Ze stonden
dicht tegen elkaar aan in de kleine ruimte. Ze waren daar met zijn twaalven
terwijl er hooguit ruimte voor drie was. Maar er zat nu eenmaal niets anders op
dan daar met zijn twaalven te staan. Een of andere grapjas had ze opgesloten en
was er vandoor gegaan. Het gebouw waar ze in zaten was 24 verdiepingen hoog en
ze zaten in een kleine archiefruimte op de elfde. De deur was door de grapjas hermetisch
dichtgegooid. Want het twaalftal: acht mannen en vier vrouwen, waarvan twee
echtparen, waaronder een homostel, had al verscheidene pogingen ondernomen om
de deur weer open te krijgen maar tevergeefs. Zelfs de poging om met zijn elven
tegelijk tegen de deur aan te dreunen, zo van: ‘ene, tweejë, driejë’ en dreunen maar met zijn allen, zelfs die poging is mislukt.
Ja ze deden het met zijn elven omdat er een zwangere vrouw bij zat en die kon
onmogelijk mee dreunen. Om de beurt ging er iemand op de deur staan bonken en
tegelijk iets roepen als ‘Help’, ‘hallo’, ‘we zijn hier opgesloten’, ‘er zijn
hier mensen’. ‘We hebben dorst’, ‘we hebben honger’. Die twaalf hadden pech dat
er weinig hoop op verlossing was uit die kleine ruimte. Want het was een
zaterdag en het was slechts de archiefruimte van het allerkleinste bedrijfje
van het 24 verdiepingen tellende gebouw. Dat kleine bedrijfje had een open dag
gehouden deze zaterdag en deze twaalf mensen waren door de zogenaamde grapjas
naar de archiefruimte geleid en daar opgesloten. De eerste de beste kans op bevrijding
zal waarschijnlijk zijn op maandagochtend vroeg als het bedrijfje weer ging
draaien.
Hoogstwaarschijnlijk
had iemand staan te piesen want er heerste opeens een penetrante zeiklucht: ‘Zo
‘zei er een in het donker, want er was geen hand voor ogen te zien, ’zo, heeft
er iemand staan zeiken misschien. Niemand wist wie het gezegd had, alleen
degene die naast hem stonden (het was een mannenstem). ‘Ik’ liet een heel hoog
piepstemmetje zich horen. ‘Maar dat doe je toch niet hier, dan houd je het toch
zeker even op, viespeuk.’
‘Ja, jij kan
mooi lullen, maar ìk moet vreselijk bouten,’ zei iemand met een rauwe stem, ’ik
ga het echt niet lopen ophouden; ik zoek hier wel een hoekje van deze ruimte op
en daar ga ik hem lekker neerleggen.’
‘Heeft
iemand misschien iets te eten bij zich?’ ‘ Het zou mooi zijn als we wat met
elkaar kunnen delen,’ zei een zacht-sociale
stem.
‘Nee Bouter’,
deze stem klonk al bijna doldriest, ‘jij gaat niet in een of andere hoek zitten
meuren; ik ga persoonlijk alle hoeken hier af en als je daar wat hebt
neergelegd smeer ik je haren er mee in.
De eerste
(een vrouw) zei: ’Ik heb een Mars, een Bounty en twee boterhammen met pindakaas.’
Een tweede (een vrouw)zei: ’Ik heb een plak ontbijtkoek, hard gekookt ei, en een stukje kaas.’ De derde
(een man) zei: ik heb een stuk speculaas, een stuk chocola en een lolly.’ en de
vierde ook een man zei:’ ik heb een rookworst, drop en pepernoten.’
‘Oké,’ zei
een tamelijk holle mannenstem, ‘we vormen een kring en gooien al dat eten vòòr
ons op de grond, dan gaan we op ons knieën, pakken ieder één stuk eten van de
grond en om de beurt zeggen we dan wat we aan het eten zijn. Dat maakt het
extra lekker.
Toen werd met
een grote zwaai de deur open gegooid door de grapjas, die nu ook weer hard wegrende. Alle jonge mannen renden
achter hem aan maar kregen hem niet te pakken. In de kleine archiefruimte zat links
achterin een hoekje nog een klein dik manspersoon te poepen met zijn
spijkerbroek op zijn knieën. Hij was nog de enige in de ruimte. Ook de zwangere
vrouw was achter de grapjas aan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten