘Nu ik zijn foto’s  gezien heb’, zei ze, ‘ben ik er he-le-maal van overtuigd, dat je er goed aan hebt gedaan, schat om zijn vrouw te waarschuwen. Het had best eens helemaal fout kunnen lopen. Nou, weltrusten schat.’

‘Weltrusten lieverd.’ 

donderdag 23 juli 2015

DOOD

Ik noem hem Martin, want zo heet ons broertje nu eenmaal. De naam Tinus is jaren geleden aan hem gegeven, toen hij ergens in Limburg woonde. Geen flauw idee waarom. Maar ik vind het prima, hoor … blijf hem vooral zo noemen en herinneren als je gewend was… òf als Tinus òf als Martin.
Martin is er niet meer. Hij was al een tijdje erg ziek. Gisteren, woensdag 22 juli, stierf hij, 64 jaar oud.

Martin is de eerste van de tien kinderen Mastwijk die naar de hemel gaat. Misschien wel de laatste ook … hoewel Marco en ik maken ook nog wel een redelijke kans …… (grapje).
Zijn broers en zussen wisten wel, dat er een Martin bestond, we kenden allemaal zijn naam.  Allemaal wisten we ook dat hij ‘niet goed’ was maar veel wisten we niet van hem. Dat komt omdat we hem nauwelijks of niet hebben meegemaakt als gezinslid.  
Martin was anderhalf toen hij  in Limburg, bij de nonnetjes, moest gaan wonen. Als dreumesje was hij thuis, ongewild, een ongeleid projectiel: een gevaar voor zichzelf en anderen in het gezin. Ik was  tweeëneenhalf en zus Lidy lag nog in de luiers toen die kleine wildebras het huis uit moest.

In Limburg, waar Martin bijna zestig jaar woonde, kreeg hij alleen op zijn verjaardag, op 11 juli, bezoek, meestal van mamma. Er was daar dan taart voor iedereen en er waren kado’s, altijd weer diezelfde kado’s: een kleurboek, kleurpotloden, een nephorloge, een tasje, een petje of fel gekleurde kralen om kettingen van te rijgen. Met Sinterklaas stuurde ma altijd iets nuttigs: een warme trui, die ze zelf breide  of een paar pantoffels.
Sporadisch ging pa of een van de broers of zussen mee naar Limburg. Dus bleef Martin een vreemde voor ons, behalve voor mamma natuurlijk. Tja, ook via dat kleine fotootje op de schoorsteenmantel leerden we hem natuurlijk niet echt kennen.
Marco de jongste van de Mastwijken heeft Martin misschien nog wel het meest bezocht.

Op haar sterfbed in 2004 vroeg ma me of ik contact wilde houden met Martin. Dat heb ik gedaan, de eerste paar jaar bezocht ik hem in Limburg, net als ma zelf deed, één keer per jaar, op zijn verjaardag. De laatste vijf jaar ging ik maandelijks naar zijn laatste woonplek: Middelharnis.
Voor mij waren die bezoeken een feest, vooral die in Middelharnis: ik genoot van Martins eetmanieren: schrokken en klokken … van onze wandelingen door het park: we schetterden luid allerlei bekende kinderliedjes. We smulden softijs bij een super chagrijnige patatboer. De helft van het ijs lag op de grond en Martin stond er in te dribbelen.

Voordat ik op de bus stapte naar Rotterdam zong Martin zijn Marco-mantra. Die luidde zo: Marco, Marco, Marco, ……Jajajajajaa, zei ik dan, de volgende keer neem ik Marco mee. En wannèèr ik die volgende keer Marco meenam, negeerde Martin hem compleet. Vreemd hoor.

Sinds Martin zijn voet op drie plekken brak, mocht hij niet meer wandelen. Martin vond het eigenlijk wel prima in die rolstoel: hij zag me graag duwen. Vond ik zelf óók leuk, hoor. Racen en abrupt remmen. Hij kraaide van plezier.

Ik fantaseerde de laatste maanden nog wel eens over ‘een leven met een normale even oude broer’. Hoe anders zou mijn leven gelopen zijn?! We schelen precies één jaar. Samen naar school, sporten, naar de bios, achter de meisies aan …. In gedachten idealiseer ik dat nu wel een beetje maar we zouden natuurlijk ook een stelletje etterbakken kunnen zijn naar mekaar … we zouden mekaar de tent uit kunnen vechten.
Laat maar die fantasie …. Ik neem onze Martin gewoon zoals hij was: niet normaal, maar hij is wèl mooi zijn hele leven vrolijk, vriendelijk, lief en sociaal gebleven voor iedereen in zijn omgeving. Ik zou willen dat zoiets als ‘wèl normaal’ beschouwd zou gaan worden.  

woensdag 22 juli 2015

BOOS

Ik wilde beslist niet naar de Eerste Hulp. Waarom? Tijdens een therapeutische bijeenkomst in het Klooster in het Oude Noorden had ik een sprong gemaakt, zo hoog als ik kon. Maar op een gegeven moment kwam de zwaartekracht  natuurlijk in actie. Die trok me naar beneden. Onwillekeurig boog ik mijn voeten naar mijn scheenbenen.  Zo gingen de randen van mijn hielen met een rotvaart naar de plavuizen vloer en daar verbrijzelde ik allebei mijn hielen. Er moest wel gekraak te horen zijn geweest want mij werden verschrikte blikken toegeworpen en ik zou ook gewankeld hebben, want van verschillende kanten werd ik ondersteund. 112 werd al gebeld.
Dat was toch helemaal niet nodig. Ik rukte me los om naar mijn stoel te lopen en al bij de eerste stap zakte ik door mijn hielen. Ze voelden aan als brinta-pap, die hielen. Ik blubberde naar de grond en gelukkig had ik nog volop kracht in mijn armen om mijn val te breken. Op de ambulance werd niet gewacht. Vier mannen pakten me op, sjouwden me naar een auto, kwakten me op de achterbak en reden me naar Franciscus.
Een van die mannen, Theo heet hij, dacht ik, had mijn woede gewekt, de woede waardoor ik zo belachelijk hoog opsprong. Maar waarom ik nou zo boos op die Theo geworden was … met het breken van de hielen ben ik het vergeten … het was wel iets met boosheid, ….. o, ja, nou weet ik het weer. Theo zei, heel serieus, heel lijzig ook, alsof hij stevig had zitten blowen:
‘Je boosheid,’ zei hij, ’je boosheid, moet je diep, heel diep in de grond begraven.’
Juist die uitspraak deed mij alle boosheid voelen. Boosheid over allerlei grote en kleine dingen, die ik mijn leven lang had weggestopt.

De boosheid op mijn vader, die mij een harde klap in mij gezicht gaf om dat ‘godverdomme’ zei.
De boosheid op mijn leraar, in de vierde klas van de lagere school, die, toen hij het gezegde:
‘Hij werd zo rood als een boei,’ behandelde,
 tegen de andere kinderen in de klas zei:
’Als je nou precies wilt weten wat dat gezegde betekent, dan moet je naar hem daar kijken.’ … en ‘hem daar’ was ik dus.
De boosheid op mijn leraar, in de zesde klas van de lagere school, een onooglijke, dikke kloosterling, die mij
 ‘te lelijk voor woorden noemde, om zich in de buurt van vrouwen te vertonen.’
De boosheid ook op mijn moeder, die mij avond aan avond vertelde, wat een vervelende man mijn vader toch was. Het enige waar die man goed voor was, was te werken en eens per jaar een kind te verwekken. Tot haar afschuw wilde hij wel elke avond met haar neuken. Zijn plasser was binnen de kortste keren dik, lang en hard … ze hoefde er maar een natte dweil bij te houden of zijn plasser was al stijf. Ik had dat allemaal liever niet willen horen.
De boosheid ook op Carole mijn toenmalige echtgenote, die geen greintje respect voor me toonde en me, voor vrij onbenullige zaken, uitmaakte voor ‘lul’, ‘klootzak’ of ‘egocentrische paardenlul’.
Het àllerergste vond ik nog wel dat Carole mij verweet, drie levens te hebben geruïneerd: dat van haar en de levens van onze twee zonen. Geruïneerd!

‘Boosheid moet je diep onder de grond stoppen’ aldus Theo.
Ik had al ervaren … dat het inslikken van boosheid heel makkelijk nieuwe boosheidsmomenten uitlokt. Vandaar mijn destijds ietwat te extreme woede over Theo’s uitspraak.

Ik weet nu dat het tijdig en beheerst ventileren van gevoelde boosheid, beslist helend werkt.

dinsdag 21 juli 2015

BAKFIETSWIJK

Na de verplichte bezoeken aan de Euromast, museum Boymans en het onvermijdelijke vaartochtje met Spido strijken we aan het eind van de middag neer  in het geheel vernieuwde café Faas op het Zwaanshals. Mijn neef Evert uit Australië is na ruim dertig jaar weer eens in Rotterdam neergestreken en natuurlijk moet hij ook het Zwaanshals bezoeken, waar hij geboren en getogen is.

Hij woonde samen met zijn moeder en haar vriendin boven Dansschool Regina, waar zijn moeder ook werkte al lerares jazzballet. Dansschool Regina is al lang uit het Zwaanshals verdwenen, de oprichters zijn  onlangs overleden. Evert zocht tevergeefs naar de dansschool. Op de plek waar ooit de dansschool gevestigd was is nu een fietspad aangelegd dat vanuit de Bloklandstraat via het bruggetje over de Rotte een snelle verbinding vormt met Crooswijk. Evert moet wel even slikken om het verlies van zijn geboortehuis maar hij is wel zo fideel te erkennen dat deze nieuwe verbinding tussen Crooswijk en het Oude Noorden een verbetering is.

De woning waar ik zelf in 1969 met mijn toenmalige vriendin Carole introk, Zwaanshals 220a, boven de autospuiterij van huisbaas Tibaut, is ook gesloopt, net als alle andere Zwaanshalspanden tussen Wolstraat en Fabriekstraat.
De ingang van 220a was destijds precies tegenover het politiebureautje Zwaanshals, waar de bebaarde agent Nuninga de scepter zwaaide.

Mijn neef Evert merkt terecht op dat met die sloop, een flink aantal woningen voor Rotterdammers, die het niet zo breed hebben is verdwenen. Daarvoor in de plaats is weliswaar een aantal koddige eengezinswoningen teruggebouwd maar die zijn, hoe je het ook wendt of keert, overduidelijk bestemd voor Rotterdammers met een dikkere portemonnee.

Vol ongeloof hoort Evert mij aan als ik hem vertel dat het nieuw beleid is van de gemeente Rotterdam om het Oude Noorden af te pakken van zijn autochtone bewoner, zeg van maar Jan de Arbeider. Door op meerdere plekken in de buurt te slopen en daar vervolgens voor Jan de Arbeider onbetaalbare nieuwbouw te realiseren. Ook is het de nieuwe politiek om in sommige, van origine betaalbare stadvernieuwingsprojecten, de huren zodanig schaamteloos op te drijven, dat die woningen onbereikbaar worden, voor hen voor wie ze eigenlijk bedoeld waren.

Vol verbazing ziet Evert hoe het ooit zo piepkleine Kookpuntje een waar Kookpuntimperium heeft weten op te bouwen op het Zwaanshals, Noordplein en Zaagmolendkade. Van heinde en verre komen mensen daar hun peperdure kookspulletjes kopen en onbetaalbare workshops volgen om lekkere hapjes, snoepjes, bonbons of allerhande gerechten te leren maken. Het Kookpunt is zo een belangrijke voortrekker van een ander doel dat het gemeentebestuur met het Oude Noorden heeft: de wijk moet verheven worden. De wijk mag geen simpele arbeiderswijk meer blijven:
geen simpele bakkertjes meer, geen slagertjes, geen drogisterijen of simpele kroegen, geen chinees, kapper, patatzaak of dierenspeciaalzaak, geen kaasboertje … maar wel …. Portugese, Kaapverdische, Marokkaanse, Poolse, Tsjechische restaurantjes, galeries met gedurfd abstracte kunst, een wodka-specialist, een sieradensmederij, een ijswinkel met onbetaalbaar ijs ( 1 euro per bolletje!).
De gemeente ziet Het Oude Noorden langzamerhand graag veranderen in een ‘bakfietswijk’: een wijk voor jonge gezinnen met een ruim inkomen.
Mijn neef zijn bek valt open van verbazing als ik hem vertel dat het gemeentebestuur welhaast gretig bereid is dit vestigingsbeleid nog geldelijk te ondersteunen ook.

Heel toevallig is Evert nog in Holland als er een soort Picknickhappening georganiseerd wordt op de Rotte. Nabij de Noorderbrug zijn eilandjes gecreëerd, waarop ‘onder het genot van luide muziek’ gegeten en gedronken kan worden. Een schaamteloos decadent gebeuren.
Ik moet persoonlijk enkele tientallen oer-Oude Noorderlingen ervan weerhouden om de stenen, die ze al uit het trottoir hebben getrokken, om naar de egocentrische yuppen en de bezoekers van hun eilanden te gooien, toch maar weer neer te leggen. Ik beloof om deze geëmotioneerde mensen naar huis te brengen. Ze lopen achter mij en Evert  aan met hun ogen stijf dicht en de vingers straf in hun oren.


‘Een geweldig sukses Rottepicknick’ staat er in het steeds yupperiger wordende wijkrantje. Neef Evert weet wel beter. Hij is blij dat hij als autochtone Oude Noorderling weer snel richting Australië kan vliegen. Hier is hij niet meer thuis.        

maandag 20 juli 2015

JAKKEREN EN JAGEN

Zeker vijf minuten zat ik roerloos voor het café in de auto, mijn handen om het stuur geklemd. Helemaal toevàllig stond ik daar om half elf  ’s ochtends stil. Voor dat café. Ik was me rot geschrokken en pakte gelijk de eerste de beste afslag. Aan het einde van die afslag  begon de bewoonde wereld weer. Daar bij dat kleine Franse cafeetje. In Valence. Halverwege Lyon en Avignon.
 ‘Het was toch niet mijn schuld?’ dacht ik.
Ik vond eigenlijk van niet. Het was niet mijn idee om op die Franse tolwegen te gaan jakkeren en jagen. Ik reed juist heel rustig.

Ik moet wel toegeven: lekker zat ik niet in mijn vel. Mijn vrouw zei nog:
‘Jee, jongen volgens mij kan je beter met de trein gaan … hoe heet die trein ook al weer …
‘De Thallys bedoel je zeker, Carole?
‘Ja, Jee, die bedoel ik. Waarom heb je dat eigenlijk niet gedaan. Het is makkelijk, snel en comfortabel.’
Helaas was de Thallys al in mei he-le-maal uitverkocht en ik wou persé in juli terug naar Avignon. Terug naar de plek waar ik bijna doodgereden was. Door een automobiliste die nooit meer iets van zich heeft laten horen. Schande!

Ik erfde eind vorig jaar een vrij luxe Mazda Sedan van mijn ome Jan. Ik had er nog niet zo gek veel mee gereden. In de stad lukte het wel. Zelfs in de spits. Als ik maar niet opgejaagd werd.
Op de grote weg ging het op z’n zachtst gezegd: klote.  Ik had vooral moeite met flinke snelheid maken, om in te halen. Ik reed meestal niet harder dan 70 hooguit 80. Ja, d’r werd nogal eens getoeterd om me heen. Mijn bumper werd een geliefd kleefobject. Moest ik dan ook als een gek 120 of 130 gaan rijden? Nee toch zeker! Geen denken aan en: eerlijk is eerlijk, ik durfde het ook niet.

Toch moest en zou ik dit jaar weer naar Avignon gaan. Naar het theaterfestival.
Ik vertrok doelbewust om half elf ’s avonds, een tijdstip waarop de Nederlandse wegen zo langzamerhand leeggelopen waren. Dat bleek in eerste instantie een gouden greep. Hoewel het grote aantal vrachtauto’s me toch wel wat tegenviel. Ik had gehoopt, dat die chauffeurs ook lekker een tukkie zouden doen op dit tijdstip. Integendeel zelfs, ze waren niet alleen met veel maar ze dachten ook het rijk alleen te hebben. Als pure wegpiraten  gedroegen ze zich: met zijn drieën naast elkaar en veertig kilometer boven de snelheidslimiet. Een enkele automobilist waagde het ze in te halen: via de vluchtstrook.
Ik was met mijn bangelijke rijstijl ook in die nachtelijke uurtjes natuurlijk een hinderlijke spelbreker. Zeventig reed ik, heel soms tachtig.
Af en toe week ik maar even uit naar de vluchtstrook als ik het idee had dat zo’n trucker me niet gezien had ... het twee keer kort achterelkaar toeteren zal wel een soort bedankje geweest zijn van zo’n trucker … denk ik …
Benauwd kreeg ik het als ik een baantje op moest schuiven om een vrachtwagen de gelegenheid te geven in te voegen. Ik nam dan maar meteen gas terug zodat ik weer snel achter die truck kwam te hangen.

Een schoolbusje kwam me achterop gereden, zag ik ineens. Het busje ging hard … zeker honderdveertig ... ik vijfenzeventig.  Op het aller-, aller-, allerlaatste moment zag de chauffeur van het busje mij. Hij had vast zitten pitten! Gooide abrupt zijn stuur om, knalde tegen de vangrail en sloeg vijf- zesmaal over de kop. Bloedende, huilende kinderen klommen van boven uit het busje, dat op zijn kant lag. Ik ging gelijk van de weg af … de eerste de beste afslag … en toen zat ik hier zeker vijf minuten roerloos voor dat café, in mijn Mazda, mijn handen stijf om het stuur geklemd.

Aan zijn manier van doen te zien hebben ze een psychiater op me afgestuurd. Hij stapte mijn auto in. Kwam naast me zitten. Sloeg z’n arm om me heen en begon te praten. In het Frans. Dat verstond ik. Hij dacht dat ik wel erg geschrokken zou zijn ... toen dat busje met al die kinderen vlak voor mijn ogen crashte. Mijn handen zaten als vastgenageld aan het stuur. De rest van mijn lijf shakete onophoudelijk.
De psychiater zei, dat ze het allemaal hebben overleefd. Hier en daar een schrammetje. Ze zijn alweer onderweg naar hun vakantiebestemming: Spanje. De chauffeur zal zijn lesje wel geleerd hebben, die was er nog het ergst aan toe.

Zelf besloot ik niet meer verder te rijden. Nu pas besefte ik dat ik met mijn benepen rijgedrag een gevaar was op de weg. Ik zette mezelf en de Mazda terug op de autotrein naar Rotterdam.

De eerstvolgende keer ga ik gewoon met de Thallys naar Avignon.