Daar ligt een been! Een
groot been. Van een volwassen man. Er steekt duidelijk een herenschoen
onderuit. Toch zeker maatje 45. Het been heeft een spijkerbroek aan; van boven is
de broek gerafeld en bloederig. Het is een luguber gezicht. Wat zal er gebeurd
zijn? Zo’n been verlies je toch niet zomaar. Op de middenweg ligt het. Het is niet
zo erg druk op de Meent om deze tijd; half tien ’s avonds. De auto’s die er rijden
gaan in een keurig bochtje om het been heen. Waarschijnlijk heeft geen enkele
automobilist in de gaten waar hij precies voor uitwijkt. Als er even geen
verkeer aankomt kniel ik bij het been en stroop de broekspijp wat op. Ik ben
nieuwsgierig of hij blank is of zwart.
Het is dus een been van een zwarte man.
Een automobilist nadert en
begint luid te toeteren. Ik trek de broekspijp weer netjes strak en kijk nog
even rustig naar het been van de zwarte man.
De automobilist draait
zijn raampje open en zegt:
‘Hé man, rot es op daar,
zo kan ik er natuurlijk niet langs.’
Ik loop naar die auto, met
die man er in en zeg:’ Ik wou even kijken of dat been, dat daar ligt, van een
blanke man is of van een zwarte. Dat weet ik nu, dus je kan doorrijden.’
‘Hé, meneer, is dat een
been daro?’zei die eikel in de auto.
‘Je bent toch niet doof,
lul, je hoorde toch wel wat ik zo net zei?’
‘Dan moet u de politie
bellen, meneer, 112,’ zei de eikel.
‘Rijd nou maar door want
er staan inmiddels minstens tien auto’s achter je te wachten, die graag willen
gaan rijden.
Ik speelde maar even een
soort verkeersagent. Ik leidde het van weerskanten komende verkeer langs het
been. Gelukkig kan ik heel hard op mijn vingers fluiten. Ik fluit heel hard en steek
tegelijk mijn arm omhoog ten teken dat het naderende verkeer moet stoppen. Het
verkeer in de andere richting mag dan door. Na een paar drukke minuten is het
even rustig. Nu heb ik mooi even de tijd om het been van de rijweg af te slepen.
Het is flink zwaar en eigenlijk ook wel lang. Het zal wel het been van een grote
breedgeschouderde, zwarte jongen zijn. Nou, nee, breedgeschouderd daar kan ik
nu nog niks van zeggen, wel groot en zwaar. Hij zal niet meer zo jong zijn. Dat
kan ik zien aan zijn sokken en schoenen, die zijn nou niet bepaald modieus te
noemen.
Eerst maar even de politie
bellen. 112.
‘Met de alarmdienst, zegt
u het maar.’ Het is een vrouw.
‘Ja, hallo, ik wou u even
wat vragen, is er vanavond in Rotterdam misschien een grote zware zwarte man
gesignaleerd, met maar één been?’
‘Zeg meneer, u moet deze
alarmlijn niet misbruiken met flauwe grappen…..’
‘O, nee, nee, sorry mevrouw,
dat wil ik niet. Ik heb namelijk het been gevonden van die man, ik zit er nu
naast, op de Meent, ter hoogte van de poffertjeskraam. Wilt u een wagen sturen
om het been op te halen?’
‘Okee. Hoe is uw naam?’
‘Van der Steen’
‘Blijft u bij het been?,’
vraagt de vrouw, ‘ik stuur onmiddellijk een wagen.’
Ik stel me verdekt op
achter de poffertjeskraam. Als ik bij dat been zou blijven zitten dan krijg ik
weer allerlei vragen van de politie …. Moeilijke toestanden. Kost zeeën van tijd.
Daar zit ik niet op te wachten.
Daar hebben we de wagen. Het
been hebben ze al ontdekt. Ze staan alleen nog een beetje hulpeloos rond te
kijken. Ze missen nog wat ……………. Mij!