woensdag 29 november 2017

OPGESLOTEN

Ze stonden dicht tegen elkaar aan in de kleine ruimte. Ze waren daar met zijn twaalven terwijl er hooguit ruimte voor drie was. Maar er zat nu eenmaal niets anders op dan daar met zijn twaalven te staan. Een of andere grapjas had ze opgesloten en was er vandoor gegaan. Het gebouw waar ze in zaten was 24 verdiepingen hoog en ze zaten in een kleine archiefruimte op de elfde.  De deur was door de grapjas hermetisch dichtgegooid. Want het twaalftal: acht mannen en vier vrouwen, waarvan twee echtparen, waaronder een homostel, had al verscheidene pogingen ondernomen om de deur weer open te krijgen maar tevergeefs. Zelfs de poging om met zijn elven tegelijk tegen de deur aan te dreunen, zo van: ‘ene, tweejë,  driejë’ en dreunen maar  met zijn allen, zelfs die poging is mislukt. Ja ze deden het met zijn elven omdat er een zwangere vrouw bij zat en die kon onmogelijk mee dreunen. Om de beurt ging er iemand op de deur staan bonken en tegelijk iets roepen als ‘Help’, ‘hallo’, ‘we zijn hier opgesloten’, ‘er zijn hier mensen’. ‘We hebben dorst’, ‘we hebben honger’. Die twaalf hadden pech dat er weinig hoop op verlossing was uit die kleine ruimte. Want het was een zaterdag en het was slechts de archiefruimte van het allerkleinste bedrijfje van het 24 verdiepingen tellende gebouw. Dat kleine bedrijfje had een open dag gehouden deze zaterdag en deze twaalf mensen waren door de zogenaamde grapjas naar de archiefruimte geleid en daar opgesloten. De eerste de beste kans op bevrijding zal waarschijnlijk zijn op maandagochtend vroeg als het bedrijfje weer ging draaien.
Hoogstwaarschijnlijk had iemand staan te piesen want er heerste opeens een penetrante zeiklucht: ‘Zo ‘zei er een in het donker, want er was geen hand voor ogen te zien, ’zo, heeft er iemand staan zeiken misschien. Niemand wist wie het gezegd had, alleen degene die naast hem stonden (het was een mannenstem). ‘Ik’ liet een heel hoog piepstemmetje zich horen. ‘Maar dat doe je toch niet hier, dan houd je het toch zeker even op, viespeuk.’
‘Ja, jij kan mooi lullen, maar ìk moet vreselijk bouten,’ zei iemand met een rauwe stem, ’ik ga het echt niet lopen ophouden; ik zoek hier wel een hoekje van deze ruimte op en daar ga ik hem lekker neerleggen.’
‘Heeft iemand misschien iets te eten bij zich?’ ‘ Het zou mooi zijn als we wat met elkaar kunnen delen,’ zei  een zacht-sociale stem.
‘Nee Bouter’, deze stem klonk al bijna doldriest, ‘jij gaat niet in een of andere hoek zitten meuren; ik ga persoonlijk alle hoeken hier af en als je daar wat hebt neergelegd smeer ik je haren er mee in.
De eerste (een vrouw) zei: ’Ik heb een Mars, een Bounty en twee boterhammen met pindakaas.’ Een tweede (een vrouw)zei: ’Ik heb een plak ontbijtkoek,  hard gekookt ei, en een stukje kaas.’ De derde (een man) zei: ik heb een stuk speculaas, een stuk chocola en een lolly.’ en de vierde ook een man zei:’ ik heb een rookworst, drop en pepernoten.’
‘Oké,’ zei een tamelijk holle mannenstem, ‘we vormen een kring en gooien al dat eten vòòr ons op de grond, dan gaan we op ons knieën, pakken ieder één stuk eten van de grond en om de beurt zeggen we dan wat we aan het eten zijn. Dat maakt het extra lekker.

Toen werd met een grote zwaai de deur open gegooid door de grapjas, die nu ook  weer hard wegrende. Alle jonge mannen renden achter hem aan maar kregen hem niet te pakken. In de kleine archiefruimte zat links achterin een hoekje nog een klein dik manspersoon te poepen met zijn spijkerbroek op zijn knieën. Hij was nog de enige in de ruimte. Ook de zwangere vrouw was achter de grapjas aan.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten