Het is
duidelijk herfst. De abri staat helemaal volgepropt met kletsnatte buspassagiers.
Het waait hard; windkracht 7. De wind staat pal op die bushalte. Iedereen die daar
op de bus staat te wachten wordt nog natter. De een wat meer dan de ander. Ik
ben ook doorweekt. De bus komt over zeven minuten, zo is te lezen op het elektronische
informatiebord . En elke minuut komen er nogal wat wachtenden bij, waarvoor eigenlijk
helemaal geen behoorlijke schuilplaats meer is. Dit is een drukke halte. De bus
die hier komt, gaat van Krimpen aan de Lek naar Metrostation Capelsebrug. Het
metrostation voor alle OV-Krimpenaren.
Een vrouw
met een lange doorzichtige plastic regenjas over haar groene Adidas sportjack
heeft er moeite mee om haar zoontje van een jaar of 4 in bedwang te houden. Ze
staan in de hoek van de abri gedrukt. ‘Au, mama, je staat op mijn tenen.’ Het kind heeft net zo’n lange
doorzichtige regenjas aan als zijn moeder. Hij draagt groen-geel-rode laarsjes
en staat daar hard mee in de plas te stampen die gevormd is in de abri. Moeder
probeert zoonlief tot bedaren te brengen door hem zachtjes op zijn tenen te
gaan staan. Het stampen in de plas houdt wel op maar er komt een flink gekrijs
voor in de plaats. De toch zeker andere dertig wachtenden in de abri moeten wel
doof zijn om het niet te horen. De meesten van hen kijken dan ook geërgerd
om. Een van hen, een oude man, bedient
zich van de juiste wijze om het ventje tot bedaren te brengen. Het is een man
van rond de 70 jaar, kaal met achterop zijn hoofd zo’n haarkransje; zo’n grijs
kransje. Hij draagt een lange regenjas, tot op zijn schoenen, zijn jas is al
helemaal doorweekt. Hoewel hij zo op het oog niet meer de leeftijd heeft om te
werken, heeft hij toch een aktentas bij zich, alsof hij naar zij werk gaat. Ik
heb wel eens gehoord dat er mannen zijn die werkeloos zijn, arbeidsongeschikt
of gepensioneerd, die er zich voor schamen, dat ze niet meer werken en daarom
altijd met een werktas in het openbaarvervoer gaan zitten: zogenaamd op weg
naar hun werk. Awel.
Deze oude
man vraagt aan het huilend ventje: ’Jij lust zeker wel een snoepje?’ en het
ventje wordt een ‘knots’ voorgehouden. (Een
knots: een soort lolly; een zuurtje op een stokkie). Dat kind is er
helemaal verguld van. Gretig wil hij de ‘knots’ van de oude man aanpakken, wanneer
een ander klauwtje uit kluwen, de knots
uit de handen van de oude man grist. Nog harder dan hiervoor zet het kleine
ventje het op een brullen. Zijn moeder is nu ook aan het schreeuwen maar nu
naar het pakweg 7 jarige mannetje, iets verderop, dat de knots voor haar zoontjes
handje weggriste.
‘Geef die
knots terug klère jong ….. en jij, ja, ik bedoel jou, jij bent toch zijn
moeder, laat je dat zomaar gebeuren? Die knots is helemaal niet van dat zoontje
van jou . Die oude man wou daarnet die knots aan mijn zoontje geven maar dan
pakt jouw zoontje hem van hem af…..’
‘Ja, ja hou je
grote waffel nou maar ….’’ Antwoordt de moeder van de zevenjarige, die onder
een hele grote paraplu staat te genieten van de lolly .…………………….
Dan ontstaat
er opeens groot gedrang: de bus is gearriveerd en iedereen wil mee en dat lukt
soms wel en soms niet, dus hoe dat nou gaat aflopen met die knots zal mij eigenlijk
worst wezen als ik maar de bus in kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten