zondag 21 december 2014

ZONDAGMIDDAG

Deze wandeling op zondagmiddag is aangenaam. Het is gezellig druk op straat.  Verrassend. Want het is toch wel fris, een beetje vochtig en vooral winderig. Sommige winkels zijn hier, in dit stadsdeel (Noord) open. Vooral de winkels van allochtonen. Ook de kapsalon is open.  De kapper zit midden in zijn zaak verveeld te lezen in de leesmap. Op het moment dat ik de kapper zo zie zitten krijg ik ineens een gedachteflits: ‘Hé, je wou je toch kaal laten knippen? Doe het dan nou gelijk!’.
‘O, nee en zeker niet bij deze kapper, dat is vast en zeker een slechte, anders zouden er wel meer klanten in de kapsalon zitten. Bovendien, ben ik op weg!
Op weg naar de volkstuin.’
‘Daar is toch  in dit jaargetijde niets te beleven?’
‘Dat klopt, ik ga daar ook niet heen om iets te beleven. Ik ga daarheen om het compost van thuis in de compostbakken op de volkstuin te deponeren, ‘ antwoord ik mezelf.
Na de kapper is het wel zo’n beetje afgelopen met de winkeltjes. Het Schieplein nadert. Hoe triest is het om het verkeer rondom dit plein te zien. Het is half drie, zondagmiddag en ik zie enkele honderden auto’s, met mensen volgepropte auto’s. De mensen in die auto’s willen Rotterdam-Centrum  in, het toch al zo volle Rotterdam-Centrum  in, waar het Koopzondag is en waar die autootjesmensen hun kerstinkopen willen gaan doen.  Ik zie een file. Een hele lange file van het Schieplein over de Schiekade en de Schieweg naar Rotterdam-Centrum en ik weet het zeker: alle andere toegangswegen staan ook potdicht. Wat ik ook zeker weet is dat veel van die auto’s, volgepropt met volwassenen en kinderen, te laat zullen komen. Als ze er überhaupt al in zullen slagen, om godweetwaar een parkeerplaats te vinden,  dan zullen ze sowieso te laat bij de Koopgoot of de Koopboog aankomen. Ja, want bijna alles gaat toch echt om zes uur dicht. Dan kunnen die mensen zich natuurlijk nog wel troosten met een maaltijd en een milkshake bij MacDonald of Kentucky Fried Chicken (Ook na zes uur open!). Hebben ze tenminste nog iets lekkers; anders is het zo sneu voor al die autootjesmensjes en zo leeg ook van binnen.
Ondertussen ben ik met de compostzakjes aangeland bij mijn volkstuin. Ik  ben al blij om te zien dat de storm van de afgelopen dagen geen van mijn bomen heeft geveld. Ik gooi de inhoud van de zakjes leeg in de bak aan de zijkant van mijn huisje. Ik heb er geen behoefte aan om in mijn huisje te gaan kijken en maak gelijk rechtsomkeert.
Via het Paadje van Duizend Tree: een leuk klein paadje uitsluitend bestemd voor voetgangers en fietsers, loop ik naar huis. Halverwege het Paadje, vlak achter een stevig hek, staan, op een drassige ondergrond, een herdershond  en een pony naast elkaar. Ze ogen allebei oud en moe. De beesten draaien hun koppen mijn kant op. Ze zien me aankomen. Wanneer ik bijna tien stappen van ze verwijderd ben, wenden ze beide tegelijkertijd hun koppen  van mij af, alsof ze het afgesproken hebben.

Ik weet, ik heb niet zo veel met beesten, anderzijds hebben beesten duidelijk ook niet zoveel met mij.

zaterdag 20 december 2014

GELUKKIG

Ik las een interview. Daarin werd iemand gevraagd:’Ben je gelukkig met jezelf?’ Die vraag  stel ik hier ook eens aan mezelf. Ik ga gewoon een paar dingetjes op een rijtje zetten en aan de hand daarvan bepaal ik of ik wel of niet gelukkig ben.
Neem nou mijn haar. Dat zit de laatste tijd ronduit kut.  D’r is geen land mee te bezeilen. Het staat, wind of geen wind, alle kanten op. Kapper doe ik niet aan. Als mijn haar er af gaat, doe ik het zelf wel. Al schrijvende bekruipt mij plotseling het idee om  mijn kop weer eens helemaal kaal te scheren. ….. Geeneens zo’n gek idee,toch? Ja, dat ga ik doen.  Zal het leven er met een kale kop leuker op worden? Dit is één.
Verder krijg ik nog nauwelijks beweging ik mijn geopereerde pink (Dupuytren) maar die pink is toch al weer tien dagen aan de beterende hand. Positief! Uiterst negatief is dat ik gedurende het herstel van de pink niet mag sporten: dat is maar liefst zes weken. Dat is twee.
Zeer ongerieflijk is dat ik me nooit eens lekker kan scheren, zowel niet nat als niet droog. In beide gevallen wordt mijn gezicht opengehaald door de scheermesjes. Ik wacht  zo lang mogelijk met een volgende scheerbeurt zodat mijn gezicht kan herstellen van de opgelopen verwondingen. Dus loop ik vaak met een onverzorgde stoppelbaard. Die baard wil ik niet laten staan, want, ik verga van de jeuk op mijn kin als ik dat doe: ik krabbel  dan tot bloedens toe. En dat is drie. 
Mijn voorhoofd schilfert constant grote schilfers, tenzij ik er een moddervette zalf op smeer: éénmaal voor het slapen gaan en éénmaal  s‘ochtends. Mijn dokter zegt:’u zult hier mee moeten leren leven, meneer … de zon heeft te veel kapot gemaakt aan uw huid.’: dat is dus vier.
Dan is er het geëtter met mijn prostaat; daar schreef ik onlangs, op deze plek, nog over; dat is vijf.
Slaappillen, temesta,  heb ik elke nacht nodig. Daar slaap ik dan zeven à acht uur op. Daarna ben ik drie uur zo duf als een konijn. Dat is zes.
Zwaar klote is de daling van mijn pensioen. Sinds ik met pensioen ben en dat is nu bijna vijf jaar, zijn alle pensioenen, dus ook dat van mij, achteruit gehold. Daar komt dan nog bij dat de huren en de ziektekosten schrikbarend gestegen zijn.  Leuke dingen, zoals theater, bioscoop, dat  kan bruintje nu niet meer trekken. Dat is zeven.
Als ik nu, ter afwisseling, van het toetsenbord even naar buiten kijk, word ik ook niet  bepaald gelukkig. Donker, storm, striemende regen. Nee, dat maakt mij niet happy. Dat is acht.
Ik geef een soort van Nederlandse les aan zogenaamde ‘nieuwe Nederlanders’, Australiërs, Polen, Marokkanen, Turken, Somaliërs en Iraniërs. Dat is vrijwilligerswerk. Ik verdien er dus geen cent mee. Maar dat maakt me geen reet uit! Het is gewoon hartstikke leuk om te doen en het doet me goed. Dat is negen.
Gisteren was ik weer in Dordrecht, oppassen op mijn kleinzoon Ben. Dat is elke vrijdag weer een feest. Hij liet gisteren weer een heel scala aan nieuwe klanken horen en als hij muziek hoort of wanneer er gezongen wordt, staat hij, waar dan ook in huis op zijn manier ‘te swingen’.  Dat is tien.
Ondanks mijn kleinzerigheid en mijn benepen gezeur staat mijn vrouw tot mijn grote verbazing  nog altijd  liefdevol en zorgzaam voor mij klaar. Dat is elf.
Eigenlijk zeik ik wel veel, te veel eigenlijk. Want het meeste aan mij doet het toch goed en is gezond. Dus wat heb ik dan te klagen?

Al met al, de hierboven beschreven punten overziend, mag ik wel zeggen dat ik  overwegend gelukkig ben.

vrijdag 19 december 2014

PIESEN

Wat ik me nooit heb kunnen voorstellen, gebeurt nu gewoon: ik pis in mijn broek. Niet elke dag. Er gaan wel eens weken voorbij dat het niet gebeurt maar het gebeurt wel! En wanneer is niet te voorspellen. Vandaag bijvoorbeeld een kleine wandeling van het huis van mijn zoon in Dordrecht naar het station: in totaal een wandeling van hooguit  tien minuten.  We, mijn vrouw en ik, lopen nog geen vijf minuten of ik voel alweer aandrang. Dat zeg ik dan ook gelijk tegen mijn vrouw, zoiets als:
 ‘Oe  …., ik moet nou al weer!’ Ja, want dit is niet de eerste keer vandaag dat ik moet.. Dit moet zo ongeveer, pak hem beet, de dertiende keer zijn vandaag … en allemaal kleine pestbeetjes, soms moet ik maar liefst twee keer in een half uur.
Ik moet er nu toch echt eens voor naar de dokter gaan, want dit zijn toch duidelijk symptomen van een niet goed werkende prostaat.  Ik zie er alleen een beetje tegenop. Logisch, want ik zie immers altijd op tegen medische onderzoeken en ingrepen. Tegen dit onderzoek zie ik helemaal op want dit onderzoek bestaat er uit dat de arts een cameraatje door mijn pisbuis naar de prostaat leidt om te registreren wat daar allemaal loos is. Daar zit ik dus niet om te springen maar er moet wèl iets gebeuren Ik kan natuurlijk niet in mijn broek blijven zeiken.
We waren  liepen dus naar het station Dordrecht.  De trein staat er al. Het  vervelende is dat in stilstaande treinen, het toilet niet gebruikt mag worden. Over vijf minuten mag ik pas. Ondertussen ‘lees’ ik een krantje: de Metro. Ik zet ‘lees’ tussen aanhalingstekens, omdat het voor mij onmogelijk is om te ontspannen te lezen bij een sterke aandrang om te piesen. Bij elk woord dat ik lees wordt de aandrang sterker totdat ik begin te druppelen. Zover komt het nu gelukkig nog niet. Het is tien voor zeven. De trein zet zich in beweging richting onze bestemming Rotterdam Blaak. Eindelijk, nu kan ik gebruik gaan maken van het NS-toilet. De toilet is heel dichtbij, hooguit tien voetstappen. Vanaf mijn zitplaats is de toilet al heel goed ruikbaar.  Ik haast me er naar toe maar shit (!)  het toilet is bezet. Mijn vrouw zegt dat ze kort geleden wel iemand naar binnen heeft zien gaan. Het lijkt alsof ik gek wordt. Ik klap zowat. Moet op zoek naar een andere plee in de trein.  De trein is zowat leeg, ook de eerste klas waar ik doorheen moet. De toilet in de eerste klas is ook bezet. Weer verder. Ik hou het niet mee en eindelijk vind ik een niet bezette wc. Ik moet inmiddels zo vreselijk piesen, dat ik meer dan de helft langs mijn linkerbeen moet laten lopen. Ik kan wel janken.  Met mijn half natte spijkerbroek moet ik terug naar mijn zitplaats.
Mijn vrouw vond het nog leuk ook toen ze me zag aankomen in mijn ´wet  jeans´, ze moest tenminste lachen.  Ze zei me nog dat ze had opgelet. Al die tijd had ze niemand uit het  toilet zien komen.
Pas toen we op Station Rotterdam Blaak waren ging de toiletdeur plotseling van ´BEZET´ op ´VRIJ´ en stapte er een keurig studentikoos type met een attachékoffertje uit. Een typisch geval van zwart rijden, wat een lul!. Ik voelde me echt afgezeken.



donderdag 18 december 2014

SNIPPERUURTJES

Die dag had hij geen zin om heel vroeg naar zijn werk te gaan. Het was niet nodig om dan tegen de medewerker van personeelszaken te zeggen, dat hij  slecht geslapen had, misselijk was, hoofdpijn had of dat hij plotseling met zijn vrouw of zijn zoon naar het ziekenhuis moest. Dat  was allemaal niet nodig bij zijn werkgever. Zomaar, plotseling, als je daar zin in had kon je wat snipperuren opnemen. Er was echter één maar: het werk moest het wel toelaten. En het werk liet het ook toe die dag. Het magazine was gisteren van de persen gerold en al op weg naar distributeurs. Die dag was er niet zo veel te doen op zijn afdeling.
‘Ik neem een paar uurtjes vrij,’ beste medewerker van de personeelsafdeling, ‘het werk laat het toe, dus vandaag kom ik een paar uur later,’ had de man gezegd. Om half negen ’s morgens belde hij al naar de zaak. Rond die tijd gaat hij ook meestal van huis. Om negen uur moet de man beginnen. Ja, hij woont heel dicht bij zijn werk.
Zijn vrouw lag nog lekker te slapen; zij wist niet van zijn vrije uurtjes. Dat hoefde ze ook niet te weten, vond hij.
Precies zoals op andere werkdagen, liep hij naar de tramhalte om daar op de tram te wachten. De tram kwam op de juiste tijd aan en hij stapte achter  in. Halverwege de tram zat Mart, zijn collega. Mart zwaaide naar hem  en gebaarde dat er een zitplaatsje naast hem vrij was.  Hij negeerde de onrustige gebaren van Mart  en keek expres de andere kant op. Nú wilde hij nog even niets met collega’s te maken hebben. Zeker niet met Mart want dat is zo’n vreselijke lulkous.  Als je hem iets vertelt dan weet binnen een half uur het hele bedrijf het  en daar heb ik geen behoefte aan. Normaal rijdt hij drie haltes met de tram mee, nu ging de man er naar twee haltes al uit. ‘Wat zal Mart raar op zijn neus gekeken hebben,’ dacht hij en glimlachte.
Het was een mooie herfstdag, droog en een lekker temperatuurtje. Er stond wel een stevige wind. Hij begon zijn vrije uurtjes met een ontspannen wandeling door een van de fraaie parken van de stad. De man besloot na een wandeling van bijna een uur, de eerste de beste kapsalon binnen te stappen, waar hij voor tien euro geknipt kon worden. Binnen een half uur had hij er een gevonden. Daar had de man zich nog nooit laten knippen. Er stonden in die kleine ruimte vijf jongens hard in hun mobieltjes te praten. De man dacht dat hij moest aansluiten in de rij wachtenden maar dat hoefde niet. Een jongeman met een keurig kort geknipt koppie en een ultra scherpe scheiding, links, zei dat hij kon plaats nemen op de kappersstoel. Hij was duidelijk een van de kappers.  Hij ging hem ook knippen.
‘Hoe wilt u het hebben, meneer?’vroeg de kapper aan de man.  Zijn lange grijze haar stond alle kanten op.
‘Knip het maar héél kort, kapper.’  De kapper maakte eerst het haar van de man nat, kamde het toen en begon te knippen. Toen de kapper het haar van de man heel kort geknipt had, ging hij met de tondeuze over zijn hoofd. Binnen tien minuten was hij klaar en het zag er goed uit.  Tot slot vroeg de kapper of hij zijn oorhaartjes nog moest wegbranden.
‘Graag,’ zei de man. Hij vond het wel een beetje eng dat open vuur in zijn oren maar het liep goed af. De kapper doofde het vuurtje bijtijds. Alle haren waren uit zijn oren weg, zag hij in de spiegel van de kapper. En dat allemaal voor een tientje en ook nog eens onder werktijd.
Rustig stapte de man de kapsalon uit en wandelde, weer door het park,  in de richting van zijn werk.Een paar uurtjes later zou hij zich weer melden om aan de slag te gaan.

Hij vond het wel irritant dat hij de godganselijke dag last bleef houden van die  kriebelende haartjes tussen zijn overhemd en zijn rug.

woensdag 17 december 2014

HITTE

Het is heet, wel 35 graden. De lucht is strakblauw. Zondagmiddag, één uur. De zon staat hoog aan de hemel. Zijn moeder heeft hem zojuist netjes aangekleed. Een wit overhemdje met korte mouwtjes; een kort lichtblauw broekje; bruine plastic sandalen en witte sokken (Een petje zou niet misstaan op een dag als deze).Theo moet van zijn moeder de eendjes maar eens gaan voeren, heeft ze gezegd. Daar heeft hij geen zin in. Te ver lopen in deze hitte. Er is hier niemand te zien. Niet in de Wolkersstraat, niet in de Unicumstraat.  Ook geen honden, katten, vogels. Er valt zelfs niet eens een duif dood van het dak. Theo gaat zich op een stoepje  zitten vervelen ergens op de hoek van de Wolkersstraat en Unicumstraat.
Zijn vrienden mogen meestal van hun ouders niet buiten spelen op zondag.  Dat komt omdat ze streng gelovig zijn. De meesten hier zijn van de Zwarte Kousen Kerk. Die ouders proberen hun kinderen te dwingen om ook streng gelovig te worden. Ze mogen niet alleen niet buiten spelen op zondag maar ook bìnnen mogen ze niks. Eigenlijk moet ik zeggen, binnen mogen  ze àlles doen, als het maar met de Here Jezus, zijn moeder en de bijbel te maken heeft. Dus bijvoorbeeld een Jezusje van klei kneden en dan een kruisje knutselen en daar  het Poppeke Jezus met spijkertjes aan vast nagelen.
Mijn vader is helemaal niet gelovig. Mijn moeder wel: Rooms Katholiek. Maar, ze is niet streng. Mijn moeder gaat zelfs nooit naar de kerk, daar heeft ze ook helemaal geen tijd voor want ze heeft maar liefst tien kinderen. Misschien zou ze af en toe eens naar de kerk kunnen gaan, als mijn vader eens iets in het huishouden zou doen. Maar dat doet ie nu eenmaal niet. Mijn vader zegt dat de meeste Rooms Katholieke priesters pedofielen zijn; dus  zal ik waarschijnlijk niet Rooms Katholiek blijven …. denk ik tenminste.
Theo trekt het  boterhamzakje kapot. Alle door zijn moeder klein gesneden stukjes brood vallen op zijn bovenbenen. De stukjes blijven plakken want er zit leverpastei op de ene boterham en op de andere appelstroop. De stukjes met appelstroop blijven heel goed op zijn bovenbenen plakken. Dat valt nog niet mee: die kleverige stukjes brood gooien;  het brood blijft gewoon aan Theo zijn vingers plakken. Het zweet breekt hem uit. Hij loopt naar de trottoirband op de plek, waar de rioolput zit. Daar wrijft hij de broodstukjes van zijn benen af.  Op zijn handen zit nu de onsmakelijk combinatie van leverpastei en appelstroop maar water is hier niet voor handen, dus zit er niks anders op dan dat hij zijn handen aflikt.
Hij ploft weer neer op het stoepje. De stenen zijn zo heet, hij verbrandt zijn billen. De lucht trilt van de hitte boven het trottoir en de rijweg.
Dan duiken ze opeens op, ze komen uit de rioolput. Ze hebben korte grijze en zwarte haren en ze zijn zo groot als ratten maar die zijn toch meestal bruin. Het zijn er wel tien of zelfs meer en blijkbaar zijn ze dol op brood met leverpastei en appelstroop want  in no-time is alles bij die rioolput opgegeten. En van die zwart-grijze ratten geen spoor meer.
Theo vindt het te warm worden; hij gaat naar huis, kijkt nog even bij de rioolput en ziet tot zijn verbazing dat echt al het brood opgegeten is.

‘Maar door wie dan?’ vraagt hij zich af. Hij heeft niks gezien. 

dinsdag 16 december 2014

GRUWELIJK

Gruwelijk. Zo kan je de manier wel noemen waarop sommige mensen met dieren omgaan. Ik moet eerlijk zeggen: ik ben niet zo’n grote dierenvriend.  Vroeger, thuis, in het gezin waar ik opgroeide, heb ik nooit geleerd met beesten om te gaan. Ik was altijd wat ongemakkelijk, gespannen met dieren. Was geen dieren gewend. Ze trokken me ook niet zo. Ik was altijd een beetje bangig zowel voor katten als voor honden maar ook voor vogels en vissen.
Met vrienden viste ik wel eens. Eerst met een schepnetje, later met een hengel. Beide methoden waren niet echt diervriendelijk. Met mijn schepnetje ving ik bijvoorbeeld stekelbaarsjes en soms ook kikkervisjes. Die stopte ik in een met leidingwater gevulde pindakaaspot. De vissies gingen binnen een dag dood, ondanks dat ik nog wat stukjes brood in het potje gekruimeld had. Gruwelijk. Als ik met mijn hengeltje viste gebruikte ik als aas maden of een worm. Die prikte ik aan m’n haakje  vast. Voor boerenlulletjes of voorntjes was dat lekker eten want dat soort vissen heb ik vaak gevangen. Eigenlijk moet ik ook zeggen: heb ik vaak mishandeld, want als ik zo’n vis ving, zat mijn haakje in het gehemelte van die voorn … en ik was zo’n boerenlul, dat ik dat haakje niet netjes uit die vis z’n bekje kreeg. Ik heb dat nooit voor mekaar gekregen … ik heb als klein jochie veel van die vissies gevangen, die door mijn geklungel helaas dood zijn gegaan. Gruwelijk. Mijn hengel en mijn schepnet heb ik na mijn tiende maar weggedaan.
Toen ik een jaar of twintig was leerde ik mijn vriendin kennen, mijn huidige vrouw.  Ze had een kat, een hond en  drie dwergschildpadjes. Door haar ben ik het allerergste van mijn schuchterheid voor dieren kwijtgeraakt. Beesten aanraken, durfde ik bijvoorbeeld nooit. Mijn vrouw voelt, weet, ziet, dat het okee is om een paard, een koe, een lama of een zebra te aaien. Bijna altijd vindt zo’n beest dat prima, dat zie je: hij blijft staan gaat met z’n staart wapperen. Soms pak ik al mijn moed bij elkaar en aai ik eens een pony; negen van de tien keer loopt het beest ongeïnteresseerd weg, met de staart tussen zijn benen.
‘Die beesten voelen gewoon, dat je bang bent,’ zegt mijn vrouw tegen me. Ze heeft gelijk. Tussen mij en de huisdieren ging het op den duur gelukkig wat beter.  
Ik geef ze nu zo af en toe te eten. Dwergschildpadden hebben we niet meer. Dus dat is makkelijk. Maar om nu de hond en de katten te eten te geven, daar heb ik nog steeds wat moeite mee. Die beesten zijn zo vreselijk ongeduldig. De katten, Boris en Prulletje, hebben ieder hun eigen bakje maar zodra het eerste schepje in één van de bakjes zit, springen ze allebei op het aanrecht, en eten ze samen uit dat ene bakje … Ik ben  denk ik ook niet streng genoeg ben voor die katten …. Ik zou ze van het aanrecht af moeten zwiepen.

Met Brutus, onze hond, is het probleem dat hij zo sterk is. Het is een bouvier en als hij bijvoorbeeld van enthousiasme tegen mij opspringt, val ik bijna om. En hij is altijd reuze enthousiast als hij zijn eten krijgt. Meestal houd ik me ternauwernood staande. Ik ben wel een paar keer omgevallen met als gevolg dat het hondenvoer door de hele keuken heen lag. Brutus vond dat helemaal geen probleem: hij kon hier van de vloer eten. 

maandag 15 december 2014

BIEB

Het is maandag, één uur in de middag en hartstikke druk voor de ingang van de bieb (= bibliotheek). De toegangsdeuren gaan weldra open. Op andere dagen opent de bieb om tien uur ’s ochtends. ’s Ochtends staan er ook wel wat mensen te wachten tot ze naar binnen mogen maar dat zijn er niet zo veel.
Nu, op deze maandag, staan er enkele tientallen mensen, bijna te trappelen van ongeduld om naar binnen te mogen. Wat de wachtenden vandaag extra onrustig maakt is het slechte weer: koud en nat.
Ik moet zelf ook nog tien minuten wachten. Op de bovenste verdieping van de bieb heb ik een werkruimte gereserveerd voor mij en de dertig jarige Poolse Irina. Ik geef Nederlandse les aan haar. Zij is er nog niet. Het is nog vroeg.

Helemaal vooraan,  staan, bijna tegen de deur aangeplakt, veel studentachtige types. Ze staan startklaar voor de race om de beste studeerplekjes op de vijfde en zesde verdieping.  
Natuurlijk zijn er ook behoorlijk wat mensen, die alleen maar een boek komen terugbrengen en een nieuw boek gaan lenen. Die staan meestal niet zo te dringen, die staan op enkele tientallen meters toe te kijken, wachten rustig af tot de deur opengaat en de grootste drukte weg is.
Voor sommige mensen, die hier staan te wachten is de bieb, in herfst en winter,  een uitkomst pur sang. Daklozen bijvoorbeeld, zij vinden hier warmte en onderdak, pakken nu hier eens een foldertje dan weer daar een boek. Ze lezen, kijken tv of computeren wat. De hele tijd op één plek ‘hangen’ mogen ze immers niet. Doen ze dat toch dan worden ze de bieb uitgestuurd. Daarom ook liften of roltrappen ze van de ene naar de andere verdieping, totdat het om zeven uur ’s avonds tijd wordt om wat te eten en naar de nachtopvang te gaan.

Dan zie ik Leen; hij ziet mij ook. We kennen elkaar van de sportschool en van het IFFR (het  internationale filmfestival van Rotterdam). Leen is een goed geconserveerde zeventiger. Vijfenzeventig jaar moet hij inmiddels zijn. Hij lijkt wel zestig; gebruinde huid, geen rimpeltje te zien, slank. We hebben een paar jaar samen op de sportschool gespind: … heel hard gefietst maar geen meter vooruitgekomen.  Leen is toen van de ene op de andere dag naar een andere sportschool gegaan, zonder afscheid te nemen. Dat vond ik wel een beetje lullig van hem…. dat zeg ik hem ook …. kan die ook bestwel inkomen.
Leen en ik hebben ook een paar jaar als vrijwilliger gewerkt voor het IFFR. We waren ‘zaalwacht’ , controleur van de toegangskaartjes. Dat gaat Leen in januari 2015 weer doen. Ik niet meer,  ... ik ga alleen nog maar naar films kijken.
Leen wil nog wel even aan me kwijt dat hij hier niet is gekomen om boeken te lenen. Zijn zoon heeft hem gevraagd wat boeken terug te brengen. Zelf is hij niet zo’n lezer.
‘Wat kom jij hier eigenlijk doen?’ vroeg hij aan mij.
‘Nou,’zeg ik,’ik geef Nederlandse les aan  …… aan haar.’ Ik wijs naar de kleine  Irina, die, geheel gekleed in het blauw, lachend komt aangelopen.
‘Zoooo, leuke vrouw!’ zegt Leen en hij verdwijnt  (wèèr zonder gedag te zeggen) met die grote groep de bieb in.

 Irina en ik geven elkaar een handje: ‘Altijd zó druk hier!’ zegt ze.