zondag 27 maart 2016

FIETSBELLEN

Ik ben Theo Spreeuwenhove, van voor de oorlog, 31 mei 1939.  Zevenenzeventig ben ik nou. Ik heb geen school gehad, ben afgekeurd voor militaire dienst   … ik kon geen Nederlands en ik kon niet rekenen. Mijn vader is gestorven toen ik tien was. Ik was de oudste van acht. Dan weet je het zeker wel. Als je als jongen de oudste bent wordt er heel veel van je verwacht. Maar als je dan pas tien bent. kan je nog niet zo veel. Aan de ene kant was ik wel blij met de dood van mijn vader …. hij sloeg me moeder vaak en niet zo’n klein beetje ook … de alcohol … als jongen van tien doe je daar weinig tegen, hè? Ik dacht wel: ‘Wacht maar papa, als ik eenmaal groter en sterker ben, geef ik jou wel een paar stevige tikkies.’ Maar toen ik groot en sterk was, was hij al dood.
Ik hielp mijn moeder overal mee, luiers verschonen van mijn broertjes en zussies, eten koken, boodschappen doen, noem maar op. En voor geld deed ik ook twee krantenwijken .. en het onderhoud van twee tennisbanen; eentje op de Enk en een bij Kralingen …mijn verdiende geld ging allemaal op in het huishouden … ja, want er was helemaal niks geen geld verder bij ons thuis. Zo gauw als  het  mocht ging ik echt werken bij een baas; bij de Movi Golfkarton op de Stadionweg. Daar heb ik 10 jaar gezeten en toe kreeg ik zomaar ineens de zak. Ik had vakantie opgenomen en ze zeiden bij personeelszaken dat ik daar helemaal niks over gezegd had, dat ik zomaar ineens drie weken weggebleven was. Ze dachten zeker dat ik gek was. Maar tegen dat ontslag was gewoon niks meer te doen. Zo ging dat toe. Ik kreeg alleen twee maanden loon mee dankzij de bemiddeling van een soort vakbondsknakker. Gelukkig had ik binnen die twee maanden weer werk bij het bedrijf dat naast de Movi zat de Fifa, daar maakten ze matrasveren. Ik heb daar tot mijn dertigste gewerkt,  toen ben ik op de Sociale Werkplaats gaan werken. Een van mijn kennissen lachte me in mijn gezicht uit: dat jij daar gaar werken … daar werken toch alleen maar gekken, debielen en mongolen. Ik kon me gelukkig goed inhouden omdat hij over het algemeen een goede jongen was. Maar hij heeft het natuurlijk helemaal mis. Er werken daar wel gehandicapten, maar ook gewone normale mensen zoals jij en ik. Ik heb daar tot mijn vijfenzestigste fietsbellen in elkaar gezet ik denk dat er toch zeker zo’n kleine dertigduizend fietsbellen door mijn handen zijn gegaan.

Op mijn tweeëndertigste ben ik getrouwd met Annie, ze werkte ook op de Sociale Werkplaats. Ze was iets ouder dan ik, we scheelden twee jaar en zij had al een dochtertje van twee, dat bij d’r moeder was als ze werkte. Ik heb dat meisje, Sjanie, geadopteerd. Na ons trouwen wilde ik niet dat Sjanie nog naar de moeder van mijn vrouw ging.  M’n vrouw moest maar stoppen met werken, vond ik. Daar was zij het wel mee eens. Ze deed nooit zo  moeilijk. Ik verdiende wel  niet zo veel maar toch genoeg om met zijn drietjes van rond te komen. Met z’n viertjes ook zelfs, want Annie en ik hebben er al heel snel eentje bij gemaakt: onze dochter Tiny.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten